De opmars van de strijders van het «Armée Populaire de Libération» (A.P.L.) richting Zuid-Katanga en Kamina enerzijds, de ontruiming van Stanleystad door het «Armée Nationale Congolaise» (A.N.C.) begin augustus ’64 anderzijds zijn beslissende momenten voor de verdere onderhandelingen tussen de Congolese centrale regering en het «Conseil National de Libération» (C.N.L.), de pilootbeweging van de rebellen. Op dat moment zijn volgende invloeden duidelijk zichtbaar: a. In Leopoldstad vormt zich een harde kern die zich persoonlijk bedreigd voelt door de opmars van de rebellen (met name Munongo, Nendeke, Ebosiri en generaal Mobutu). b. Daarnaast ontstaat een kern, die gevormd wordt door de Verenigde Staten en de landen die rechtstreeks onder Amerikaanse invloedsfeer liggen, waarbij rekening gehouden wordt met de houding van deze laatste groep ten opzichte van de CNL-acties. Vooral de invloed die China vanuit Brazzaville en Bujumbura op enkelen onder deze landen uitoefent met het oog om in Afrika ‘voet aan grond te krijgen’ en het gevaar dat hieruit voortvloeit (om heel Afrika te ‘infecteren’) is hierbij doorslaggevend.
Vóór de terugkeer van Tshombe naar Congo beschikt de Congolese regering als repressiemiddel over: a. ANC-eenheden die overal gekantonneerd zijn (dus verspreid zitten), maar die over het algemeen verre van geliefd zijn bij de plaatselijke bevolking. Het gros van deze militairen is ongemotiveerd, weinig mobiel (in veel gevallen weigeren ze hun beveiligde kantonnementen te verlaten) en kunnen dus als «ongedisciplineerd» beschouwd worden. b. Helikopters en enkele vliegtuigen voor inzet in de anti-guerrillastrijd die hoofdzakelijk worden gevlogen door anti-Castro Cubanen in dienst van het A.N.C.
In juni kan men daar nog het Belgisch luchtmachtpersoneel bij rekenen, dat vanuit Kamina evacuatie- en transportvluchten uitvoert voor het A.N.C.
Desondanks is het A.N.C. niet in staat om de opmars van de rebellen te counteren. Men kan de toestand in ANC-rangen in juli-augustus 1964 het best vergelijken met deze van het eerste semester van dat jaar: er is bij de Congolese militairen nog altijd een groeiende trend om «af te haken» bij het minste teken van aanwezigheid van wat uiteindelijk het «Armée Populaire de Libération» zal worden. Dergelijke houding neemt toe vanaf de verovering van Kindu door de opstandelingen.
Dit laatste vraagt om een woordje uitleg: Op de verjaardag van «Onafhankelijkheidsdag» (30 juni) wordt in Leopoldstad het geplande defilé van de ANC-troepen geschrapt. Op dat moment controleert het A.P.L. namelijk al de steden Uvira, Fizi, Nyemba en Albertstad en omstreken. Op 11 juli geeft Soumialot (voorzitter CNL-Oost) aan generaal Olenga (Staf-officier van het APL-Noord) het bevel om op te trekken naar Sankuru, Kindu en Stanleystad. Deze orders gaan samen met de aanbeveling om «overeenstemming te vinden met Victor Tshomba (MNC-L/Kindu) teneinde in Kindu een burgerlijke administratie te kunnen samenstellen.» In de loop van de maand juli krijgt de ‘rebellen opstoot’ een nieuwe boost. Deze komt er min of meer onder algemene druk van arme boeren die in opstand komen (Basinji’s), onder druk ook van «jeunesses» uit de centra, onder deze van lokale politieke kaders en uit militantenrangen (voornamelijk van «Jeunesses MNC-Lumumba»-signatuur) en onder druk van CNL-leiders die uit ballingschap zijn teruggekeerd.
Hierdoor wint de «Mulelistische»-opstand overal veld en wordt de beweging – door het ontbreken van competente ordestrijdkrachten op het terrein – steeds maar sterker en de tegenstand tegen de Centrale Regering breidt zich als een woekerende plaag steeds maar verder uit. Hierdoor komt de centrale macht in een ware politieke storm terecht en probeert elk van de leden zich vast te klampen aan wat uiteindelijk niet meer is dan enkele, wat men kan noemen, ‘politieke wrakstukken’. Soumialot gaat intussen naar de door zijn rebellen veroverde zone en installeert er zijn Oostelijke-regering.
«Het A.N.C. van generaal Mobutu heeft opgehouden te bestaan» bloklettert Le Monde eind juli 1964.
De rebellen geraken steeds meer en steeds gemakkelijker aan modern wapentuig. Hun methode daarvoor is zowel simpel, als verbazend te noemen: gebruik makende van de ware angstpsychose die er in ANC-rangen heerst sturen ze, het moment dat ze op ongeveer 50 km van hun doel zijn gekomen, een ‘onderhandelaar’ naar de regeringstroepen (in Kabalo bijvoorbeeld, telefoneren de rebellen naar de commandant van het garnizoen met de woorden: «We komen eraan». Ogenblikkelijk eisen de regeringstroepen een trein op voor hun aftocht). Deze ‘reizende mandataris’ doet de militairen dan het voorstel «om hun wapens voor een goede prijs op te kopen». Wat in de meeste gevallen ook lukt. De wapens worden dan op een afgesproken plaats ‘gestockeerd’ (achtergelaten) en de ANC-militairen krijgen de garantie dat het bericht zal verspreid worden «dat ze [het A.N.C.] een heldhaftige strijd hebben gevoerd alvorens te hebben moeten vluchten.» De ANC-soldaten die Stanleystad verlaten en naar Bumba vluchten vertellen hun kameraden «dat het niet Soumialot is die tegen hen vecht, maar wel Chinezen die hoog in de bomen wonen…» Dergelijke geruchten zorgen voor een ware paniekgolf in de rangen van het regeringsleger, dat dus massaal op de vlucht slaat.
