Gebaseerd op de scriptie : Les Guides dans la Sécession – Katanga
1960-1963, Guy Devresse, 2005 .
Tot 31 augustus 1961 (na operatie «Rumpuch» dus) staan de Katangese troepen grotendeels onder het bevel van Belgische officieren of van onderofficieren van de vroegere Congolese Force Publique (FP). De weinige documenten uit die periode (als die al teruggevonden worden) getuigen van hun zin voor discipline en organisatie. Het «Eskadron 1ste Gidsen» verlaat op 14 juli 1960 haar garnizoensstad Düren (D). Hergroeperingspunt is de Kazerne d’Etterbeek in Brussel, van waaruit ze op 15 juli [1] samen met andere "marscompagnieën" naar Afrika vertrekken (het 4de Grenadiers en het 2de Cyclisten, met de Staf van het 12 Linie, 1ste Ardeense Jagers en Bataljon Bevrijding). Ze komen op 16 juli 1960 aan op de Basis van Kamina (BAKA), waar onmiddellijk overgegaan wordt tot de voorbereiding van een luchtlandingsoperatie op Stanleystad [2] (samen met de paracommando’s). Deze operatie wordt echter in de loop van de nacht afgeblazen. Bij het gedwongen vertrek van de Belgische troepen uit onze voormalige kolonie zullen een aantal van de Belgische officieren en onderofficieren als «technische raadgever» in het Katangese leger achterblijven. Onder hen treffen we ook verschillende «Gidsen» aan. De U.N.O., die op vraag van president Kasavubu en premier Lumumba de Belgische militairen komt vervangen, beschouwt deze mannen als huurlingen…
[1] In werkelijkheid vertrok het gros van het «Eskadron 1ste Gidsen» pas op 16 juli 1960. [2] Operatie «Baudruche».
De «Gidsen» worden hier bij hun vertrek uit onze vroegere kolonie op de luchthaven van Luano afgelost door Zweedse UNO-troepen. (foto via Guy Devresse)
1. SITUATIESCHETS.
Juli 1960.
Ook Ierse troepen maken deel uit van het UNO-contingent.
De Congolese onafhankelijkheid gaat gepaard met een golf van moeilijkheden en onlusten die zich verspreiden over het hele territorium. Overal slaan Congolese militairen aan het muiten. Tijdens de chaos die daarop volgt roept Tshombe op 11 juli de afscheiding van Katanga uit (Katangese Secessie) en gaan de Katangese leiders over tot de ontbinding van de F.P. De Centrale regering van de Democratische Republiek Congo (D.R.C.) zal trouwens de F.P. na de afrikanisering omdopen tot Armée Nationale Congolaise (A.N.C.).
In Katanga filtert men enkel de betrouwbaarste elementen uit dit vroegere koloniale leger, waarmee men dan het embryo van het nieuwe Katangese leger wil vormen. De rest vliegt er onherroepelijk uit. Uit de vroegere F.P. ontstaan dus de Katangese Gendarmes, in de begindagen 350 man sterk en afkomstig uit verschillende regio’s en met een waaier aan verschillende achtergronden. In tegenstelling tot wat voor de rest van Congo van toepassing is, worden ze hier nog omkaderd door blanke officieren. Als gevolg van de in de UNO gestemde resolutie trekken de Belgische troepen zich terug. De laatste Belgische troepen verlaten Katanga eind augustus 1960. En de laatste muitende Congolese soldaten die met geweld door het 1ste Gidsen, het 1ste Cyclisten en het 1ste Bevrijding tot de orde zullen geroepen worden is het garnizoen van Nzilo (regio Kolwezi). Dit gebeurt op 22 juli 1960 en met steun van «Harvard» toestellen en een «Greyhound» (gepantserd voertuig) van de vroegere F.P. Hierbij vallen 2 doden in de rangen van de Metropolitaanse Troepen en 16 onder de muiters.
Dit type M-8 «Greyhound» werd door de «Gidsen» in Katanga ingezet tegen de muitende soldaten van de F.P. (foto via Guy Devresse).