Het A.N.C «op de vlucht» is, is ook het A.N.C. dat zich aan gewelddaden blootgeeft versus de Congolese bevolking en de Europeanen. Ze plunderen dorpen en eisen losgeld van wegtrekkende blanken. Sommige dorpelingen laten zich echter niet doen en wapenen zich met pijl en boog om weerwerk te bieden tegen deze vluchtende regeringstroepen. Een logisch gevolg hiervan is dat veel dorpelingen de kaart van het A.P.L. kiezen.
De regeringstroepen zijn constant in operatie, zijn slecht omkaderd en slecht gevoed en hebben een groot gebrek aan moreel. Zij gaan, uitgeput en afgemat, de rebellen tegemoet. Vooral de vele defensieve gevechten demoraliseren de Congolese troepen. Ze beginnen zich steeds meer – terecht mag men stellen – de vraag te stellen: «of de bevelen die ze krijgen wel ergens op slaan?» Nog geen zo lang geleden moesten ze Tshombe bevechten (Katangese Secessie, het jaar voordien pas geëindigd) en hadden ze Kongolo veroverd in dienst van de Centrale Congolese regering. En nu moeten ze Kongolo opnieuw heroveren…voor Tshombe, die nu aan de macht is in Leopoldstad. Het is dus verre van vreemd dat deze toestanden de regeringstroepen totaal in de war brengen en dat ze zich beginnen af te vragen: «of de Soumialot die ze vandaag bevechten, morgen hun meester niet zal zijn?»
2. De vroegere «Katangese Gendarmen».
In juli treft men de eerste maatregelen om het anti-oproer dispositief te versterken: Tshombe beslist om zijn gewezen «Katangese Gendarmen» uit Angola terug te roepen. Al op 11 juli worden er verschillende honderden van zijn vroegere manschappen gesignaleerd in Congo. Op 17 juli spreekt Munongo een 3.000-tal onder hen toe in Elisabethstad (minister van Binnenlandse Zaken in de regering Tshombe). Volgens Le Courier d’Afrique zijn er in totaal 17.000 «Katangezen» overgekomen: 1.800 in Kipushi, 5.000 in Elisabethstad, 8.000 in Kolwezi en 2.000 in Kabalo.
Deze troepen laten zich zeer vlug kennen als «grotendeels weinig gedisciplineerde elementen, die vanaf het begin aanspraak maken op achterstallige soldij, maar weinig bereid zijn om de confrontatie aan te gaan met de opstandelingen.» De Courier d’Afrique van 28 september publiceert over deze troepen: « De 3.000 ex-gendarmen afkomstig uit Angola weigeren Kolwezi te verlaten. Ze worden naar Kamina overgebracht door persoonlijke tussenkomst van Tshombe. » Deze troepen eisten hun achterstallige soldij op van de laatste twee jaar [Zie mijn boek: Het jaar van de Draak. Congo 1964, p. 66-67]. Volgens kolonel Vandewalle wordt dit probleem in oktober 1964 aangepakt [l’Ommegang, p.197]
Er duiken steeds meer berichten op over rellen en geweldplegingen, soms doodslag, die begaan worden door deze Katangese ex-gendarmen. Na ontvangst van hun soldij weigeren sommigen zich in de strijd te mengen, vluchten de brousse in en deserteren. Ook het Congolese regeringsleger is verre van onbesproken: er zijn getuigenissen van moordpartijen in het ziekenhuis van Albertstad, waar zieken in hun bed worden afgemaakt, enkel en alleen op verdenking van sympathie te koesteren voor de rebellen. Er zijn ook gevallen gekend van bepaalde ex-gendarmen die in het A.N.C. zijn opgenomen en die een zeker gedachtengoed verspreiden dat te vergelijken is aan dit dat gangbaar was tijdens de Secessie (Katanga, 1961-1963). Ze zijn wel bereid om Stanleystad op de rebellen te heroveren, maar voegen er zonder blikken of blozen bij «dat ze daarna met het A.N.C. willen afrekenen.» Ze voelen zich, beter gezegd: «als Katangees niet echt verbonden met de rest van Congo.» Dit is slechts één van de aspecten die de complexiteit van de situatie illustreert.
Vanaf midden-augustus wekt de Congolese regering naar de buitenwereld toe nog altijd de indruk «dat ze de situatie willen oplossen via onderhandelingen met de opstandelingen.» Maar dit is slechts een façade. Zij zijn zich namelijk in stilte al aan het voorbereiden om militair op te treden. De Belgische regering wordt zich hiervan stilaan terdege bewust en beseft dat dit onvermijdelijk zal uitmonden in de betrokkenheid van de daar aanwezige Belgische militairen van de Bijstand in de gevechten. Een situatie die in de Belgische regering tot felle politieke spanning zou kunnen leiden. Dit is de reden dat de Belgische minister van Buitenlandse Zaken (Spaak) een dubbel initiatief neemt: a. Hij nodigt op 16 augustus 1964 de Afrikaanse diplomatieke vertegenwoordigers uit in Brussel om de Belgische standpunten te verduidelijken. b. Hij nodigt eind augustus ook Gbenye uit voor een persoonlijk onderhoud in Brussel.
Het Belgische standpunt, dd. 16-8-64: alle Afrikaanse ambassadeurs zijn in Brussel aanwezig. Ook de tegenstanders van de Belgische «Afrika-politiek.»
Spaak drukt zijn vrees uit bij het uitblijven van enige reactie vanuit de hoek van de andere Afrikaanse landen op de snelle uitbreiding van de Kwilu-rebellie over heel Kivu. Indien alles verder escaleert betekent dit voor Congo en de Afrikaanse staten in het algemeen een uiterst nefaste situatie. Hij dringt erop aan dat de Afrikaanse vertegenwoordigers hun respectievelijke regeringen zouden vragen om op te treden. Spaaks initiatief leidt er toe dat een aantal Afrikaanse landen beslissen om samen te komen in Addis-Abéba (Ethiopië).
Begin september maken de Belgische waarnemers in Leo een analyse van de Congolese situatie en de houding van de Congolese regering ten opzichte van de rebellie en besluiten: «De standpunten liggen, voor wat de nabije toekomst betreft, te ver uiteen. Wat het standpunt betreft van de bannelingen en dit van de rebellen die in de veroverde gebieden vertoeven: dit is te verdeeld en bemoeilijkt de positie van de regering om een geschikte onderhandelaar te vinden die een akkoord kan bewerkstelligen. Een akkoord dat op zijn beurt moet leiden tot een duurzame, algemene vrede.» Een andere reden is dat de recentelijk door de rebellen behaalde successen er bepaalde individuen toe aanzetten om hun stoutste taal te gebruiken. Dit leidt er toe dat de verklaringen van bepaalde opstandelingenleiders steeds grimmiger worden, die voor Tshombe steeds moeilijker te aanvaarden zijn. In een toespraak tot de massa bijvoorbeeld, verklaart rebellenleider Soumialot onomwonden: «Er bestaat geen mogelijk compromis tussen de volgelingen van Patrice [Lumumba] en de moordenaars van Patrice.» Op die manier is de weg naar de verzoening – een centraal thema trouwens van Tshombe in juni 1964 – zo goed als onmogelijk. Rest dan nog de militaire oplossing. Dezelfde Belgische officiële waarnemers zeggen hierover: «Dat het verre van onmogelijk is – indien men beschikt over een enigszins gedisciplineerde strijdmacht en over een kader waarin enige samenhang zit; als de troepen op de juiste manier worden omkaderd en over voldoende logistieke steun beschikken; en als er achter dit alles een coherent plan aanwezig is – dat dan de mogelijkheid bestaat om de rebellie te stoppen en de kans op het heroveren van het verloren terrein groter is.» [fragment uit een rapport van 2 september 1964.]
In deze optiek werkt kolonel Vandewalle zijn plan uit dat hij «zonder dralen» laat goedkeuren, teneinde het te kunnen toepassen, wat «enkele weken» tijd zal vragen. Vandewalle merkt hierbij op: «Dit alles indien het plan niet wordt afgeremd door initiatieven vanuit het hoofdkwartier van het A.N.C. of van G. Munongo en niet verder wordt uitgewerkt buiten mijn medeweten om, en indien het niet buiten de lijnen ligt van mijn plan.»
Premier Tshombe.
3. Het nieuwe strijdplan tegen de opstandelingen.
Begin augustus, wordt de Congolese regering door het Westen fel onder druk gezet om radicale versterkingen te zoeken die hen moeten toelaten om repressieve dispositieven op te richten tegen de rebellen. Generaal Mobutu verklaart op 9 juni in Bukavu nog vastberaden: «dat het A.N.C. geen buitenlandse hulp nodig heeft» en begin augustus verzekert Tshombe nog: «dat Congo geen buitenlandse troepen van doen heeft, noch blanke, noch Afrikaanse.» Voordat Tshombe vertrekt naar de Organisation de l’Unité Africaine (O.U.A.) bevestigt hij nog met klem in L’Etoile du Congo van 5 en 6 september 1964: «Wij hebben geen beroep gedaan op Zuid-Afrikanen om de orde te herstellen en diegenen onder hen die op eigen initiatief zijn gekomen zullen teruggezonden worden.» Op dat moment echter worden er effectief al Zuid-Afrikaanse huurlingen ingezet en anderen werden al eerder in kolonel Vandewalles dispositief voorzien. Simultaan hiermee grijpt er ook een strak aangehouden confrontatie plaats tussen Washington-Leo-Brussel onderling. Deze is erop gericht om de mogelijkheden te onderzoeken die kunnen leiden naar het versterken van de militaire situatie van de regering Tshombe. Geen van deze samenkomsten wordt publiek gemaakt, wat duidelijk de ernst van de situatie onderstreept. Toch kunnen we, door enkele elementen chronologisch op een rijtje te zetten, enigszins zicht krijgen op het verloop van deze ontmoetingen: ― Ambasadeur de Kerckhove en de kolonels Logiest (bevelhebber van de Belgische Militaire Bijstand aan Congo) en Monmaert (militair attaché op de Belgische ambassade in Leo) vertrekken naar Brussel. La Libre Belgique (5-8-1964) merkt op: «dat Leopoldstad de wens uitdrukt dat de Belgische officieren ter plaatse effectief het bevel op zich zouden nemen in de operationele zones. Buitenlandse Zaken (B.Z.) in Brussel wil hiervan niets weten.» Spaak ontkent dit bericht formeel op 7-8-1964. ― Op 5 en 6 augustus is er in Brussel een onderhoud tussen Spaak (B.Z.), Segers (minister van Defensie), de Kerckhove en andere specialisten. Gelijktijdig maakt Washington kenbaar: «dat ze de intentie hebben hun hulp aan Congo op te drijven in de strijd tegen de rebellen.» Er vinder verder ook Amerikaans-Congolese gesprekken plaats in Leopoldstad.
Averell Harriman en J.F. Kennedy.
― Op 7 augustus heeft Averell Harriman in Brussel een onderhoud met Spaak. Bedoeling is te bepalen: «of er een gezamenlijke actie kan ondernomen worden voor hulp aan de Congolese regering bij het herstellen van de orde en om de nationale eenheid van het land te redden.» De Amerikaanse gezant neemt bij die gelegenheid ook de kans te baat om contacten op te nemen met belangrijke Belgische leiders van maatschappijen die in Congo zijn geïnteresseerd (of er belangen hebben). ― Op 11 augustus gaat Amerikaans onder-staatssecretaris Mennen Williams naar Leopoldstad voor een onderhoud met de Congolese centrale regeringsleiders: op 14 augustus met Tshombe; op 15 en 16 augustus met generaal Mobutu, Tshombe, Munongo en Nendaka. In Congo komt er intussen Amerikaans materieel aan, lichte pantserwagens, vier C-130’s met bemanning en vijftig parachutisten als beveiliging (13 augustus) en drie helikopters.