Vanaf midden augustus al voelt men de op til zijnde veranderingen. Zij die willen kunnen een contract tekenen en in Katanga blijven en de Gidsen laten een tiental kameraden achter die hierop ingaan. Ook uit diverse andere eenheden buiten het 1ste Gidsen blijven er trouwens elementen achter. De criteria zoals specialisatie, maar vooral het al of niet doorlopen hebben van een officier- of onderofficierenvorming geven de doorslag. Tshombe beseft al van bij aanvang van zijn secessie heel goed dat de doelmatigheid en inzetbaarheid van zijn Katangese soldaten afhangt van een degelijke omkadering door goed opgeleide Europese militairen. Dit is de reden dat tot eind augustus '60 blanke kandidaten ondergebracht worden bij het 1ste Bevrijding, anderen vinden een onderkomen in het consulaat, etc…
Type 'Harvard'-vliegtuig, zoals dit in Congo werd gebruikt voor verkenningsvluchten. Kon voorzien worden van boordraketten.
Eén van de laatste Belgische acties tegen muitende Congolese soldaten is deze tegen het garnizoen van Nzilo (regio Kolwezi), uitgevoerd door het 1ste Gidsen, het 1ste Cyclisten en het 1ste Bataljon Bevrijding. Hier zien we een groep door de «Gidsen» gevangen genomen muiters (foto via Guy Devresse).
Mobiele groepen.
Kapitein Servais.
Om de invasie vanuit Kasaï naar Katanga te stuiten en om het hoofd te kunnen bieden aan de rebellie die zich in een gedeelte van de Katangese provincie nog steeds aan het ontwikkelen is werden er eerder al kleine Mobiele Groepen opgericht. Ondanks het feit dat hun slagkracht, door gebrek aan middelen en materieel eerder beperkt is onderscheiden deze gevechtsgroepen zich door hun dapperheid en stoutmoedigheid. Inderhaast gaat men over tot de vorming van twee nieuwe uiterst competente Mobiele Groepen: «Mobiele Groep A» van kapitein Bounameaux en «Mobiele Groep B» van kapitein Tchen. Verder gaat men ook over tot de oprichting van enkele pelotons Katangese Gendarmen, samen met het Pantserpeloton «Kamina» van kapitein Servais. Deze Mobiele Groepen zijn elk ongeveer 70 man sterk en staan onder het bevel van een 6 à 7-tal blanke officieren of onderofficieren.
Eind augustus vindt men de Mobiele Groepen terug aan de grenzen van Kasaï (Gandadjika-Kaniama) en in september aan de grenzen van Kivu (Luika en Lubunda). De acties ter verdediging van het Katangese territorium komen er vooral als blijkt dat de UNO-troepen niet in staat zijn om orde op zaken te stellen in het gebied. De problemen en moeilijkheden voor het verdedigen van zulk een uitgestrekte regio met slechts een beperkte strijdmacht komen duidelijk naar voor als in september en oktober '60 rebellen er toch in slagen om zich meester te maken van Manono, Kabalo, Nyunzu en Bukama. Oorzaak hiervan is onder andere het feit dat de indringers…soms hulp krijgen van bepaalde UNO-detachementen, die de invallers daadwerkelijk bijspringen met militaire en logistieke steun. Zo zijn er gevallen bekend dat ze de invallers bevoorraden met brandstof en in verschillende gevallen hinderen de Blauwhelmen zelfs de Katangese troepen in hun bewegingen. De archieven die bijvoorbeeld gevonden werden bij de inname van Manono door het Katangese leger bewijzen dit zwart op wit.
In afwachting dat het eigen leger zelf over voldoende gevormde troepen beschikt moet de Katangese overheid ‘hulptroepen’ inschakelen. De manschappen hiervoor worden gerekruteerd uit provinciale regeringsgezinde bevolkingsgroepen. Deze ‘milities’ worden op diverse locaties in garnizoenen geplaatst, zodat de beter bewapende Mobiele Eenheden zich specifiek kunnen toespitsen op regio’s waar ze het meest nodig zijn. Zo verdedigen degelijk uitgeruste milities van bijvoorbeeld grote Chef Kasongo Niembo de regio Kamina. Commandant Lamouline treedt hierbij op als «militaire raadgever».
In onderling akkoord met de UNO geeft de Katangese regering vanaf 17 oktober 1960 aan deze milities de opdracht om de orde te handhaven in «Zone Noord», ook «neutrale zone» genaamd. Dit stuk ‘niemandsland’ komt er als buffer, maar door de inschikkelijkheid (lees: lankmoedigheid) van bepaalde UNO-eenheden ten gunste van de opstandige elementen, wordt deze regio al vlug een toevluchtsoord voor rebellen, die er zich absoluut veilig voelen. Dit is trouwens de reden dat Tshombe later het akkoord met de UNO terug intrekt, wat zorgt voor een zeer complexe situatie.
Eind 1960 en als gevolg van de rekrutering én aankomst van huurlingen, zal het Katangese leger uitgroeien tot 7000 man.
2. SITUATIE VAN DE GIDSEN EIND AUGUSTUS 1960.
Commandant E. Kervyn de Meerendre.
Eind augustus 1960 zitten in Katanga enkel nog die Gidsen die op vrijwillige basis zijn gebleven na het vertrek van hun eskadron uit Congo. Ze worden verspreid over verschillende eenheden. Enkelen onder hen zitten al op hun bestemming:
Luitenant [Tony] Jacques de Dixmude zit bij het detachement gendarmen in Albertstad, wat ook het geval is voor (logistieker) adjudant Verhulst. Beiden staan onder bevel van commandant Albert Jacques.
Commandant Jean Collet die afkomstig is uit de «Gidsen», is hier niet aan zijn eerste verblijf toe en vervult de taak van G3 bij de Katangese troepen (Hoofd van de sectie Operaties).
Commandantvlieger Emmanuel Kervyn De Meerendre (nog een gewezen adept afkomstig uit de «Gidsen») zal samen met administrateur André Ryckmans in de omgeving van Thysstad gevangen genomen worden tijdens een reddingsoperatie met hun helikopter. Ze worden op 17 juli 1960 in kamp Hardy afgemaakt in bijzijn van sergeant-majoor Luamba en hun lichamen worden in de Inkisi-rivier geworpen.
Luitenant-geneesheer Jacques Alloin is zo goed als ter plaatse gebleven als kapitein-geneesheer op ministerieel niveau. Ondanks het voorzien was dat hij deel zou uitmaken van het organigram van operatie «Banquise» (gebied rond de spoorlijn Kamina – Jadotstad), verlaat hij toch Katanga op 18 februari 1961.
Adjudant Ernest Gignez zal als adjudant-chef in het opleidingscentrum van Shinkolobwe verblijven. Na operatie «Banquise» wordt hij officiers-beheerder van de mess in het kamp Massart.
François Son wordt sergeant in de 1ste Opleidingscompagnie Militaire Politie, na eerst een korte periode lijfwacht geweest te zijn van consul M. Cremer.
Luitenant Trokay en brigadier Delhaise zullen het pantserpeloton «Kamina» oprichten en staan onder het bevel van kapitein Servais.
Brigadier Albert Urbain, kortweg ‘Fil’ genaamd, zal eerst samen met Son op het consulaat verblijven en zal bij Mobiele Groep A van kapitein Bounameaux ingelijfd worden.
We staan even stil bij Emmanuel Kervyn de Meerendre, een ancien van de «Gidsen», dit hoewel hij geen deel uitmaakt van de geschiedenis van de Gidsen in Katanga, maar die in Congo gruwelijk aan zijn einde komt. Dit is het dramatische verhaal van zijn laatste uren, vertelt door één van zijn collega’s, luitenant Mans.
Op 16 juli 1960 ’s avonds, bespreekt de Staf de evacuaties van de volgende dag. Commandant Kervyn verzet zich tegen een te groot machtsvertoon en heeft bezwaar tegen de plannen om zijn helikopter door een «Harvard»-gevechtsvliegtuig te laten beschermen. Luitenant Mans zelf moet zich naar Lusaka begeven. De piloot van de «Harvard» die Kervyn en Ryckmans moet escorteren is luitenant Baudoin de Changy, aan wie luitenant Mans het bevel geeft om ‘erin te vliegen’ als er gevaar dreigt.
Grafsteen van administrateur A. Ryckmans.
Commandant Kervyn is van mening dat een Alouette-helikopter beter geschikt is om in Lukala te landen. De commandant past de opdrachten aan en geeft bevelen aan Baudouin die tegengesteld zijn aan de initiële bevelen: « In geen enkel geval wil hij hem zien overvliegen. Baudouin moet op ongeveer 5km van het vliegveld rondjes blijven vliegen en mag pas in actie komen in geval van nood. »
Bij hun landing in Lukala worden commandant Kervyn en territoriaal agent A. Ryckmans gevangen genomen. Overgebracht naar kamp Hardy in Thysstad worden ze twee of drie dagen later vermoord door sergeant-majoor Luamba.
Daar de piloot van de «Harvard», Baudouin de Changy, geen reactie krijgt op zijn radioberichten overvliegt hij Lukala, maar vindt nergens enig spoor van de heli. De muiters hebben namelijk de helikopter van Kervyn in een loods verstopt. Baudouin de Changy vliegt dus onverrichter zake alleen terug naar Leopoldstad. Onderweg wordt zijn toestel neergehaald door mitrailleurs die op een rebellen treinstel is gemonteerd.