Uit al deze contacten kunnen we afleiden: ― Dat Tshombe om Amerikaanse steun heeft gevraagd onder de vorm van lange-afstands-verkenningsvliegtuigen en bommenwerpers. Defensie in Washington laat weten «dat er vanaf 17 augustus een beperkt aantal bommenwerpers – type B-26 K – zullen geleverd worden aan de regering van Leopoldstad.» Hiervoor zullen piloten-onder-contract ingeschakeld worden (in feite zijn dit hoofdzakelijk door de C.I.A. geronselde Cubaanse huurlingenpiloten). De eerste drie B-26 toestellen komen op 18 augustus in Leopoldstad aan. Men voorziet ook bijstand op het vlak van transport, lichte pantserwagens en zware mitrailleurs.
B-26 Bommenwerper.
― Blijkbaar heeft Mobutu op dat moment, van Tshombe ook de toelating gekregen om de hulp in te roepen van buitenlandse, niet Afrikaanse troepen. Deze stuit op felle tegenstand uit Amerikaanse hoek. Hieruit ontstaat dan weer het plan om militaire hulp te gaan zoeken bij bepaalde bevriende Afrikaanse staten (Nigeria, Madagaskar, Senegal, Liberia en Ethiopië). Deze laatste manier van bijstand zou dan weer op Amerikaanse financiële fondsen kunnen rekenen. ― De geheime onderhandelingen vanuit Brussel en Washington met Leopoldstad gebeuren principieel gescheiden. Volgens het dagblad Le Monde onderstreept Brussel op dat moment «Dat geen enkele Belgische huurling de toelating zal krijgen om in de rangen van het A.N.C. te dienen. (…) Dat de Belgische hulp zal worden opgedreven, met uitzondering van deze op het vlak van personeel. (…) Dat de Belgische regering de opstand als een puur Congolese binnenlandse aangelegenheid ziet en dus afziet om militair tussenbeide te komen. (…) Dat de Belgische militaire experts aanwezig in Congo niet zullen deelnemen aan de strijd, noch de functie van commandant op het terrein op zich zullen nemen. (…) En dat België voor Tshombe zal doen wat het voor Adoula zal doen. Niets meer.» ― Op dat eigenste moment zorgt een doorslaggevende gebeurtenis voor een ommekeer op het vlak van de Belgische steun aan Congo: op 7 augustus vertrekt er namelijk een Belgische actieve kolonel naar Leopoldstad. Hij krijgt van de Belgische regering de opdracht «om de Belgische Militaire Bijstand aan Congo beter te coördineren.» Het betreft hier kolonel Fréderic Vandewalle, die tot begin 1960 aan het hoofd stond van de koloniale «Sûreté» en daar ter plaatse veel invloed had. Vanaf januari 1961 tot op het einde van de Katangese secessie (1963) was hij Belgisch gezant geweest in Elisabethstad. ― Als gevolg van de Amerikaanse terughoudendheid wat inzet betreft van relatief belangrijke niet-Afrikaanse buitenlandse hulp – welke daarenboven «autonoom gemobiliseerd zou worden» – en door de weigering van bepaalde Afrikaanse staten «om zich in het Congolese conflict te mengen» komen er twee belangrijke oplossingen uit de bus die de Congolese regering moet helpen bij hun anti-rebellenacties: a) Men schakelt enkele groepen «speciale vrijwilligers» in, die met A.N.C-eenheden in hun kielzog, opdracht krijgen «om onmiddellijk in actie te komen tegen de meest gevaarlijke aanvalswiggen van de opstandelingen.» De luchtmacht krijgt identieke opdracht. Deze «speciale vrijwilligers» zijn hoofdzakelijk Zuid-Afrikanen of Zuid-Rhodesiërs, hoewel ook Belgen, Duitsers en andere Europeanen ingeschakeld worden. Zeer vlug profileert majoor (daarna kolonel) Hoare zich hier als de commandant van die «speciale vrijwilligers»-groepen. b) Men stelt een «plan Vandewalle» op punt, dat de volledige steun krijgt van de Congolese centrale regering, dit ondanks duidelijke reserves en «afwijkende standpunten» van generaal Mobutu.
Het betreft hier dus de voorbereidingen – vooral op de Basis van Kamina – tot oprichting van een «Gemechaniseerde Brigade» (BRIMEC) die zal uitgerust worden met Amerikaans en Belgisch transport- en communicatiemiddelen. Een brigade die zeer beweeglijk moet zijn, autonoom kan werken en die beschermd zal worden door de luchtmacht. Daarin worden ook blanke vrijwilligers en enkele gemengde pantsereenheden opgenomen die als «spits» zullen ingezet worden. Deze elementen zullen op de voet gevolgd worden door Afrikaanse troepen (gerekruteerd uit het A.N.C. of uit de gewezen «Katangese Gendarmen», of uit Tshombe-gezinde etnische groepen) en zullen omkaderd worden door blanken – tot niveau onderofficier – terwijl op het logistieke vlak, Belgische elementen «Korte Termijn Contract», een ‘in principe’ niet-operationele- maar wel doorslaggevende rol zullen spelen.
De Belgische minister van B.Z. Paul Henri Spaak.
Op de schouders van «BRIMEC» rust in feite het hele herovering plan. De drijvende kracht achter deze onderneming ligt, zoals we al zagen, in handen van de Belgische kolonel Vandewalle en het bevel over de «colonnes» wordt uitgeoefend door Belgische hogere officieren. Deze laatsten kunnen beschikken over «Congolese elementen», de eerder genoemde «speciale vrijwilligers» van alle mogelijke nationaliteit dus, onlangs gerekruteerd uit de vroegere Europese kaders en uit de vroegere «Katangese Gendarmen» en kunnen deze in hun rangen opnemen. Onder hen o.a. ook majoor Schramme, die gevraagd wordt om het «10de Commando» uit Kongolo te leiden.