(foto via Guy Devresse)
3. DE EERSTE DEELNAME AAN DE OPERATIES.
De eerste belangrijke operatie is deze uitgevoerd onder het bevel van kapitein Tchen, die eigenlijk uit het «Bataljon Bevrijding» komt, maar die samen met de «Gidsen» in Nzilo zit. Hoewel behorende tot de Eerste Mobiele Groep, wordt hij na de oprichting van de Groep Bounameaux ingedeeld bij de Mobiele Groep B. Deze eenheid heeft een heroïsche staat van dienst. Dit kleine detachement verhindert eind augustus de invasie via de noordelijke grens van Katanga, van Congolese troepen die tien maal sterker in aantal zijn. Dit gebeuren staat in ieders herinnering gegrift als de «Slag van Luika». Tchen krijgt daar versterking van een «Greyhound» van de 1ste Compagnie MP uit Elisabethstad. Luitenant Trokay is de bevelhebber van de pantserwagen, Delhaise is de chauffeur en Varvenne de schutter. Terug in Kamina worden ze opgenomen in het pantserpeloton «Kamina», dat nog in zijn embryonale fase zit. Het is de bedoeling dat luitenant Trokay aan het hoofd van een eenheid zal komen te staan, onder bevel van commandant Lamouline. (Begin oktober 1960 zal commandant Servais commandant Lamouline vervangen, die als raadgever van chef Kasongo Niembo zal optreden). Men stuurt Mobiele Groep B naar Kabondo-Dianda om Servais te ontzetten. Daar vallen in de groep Trokay de eerste gekwetsten. Commandant Servais wordt aan het hoofd gekwetst. Sergeant Van Bruaene, die naar Kamina gaat om een pantserwagen te gaan ophalen valt in een hinderlaag en wordt ernstig gekwetst aan de wervelkolom. Hij blijft verlamd. Antoine, een koloniaal die ter plaatse is gerekruteerd en sergeant zal worden, krijgt een kogel in de bil. Brigadier Delhaize (later bevorderd tot sergeant) wordt door de reactie van de gekwetste Antoine uit het voertuig geslingerd en loopt een kuitbeenbreuk op. Op 31 oktober neemt luitenant Trokay het bevel op zich over de groep. Naast het commando over de Katangezen is hij de chef van: de adjudanten Varvenne, Dewit, Michot en Bauwens; en van de sergeanten Delhaise, Borg, Verhoeven, Martin en Antoine. Acties op kleinere schaal gaan door tot december 1960. Luitenant Trokay en Delhaise gaan eind december 1960 in verlof naar België. Ze keren in de loop van de maand januari 1961 naar Katanga terug.
Intussen gebeurt er uiteraard veel. De gemotoriseerde colonne van commandant De Troyer die naar Bukama wordt uitgestuurd valt in een hinderlaag. Ook het peloton Katangese Gendarmen van adjudant Lanis dat vanuit Kabondo-Dianda naar Kisanga wordt gestuurd, loopt in een goed opgezette valstrikt. Ze worden op 4 september 1960 volledig uitgeroeid. Op 5 september vertrekt de groep van kapitein Jacquemart naar Malemba Nkulu en vallen in Masese in een hinderlaag. De kapitein wordt gedood. Luitenant Van Lanker, eerste-sergeant Trauwkens, sergeant Coucke en sergeant Dieleman maken ook deel uit van deze groep.
Mobiele Groep A van kapitein Bounameaux waarvan ook Urbain deel uitmaakt lost de groep Tschen af, die naar Niemba vertrekt. Kapitein Bounameaux (gewezen FP-er uit Thysstad) is er in geslaagd om in een paar weken tijd een zeer degelijke operationele groep op te richten, die uitsluitend uit Metropolitaanse strijdkrachten of gewezen manschappen van de Force Publique bestaat (zonder «affreux» dus). Zij zullen in oktober 1960 de verminkte lichamen van adjudant Leclercq en politiecommissaris Delamper terugvinden. Beiden werden afgemaakt op de «brug van Zofu» (op 10 km van Kabalo gelegen). Men had hun brandstofreservoir gesaboteerd en zij slaagden er niet meer in om hun voertuig op te starten, waardoor ze overgeleverd waren aan de willekeur der rebellen.