Deze brigade krijgt «absolute prioriteit» wat Amerikaanse en Belgische hulp betreft, vooral op het vlak van materieel. Dit is zeker het geval voor de transportmiddelen en de luchtsteun – hoewel men dit enigszins met een korreltje zout moet nemen [Het jaar van de Draak. Congo 1964, pag. 69-70]. Volgens de Times stellen de Amerikanen volgende hulp ter beschikking: vier C-130’s, drie B-26’s, tien helikopters, zeven T-28 vliegtuigen, zeventig jeeps en tweehonderdvijftig camions.
Het inschakelen van Belgische officieren bij de bestrijding van de rebellen zorgt voor specifieke problemen, vooral op het vlak van de Belgische Militaire Bijstand aan Congo. Deze bijstandsvorm stamt nog uit een schikking tussen beide landen (Congo en België) getroffen in juni 1963, waarin in principe slechts over grondtroepen werd gesproken. In «Punt 4» van dit oude akkoord staat duidelijk gepreciseerd «dat het Belgische personeel niet aan het hoofd van die troepen zou opereren» en spreekt men verder slechts over «individuele opneming van het Belgische personeel in de rangen van het A.N.C.» Er wordt op 20 september 1964 een nieuw akkoord met de regering Tshombe gesloten dat slaat op het personeel van de luchtmacht: hierin wordt Tshombe «een niet-geïntegreerd Belgisch detachement ter beschikking gesteld, dat onder Belgisch bevel blijft, maar dat voor de Congolese regering opdrachten kan uitvoeren.»
Militair van de B.M.B. aan het stuur van een jeep van de STAF van de 5de BRIMEC.
4.De Belgische Militaire Bijstand (B.M.B.) - het luik luchtmacht.
In een brief dd. 17 september 1964 aan premier Tshombe belooft Spaak de door hem gevraagde Belgische Militaire Bijstand (B.M.B.). Dit zijn de door Spaak overgemaakte modaliteiten: 1) Deze gebeurt onder vorm van luchttransport welke moet bijdragen tot de veiligheid van de Congolezen en van het personeel van het B.M.B. 2) In die optiek wordt er een detachement van de Belgische Luchtmacht naar Congo gestuurd. 3) Verwijzend naar punt 1, is de opdracht(en) van dit detachement gericht op evacuatie en de uitvoering van verkenningsvluchten. Rechtstreekse steun bij de gevechten is uitgesloten (bombardementen, beschietingen, enz.). 4) De bevelhebber van het detachement of zijn plaatsvervanger ontvangt zijn orders van de Congolese autoriteiten. Hij zal deze in dien mate uitvoeren dat ze overeenstemmen met de specificatie bepaald in punt 1 en punt 3. Enkel de commandant zelf is bevoegd om vluchtorders en andere orders te verstrekken aan de bemanning. Hij kan zelf ook initiatieven nemen om missies uit te voeren die bedoeld zijn om de Belgische onderdanen te beschermen.
5. Logistieke ploegen.
Los van dit akkoord ontwikkelt er zich een nieuwe Militaire Bijstandsvorm: er worden logistieke ploegen opgericht die bedoeld zijn om de [Congolese] eenheden te versterken die tegen de rebellen worden ingezet. Deze logistieke ploegen komen volledig uit het 2de Cyclisten (kolonel Grailly), de Pantsertroepen (commandant Marchand) en het 4de Cyclisten (kolonel Lamouline).
Het officiële aantal Belgische militaire effectieven in Congo bedraagt een 3 à 400 officieren en onderofficieren. (In december 1964 publiceert de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers in haar rapport dat het defensiebudget behandelt de volgende cijfers: 232 officieren en onderofficieren van de Landmacht en 158 van de Luchtmacht [Gérard-Libois, Van Lierde, Congo 1964 (C.R.I.S.P.), p.360] Deze cijfers houden uiteraard geen rekening met de «Speciale vrijwilligers» - zeg maar «huurlingen» van Belgische nationaliteit die in Congo actief zijn).
Tussen deze (officiële) effectieven zitten uiteraard elementen die nauw betrokken zijn met de gewapende strijd tegen de rebellen en die tot de hogere kaderofficieren behoren die afkomstig zijn uit de schoot van de 5de BRIMEC. Augustus wordt de draaischijf in de Congolese strategie. In het verdere gebeuren speelt vooral kolonel Vandewalle – commandant van de 5de Gemechaniseerde Brigade (5de BRIMEC) – een grote rol.
De 5de BRIMEC is samengesteld uit vijf colonnes: LIMA 1 : aan het hoofd van deze colonne staat de Belgische kolonel Liègeois (3de Ardeense Jagers). Ze is samengesteld uit 150 Europeanen en 300 Congolezen. Daaronder valt: een pantserpeloton met 20 Europeanen en 30 Afrikanen. Ze worden versterkt met een commando van 120 blanke Zuid-Afrikanen en Rhodesiers. De pelotons Genie, Mortieren en MP’s zijn hoofdzakelijk samengesteld uit Congolezen, geholpen door enkele Europeanen. Verder bevat deze colonne ook nog een volledig Congolees commando. Deze colonne vormt de spits van de legermacht. LIMA 2 : commandant is de Belgische kolonel Lamouline (4de Cyclisten). Samengesteld uit een pantserpeloton met 10 Europese «vrijwilligers» en 350 Baluba’s uit Kamina. Tijdens de doorstoot naar Stanleystad moet ze met LIMA 1 junctie maken in Lubutu. COLONNE DECOSTER : aan het hoofd staat de Belgische kolonel Decoster. Deze colonne bevat een 40-tal Zuid-Afrikanen en 150 Congolezen. Haar opmars begint vanuit Bukavu en zal de locaties Uvira en Bunia op de rebellen heroveren. COLONNE PAPA : commandant is de Belgische kapitein Protin (Luchtmacht). Daarin zitten een 12-tal Europeanen en een door kapitein Protin zelf gerekruteerd «Zwart commando». Ze worden aangevuld met 250 soldaten van het A.N.C. Deze colonne vertrekt vanuit Manono richting Fizi (Tanganyika-meer) en zal tussen Kongolo en Katambare door de Belgische huurlingenleider Schramme en zijn «10de Commando» vervoegd worden. COLONNE OOST : aan het hoofd staat de Belgische kolonel Marlière. Daarin zit enerzijds een colonne die vertrekt vanuit Boende (majoor Lemercier) en een colonne vertrekkende vanuit Lisala (majoor Génisse en luitenant Glorieux). Deze colonnes bestaan uit een 50-tal blanke huurlingen en een Congolese compagnie. De eerste colonne [Lemercier] zal op Linkeroever opereren en zal Opala heroveren. De tweede vertrekt uit Buta en herovert de regio Bambili en rukt verder op richting Wamba en Watsa.
6. De eerste heroveringsoperaties.
Medische evacuatie van een gekwetste met een CH-51 tijdens de doorstoot van de colonnes naar Stanleystad (foto J. Brassinne).
De regering Tshombe neemt zeer vlug zijn toevlucht tot de inzet van de nieuwe gewapende groepen. Teneinde Noord-Katanga te kunnen heroveren op de rebellen zetten ze de eerste huurlingen van de «Groep Hoare» in (het «Commando 5/1»). Eén van de eerste in het oog springende missies van die groep is de bewuste «Commando-raid op Albertstad» (Operatie Watch Chain) ― die moeilijk een succes is te noemen [Het jaar van de Draak. Congo 1964, p.53-54]. Belangrijk: deze operatie staat los van het operationele geheel van het «Plan Vandewalle» dat pas in oktober op gang komt.
Peter Sturder schrijft over «Watch Chain» in La Tribune de Genève van 20 september 1964 het volgende:
«Ik heb een colonne huurlingen gevolgd. Wat een vreemd en bont allegaartje was me dat (…) De voorbereidingen voor deze expeditie lieten in alles te wensen over. Geen radioverbinding, geen contacten met het Congolese regeringsleger (…) De blanke ‘sabelschermers’ hebben blijkbaar hun vijand onderschat.»
In zijn drang tot profilering – Hoare was een zeer bekwame militaire chef, maar ook buitengewoon ijdel – gaat hij zonder veel voorbereiding over tot het uitvoeren van operatie «Watch Chain» (waarschijnlijk speelt de aankomst en de rol die de Belgische kolonel Vandewalle in Congo krijgt toebedeeld hierin een rol). Niet vergeten dat de Congolese autoriteiten zeer verdeeld zijn over de verdere aanpak van de opstandelingen en niet iedereen opgezet was met de rol die de Belgische Militaire Raadgevers hierin spelen.
Fragment uit een diplomatieke nota (15 augustus) [Ref. Embtel 540 (Embassy telegram)]. Hierin worden de gesprekken tussen Tshombe en de Amerikaanse gouverneur Williams samenvat. De Amerikanen streven op dat moment nog altijd naar een Afrikaanse oplossing zonder buitenlandse militaire tussenkomst: «In de loop van onze gesprekken [Williams-Tshombe], dat onder vier ogen verliep, sneed hij [Tshombe] ook het thema aan van zijn contacten met andere Afrikaanse landen (…) met betrekking tot zijn vraag naar hulp. (…) Hij noemde in het bijzonder [president] Tsiranana van Madagascar. (…) Hij [Tshombe] drukte zijn sympathie uit ten opzichte van de noodzaak tot Afrikanisering, maar verwees hierbij naar strubbelingen over dit punt met bepaalde van zijn medewerkers, meer bepaald generaal Mobutu.» [Foreign Relations of the U.S. 1964-1968, p. 328]
In een ander telegram van Buitenlandse Zaken aan hun ambassade in Congo wordt duidelijk gemaakt «dat er absoluut geen Amerikaanse troepen zullen ingezet worden tegen Congolese [rebellen] troepen.» Deze beslissing komt er als reactie op Tshombe’s vraag «om onmiddellijk drie U.S. parachutisten bataljons in te schakelen om Stanleystad te heroveren.» De Amerikanen vinden dat het «Plan Vandewalle» met spoed dient uitgevoerd te worden. «Congolese must understand that attacks to regain territory must be by Congolese forces. Quick implementation of Van der Walle [Vandewalle] plan with full Congolese support (…) GOC [Government of the Congo] must use what they have to hold out until African troops arrive.» [ibidem]
Het is vooral op vraag van het A.N.C. dat er huurlingenoperaties worden opgestart. Dit, om eerst Lisala te heroveren en vooral om de dreiging op te heffen versus de vroegere Evenaarsprovincie als gevolg van de verovering van Boende door het A.P.L. – Het «Commando 5/2» zal in dit geval vanaf eind september tot eind oktober in actie komen om Boende te heroveren. Dit Commando wordt geleid door de Duitser en drager van het «IJzeren Kruis» Siegfried Muller. In diezelfde periode zullen ook de huurlingen van het «Commando 5/3» ter versterking worden ingeschakeld. Zij moeten Bukavu beveiligen en daarna de weg naar Uvira proberen vrij te maken.
7. De
herovering operaties.
Blanke huurlingen vormen de ruggengraat van het Congolese regeringsleger in hun strijd tegen de rebellen.
Pantservoertuig van het peloton «BERO».
Gesteund door huurlingen en buitenlandse «niet-operationele» officieren wordt in oktober ’64 dan definitief begonnen met de «herovering operaties van het A.N.C.» Er dient hier opgemerkt dat bepaalde heroverde locaties – door gebrek aan voldoende getrainde strijders – enkele uren na de doortocht van de colonnes terug in handen van de rebellen vallen. Dit leidt tot zeer complexe situaties.