UNO-troepen in 1960 in Congo.
'Neutrale Zones', zoals die na het tot stand komen van de akkoorden zijn vastgelegd.
Begin oktober krijgt de groep Bounameaux het bevel om zich op Kabalo terug te trekken. Door de akkoorden die betrekking hebben op de neutrale zones, een feit waarover kapitein Bounameaux niet werd ingelicht, eisen de UNO-troepen de ontwapening van de groep (« ...dat geen enkele oorlogvoerende partij wapens mag dragen in die regio... » is een eis die blijkbaar niet van toepassing is op de rebellen, die door de UNO worden ontzien). Deze maatregel zal trouwens aan de basis liggen van de dood van adjudant Leclercq en commissaris Delamper. Na veel “palaveren”, gekoppeld aan de nodige blufpoker, slaagt kapitein Bounameaux erin om de toestemming te krijgen dat iedereen zijn wapens toch mag behouden maar dat de wapendracht zich beperkt tot hotel «Rond Point».
Meer dan 1000 rebellen vallen op 19 oktober 1960 Kabalo aan, maar de UNO staat de Katangezen enkel toe om hun kwartieren te verdedigen. De Ethiopische UNO-soldaten zelf gaan over tot plunderingen. Kapitein Bounameaux krijgt uiteindelijk de toelating om zijn troepen per vliegtuig naar Albertstad over te plaatsen, waar hij de Mobiele Groep B van Jacobs zal aflossen na afloop van het bezoek van Tshombe. Gekwetst in een auto-ongeluk, geeft de kapitein het bevel aan luitenant Groetaerts en keert eind december naar België terug; terugkeer van Bounameaux naar Katanga eind januari 1961, waar hij zijn bevelvoerende functies over de Mobiele Groepen verder zet. Tsjombe beseft namelijk maar al te goed dat, ondanks de nood aan getrainde garnizoen troepen die er in het Katangese leger heerst, troepen die vaak bestookt worden en op hun posities worden vastgepind, het slechts met de mobiele eenheden is dat hij succesvol zijn grondgebied zal kunnen verdedigen.
Brief (1.3) van commandant Collet aan kolonel Marissal voor rekrutering van blanke huurlingen.
Brief (2.3. vervolg) van commandant Collet aan kolonel Marissal.
Brief (3.3. vervolg) van commandant Collet aan kolonel Marissal. Onderaan handgeschreven: "Werd naar kolonel Marissal gestuurd, na goedkeuring door kolonel Crèvecoeur". Getekend: Collet. Daaronder staat: "Het vorige contract voorzag in geval van overlijden een verzekering van 1.000.000 ten laste van Katanga + 100.000 f (=BEF) per kind op uitdrukkelijke vraag van Tshombe". Blijkbaar zijn er in deze contracten aanpassingen gebeurd.
Er worden nieuwe eenheden gevormd. Om deze te omkaderen en met de wetenschap dat de Belgische militairen niet talrijk genoeg zijn om aan het hoofd van al die eenheden te staan, doet men een beroep op huurlingen (zie in dit verband hierboven de brief aan kolonel Marissal [3 pag.] van commandant Collet, stafofficier bij de Katangese Gendarmen ). De eerste huurlingen (een 30-tal) komen eind september 1960 in Katanga aan en een deel onder hen worden aan de Mobiele Groepen toegevoegd.
Bij gebrek aan voldoende Belgische militairen doet Tshombe een beroep op huurlingen om de Katangese eenheden te commanderen en om het grondgebied te helpen beschermen.