Ze heroveren op 2 oktober Beni, Walikale op 5 oktober, en Lodja op 6 oktober. Daarna herovert een compagnie Congolese para’s samen met twee pelotons ex-Katangese Gendarmen en een peloton Europese Vrijwilligers, Uvira. Op 7 oktober valt Lolimba (195 kilometer ten noorden van Albertstad) en Wembo-Nyama (Sankuru) terug in handen van de Congolese regeringstroepen. Op 8 oktober heroveren ze Tshumbe (Sankuru) en op 10 oktober Katako-Kombe (Sankuru). Samba wordt op 11 oktober heroverd, Alberta op 14 oktober, Bumba op 16, Boende op 24 en Lubero op 28 oktober. Op 29 oktober wordt Butembo (56 kilometer ten zuiden van Beni) en Lomela (Sankuru) terug ingenomen door het regeringsleger. Er ontstaat paniek in de schoot van het A.N.C. als het A.P.L. op 20 oktober Beni opnieuw herovert. De Congolese regeringstroepen trekken zich terug en verliezen zelfs hun greep op Butembo. Om de situatie opnieuw te doen keren moeten ijlings een veertigtal Europese Vrijwilligers opgetrommeld worden. Op 26 oktober komen deze vanuit Uvira in de regio Beni aan. Ook andere centra worden door de ‘Speciale eenheden’ van het A.N.C. heroverd: Butembo en Samba op 1 november; op 2 november Beni; op 4 november Kibombo en op 6 november Ikela. Op 7: Kalima, op 8: Lokandu, op 9: Opala, op 18: Kabambare en op 20 november Punia.
Jean Kestergat schrijft enkele dagen later in La Libre Belgique: «Déjà, Punia a été laissé aux rebelles.»
Het is duidelijk dat deze – zeer dikwijls maar van korte duur – door de regeringstroepen heroverde locaties niet kunnen verhinderen dat groepen opstandelingen zich in de brousse verschuilen in de omgeving van de aanvoerroutes en dat ze, nadat de ANC-colonne is voorbij getrokken, de wegen terug in handen nemen.
Onder bevel van kolonel Liégeois zet «Lima 1» zich op 18 november in beweging richting Stanleystad. De kopcolonne begint aan haar 700 kilometer lange doorstoot dwars door het «woud van Maniema»… De weg slingert zich door het woud, daalt af richting rivieren en waterlopen, om daarna via steile hellingen terug op te rijzen. De 70 voertuigen van «Lima 1» vorderen aan een snel tempo. We hebben gisteren Kindu verlaten. Het asfalt van de eerste kilometers heeft plaats gemaakt voor natte, gladde lateriet. (…) Moesten de rebellen dit willen, ze zouden ons zonder veel moeite kunnen stoppen. (…) Een brug doen springen met een granaat, een bazooka opstellen in de eerste bocht, een vrachtwagen uitschakelen en zich dan vliegensvlug verplaatsen naar de volgende brug en het scenario dan vlug herhalen: kinderspel voor onverschrokken, goed georganiseerde guerrilla’s. (…) Maar de vijand is verre van georganiseerd. Daarop steunt trouwens voornamelijk de tactiek van de huurlingencolonne. Deze theorie wordt de eerste twee dagen bevestigd. Er is geen weerstand, buiten een kleine hinderlaag die rap opgekuist wordt door inzet van T-28 vliegtuigen. (…) We bereiken zonder moeilijkheden ’s avonds Lubutu, dat een spookstad is. (…) We bezetten Lubutu zonder een schot te moeten lossen. De colonne installeert zich in de mooie villa’s van de broussepost. (…)
De door de rebellen gevreesde T-28 vliegtuigen.
(…) Maandag 23 november. Deze voormiddag: rust. Er wordt op «Lima 2» gewacht die hier «Lima 1» dient te vervoegen voor de ultieme aanval op Stan. De twee colonnes samen zullen een stoet vormen van vijf kilometers. (…) ’s Avonds komt het bevel van de ‘grootte doorstoot’. Er zal ’s nachts gereden worden om Stan (200 km) tegen de vroege ochtend te kunnen bereiken op het moment dat de Belgische parachutisten er landen. Kolonel Vandewalle heeft ons vervoegd per helikopter en neemt, gewapend met zijn ‘Mulelistische stok’, plaats in de colonne. Hij wordt vergezeld door kapitein Closset. Ook een groep Cubanen, zeventien man sterk, komen er aan en nemen plaats in jeeps zonder dekzeil of windscherm vooraan. Rond hun nek hebben ze een mooie witte ‘foulard’ gedrapeerd en wekken de indruk op weg te zijn naar een ‘stockcar race’. Ze beschikken over een verscheidenheid aan wapens. Ze zijn door de V.S. naar hier gestuurd om, eenmaal Stan bereikt, de colonne snel vooraf te gaan om de Amerikaanse diplomaten te bevrijden. Ze worden meewarig lachend bekeken, temeer daar deze arme drommels in hun jeeps zonder dekzeil of bescherming, in de gietende regen vertrekken. (…)
Kolonel Vandewalle (M), samen met commandant Verdict en kapitein Closset.
(…) Al gauw krijgt men af te rekenen met een serie hinderlagen. De overal in het woud op de heuvelruggen verdekt opgestelde Mulelisten bestoken de colonne met hun lichte wapens. Overal ziet men de kleine vuurmonden van hun wapens opflikkeren. De colonne biedt weerwerk met een hels tegenvuur. Men vordert langzaam. Een Zuid-Afrikaan wordt gedood. Daarna nog één. Een Cubaanse jeep moet een ‘rafale’ incasseren en twee van de inzittenden worden ernstig gekwetst. (…) Het is tijdens dit treffen dat onze Amerikaanse NBC-confrater, George Clay, wordt gedood. Middernacht. Onder dergelijke omstandigheden nog verder trekken heeft geen zin. Door het nachtelijke duister gedekt slagen de rebellen er soms in zeer dicht bij de weg te komen. Ze hebben zelfs al granaten geworpen. Kolonel Vandewalle beslist om de vordering te stoppen en om de directe omgeving van de weg te laten zuiveren door de Zuid-Afrikaanse commando’s en de dageraad af te wachten. De colonne zal vertraging oplopen op de parachutisten. (…) Bij het morgenkrieken van dinsdag 24 november trekt men verder. We bevinden ons op een honderdtal kilometer van Stan. Nieuwe hinderlagen staan ons te wachten, maar zoals gewoonlijk schieten de rebellen te hoog. De colonne biedt weerwerk. In de dorpen ziet men de Mulelistische strijders van huis tot huis lopen. ‘Rafales’ maaien hen neer. Ter hoogte van de «Stanley Falls», in Wanie-Rukula, neemt de fusillade een ongekende omvang aan. Mulelisten worden in het hoge gras naast de weg als het ware van dichtbij neergemaaid. (…) In de vrachtwagen voor ons stopt een enorme, flegmatieke, Zuid-Afrikaan plots met vuren. Uit één van zijn zakken haalt hij twee tampons watten, die hij zorgvuldig in zijn oren propt. Dan neemt hij zijn pistoolmitrailleur terug op… (…) [ «Congo-Congo, De l’indépendance à la guerre civile.», La Table Ronde, Paris 1965, Jean-Marie van der Dussen de Kestergat* ]
De colonnes van de «Ommegang» zullen uiteindelijk Stanleystad rond de middag binnentrekken. De Belgische parachutisten worden in de vroege morgen van 24 november 1964 (iets na 6 uur) gedropt op het vliegveld van Stanleystad (Dragon Rouge). Meteen betekent dit het startschot van één van de merkwaardigste Belgische naoorlogse geparachuteerde operaties. Na de aankomst van kolonel Vandewalles colonnes worden de operaties van beide eenheden strikt gescheiden. De para’s trekken zich in de vooravond terug op de luchthaven en bereiden een nieuwe operatie voor (Dragon Noire). Na Dragon Rouge en het vertrek van de Belgische parachutisten zetten Vandewalles «speciale groepen», samen met het A.N.C, hun strijd tegen de rebellen in Congo verder… * Beter gekend onder de initialen J.K. (Jean Kestergat), initialen waarmee hij zijn journalistiek werk signeerde in La Libre Belgique. Hij begint zijn nawoord in zijn boek «Congo-Congo» in volgende bewoordingen: «J'ai voulu ce livre objectif. J'espère qu'il l'est réellement parce que le seul hommage que l'on puisse rendre à tant de victimes noires et blanches, c'est d'essayer de comprendre pourquoi tout cela est arrivé.»
Vrijwilliger Verjans (L) en onderluitenant Alex Lambert (Ommegang) met twee kinderen, gered op «Linkeroever» (foto J. Brassinne)
ANNEX 1
357. Memorandum
Prepared in the White House Situation Room for the President’s Special
Assistant for National Security Affairs (Bundy)1 Washington,
November 24, 1964. SUBJECT Telecon
From Leopoldville
The following is a report of a telephone conversation
with American Embassy Leopoldville at 11 EST. Mr. Blake, Deputy Chief of Mission in Leopoldville,
reported that the paratroopers have completed their mission and have withdrawn
to the airport, leaving the rest of the city to the ANC. Considerable fighting
is taking place on the left bank of the river with the probability that some
Europeans are located in that area. Van Der Walle [Vandewalle] is dealing with this. There is a probability there is still
considerable fighting going on within Stanleyville itself and the cleanup
operation may take a number of days. The radio in Stanleyville is not yet in ANC hands. At this time the transmission was broken off. It was
evident they have disturbing reports about conditions in areas outside
Stanleyville and are sending reports and recommendations regarding further
actions to Washington. [Foreign
Relations, 1964–1968, Volume XXIII] International
Situation Room
1 Source: Johnson
Library, National Security File, Country File, Congo, Vol. VIII, Memos &
Miscellaneous, 11/64. No classification marking.
* * *
ANNEX 2
363. Memorandum
From the Under Secretary of State for Political Affairs (Harriman) to Secretary
of State Rusk1 Washington,
November 27, 1964. SUBJECT Congo
Rescue Mission
We have just been informed by CINCSTRIKE [Commander in
Chief, Strike Command] that the Paulis
evacuation has now been completed with the evacuation of nearly 400 refugees. The planes are safely back in the air with the Belgian
paratroopers and on their way to Kamina. Meanwhile, there has been a partial
redeployment to Kamina of the remaining paratrooper force at Stanleyville; this
redeployment will be completed tomorrow. Present plans are that the entire paratrooper force
will leave Kamina on November 29 via Ascension, Las Palmas and Spanish bases to
Belgium. This delay from previous plans to begin the move on the 28th
is occasioned by Spaak’s desire to have the entire unit arrive in a group for
appropriate ceremonies in Brussels. Late yesterday afternoon, you suggested to Joe Palmer
that we should have a final look at the question of possibly utilizing the
force for other rescue operations in the Congo before it is finally withdrawn. In the absence of any Belgian request for further
operations and in view of the fact that our information indicates that the few
remaining Americans are in locations which would not be affected by paradrops,
both Joe Palmer and I believe that the force should be withdrawn on the 29th
according to the foregoing plan. Would you kindly let us know urgently whether you
concur in this judgment. Approve withdrawal on the 29th2 Believe we should reconsider possible further use of
force before withdrawal [Ibidem] W. Averell Harriman3
1 Source: Library of
Congress, Manuscript Division Harriman Papers, Kennedy–Johnson Administrations,
Subject Files, Box 448, Congo (3). Secret. 2 Rusk initialed his
approval of this option. The 10 U.S. C–130s and the Belgian paratroop battalion
that had carried out the rescue missions at Stanleyville and Paulis left the
Congo at dawn on November 29. 3 Printed from a
copy that bears this typed signature.