In oktober 1960 bevindt Mobiele Groep A van Bounameaux zich nog steeds in Kabalo en Groep B van Jacobs + Groep C van kapitein Baltus zitten in Albertstad. Mobiele Groep D van luitenant Poelmans zit in Mitwaba. Als gevolg van verschillende gewelddaden (het plunderen van bankkluizen, diefstal van morfine uit het hospitaal,… ) zullen verschillende vrijwilligers naar België worden teruggestuurd. Onder hen ook luitenant Poelmans. Men richt een nieuwe eenheid op in Mwadingusha, die onder het bevel komt te staan van commandant Antoine. Het peloton «pantsers» staat nog steeds onder bevel van kapitein Servais. Verder heeft men nog het opleidingscentrum van Shinkolobwe, waar de luchtvervoerde infanterie-eenheden zijn ondergebracht, de genie, transporteenheden en in Elisabethstad zitten nog twee compagnieën uiterst actieve Militaire Politie. In de sector Kabalo-Kongolo worden de schermutselingen frequenter. Dit is ook het geval voor Luena, een locatie die de rebellen blijkbaar op het punt staan aan te vallen. Mobiele Groep C zal in de regio Kongolo blijven tot midden december ’60. Op 10 december 1960 vallen kapitein Baltus en zijn groep in een hinderlaag, als ze onderweg zijn om een vijandelijke concentratie uiteen te drijven. De rebellen wijken niet, zijn gedrogeerd. Omsingeld moeten de Katangezen hun "81-mortieren inzetten. Luitenant Bottu wordt gewond aan de keel en vrijwilliger Dehaen Freddy wordt ernstig gekwetst aan het hoofd. Dan is het de beurt aan luitenant Cuvelier die een kogel in de heup krijgt en even later wordt kapitein Baltus in voorarm en rechterhand getroffen. Ze kunnen toch de omsingeling doorbreken en slagen erin om de wegversperringen op te ruimen. De groep stoot echter op een nieuwe versperring en hierop volgt een lijf aan lijf gevecht. De Balubas kiezen uiteindelijk het hazenpad, maar de Mobiele Eenheid is gedecimeerd, heeft een gebrek aan munitie en besluit dan maar om naar het kamp terug te keren. Gelukkig zijn daar twee rondtrekkende artsen aanwezig die de streek van Kongolo doorkruisen. Deze kunnen de gewonden onmiddellijk verzorgen. Pas daar verneemt de groep dat adjudant Randour gedood werd tijdens de terugkeer. Daarom neemt commandant Collet voor enkele dagen het bevel over de groep over.
Mobiele Groep C die steeds op de barricaden heeft gestaan, kan voor een poos vakantie nemen. Luitenant Bottu blijft ter plaatse en onder het bevel van kapitein Jacques Antoine ontstaat er een nieuwe Groep D. Commandant Collet keert terug naar de Staf in Elisabethstad. En het militaire kamp van Kongolo, dat onder bevel van kapitein Balon stond, krijgt commandant Huccorne als nieuwe bevelhebber. In Albertstad voert het peloton Gendarmen, dat daar gekazerneerd is, elke dag patrouilles uit. Het kamp wordt door commandant Jacques bevolen. Kapitein Schoeters is er compagniecommandant en luitenant Jacques de Dixmude, die op 20 augustus 1960 aangekomen is, pelotonscommandant.
In september 1960 neemt hij deel aan de operaties in Niemba en op 9 oktober evacueert hij de burgers van Nyunzu. Op 13 oktober zit hij in Kapona. Luitenant Jacques de Dixmude wordt tussen Baton en Kamena in de bil getroffen door een pijl. Daar hangt nog een leuke anekdote aan vast: volgens de inheemse overlevering werd hij gekwetst « omdat hij als enige gekleed ten strijde trok » (het was inderdaad gebruikelijk dat de zwarte inheemse strijders zo goed als naakt naar de vijand optrokken. Hun munitie konden ze hierdoor niet in hun zakken steken en stopten ze dan maar…in hun sokken, één van de weinige kledingstukken die ze aanhielden). Op 3 november verlaat hij Albertstad en zijn manschappen komen onder bevel van luitenant Geenen. Op 6 november vervangt commandant Grailly de in verlof gaande commandant Jacques (niet verwarren met J. de Dixmude). Op 7 november 1960 worden er tien Ierse UNO-soldaten in Niemba vermoord door de Balubas.
Op 17 november ontstaan er op de weg naar Niemba diverse schermutselingen tussen het 40 man tellende peloton van adjudant Verhulst (van de 1ste Cyclisten) en de rebellen. Op 18 november breken er langs dezelfde route opnieuw felle gevechten uit. Het peloton blijft van 1 tot 16 december op post in Greinerville. Eind december 1960 vertrekken luitenant Trokay en adjudant Alexandre in verlof naar België, alsook Georges Delhaise.
Buiten de geplande operaties tijdens het snel naderende jaareinde, bedoeld om de invallen te stoppen, de stipte patrouilles en operatie «Hector» in Ebombo begin ‘61, zullen er tot eind juli 1961 nog enkele grote operaties doorgaan. Hieronder te zien op de map. Details over deze operaties worden verder in dit relaas geanaliseerd.
4. HET VERDERE VERLOOP.
Januari 1961.
Noord-Katanga wordt in vier operationele zones onderverdeeld:
De sector Albertstad staat onder bevel van commandant Jacques en omvat het grondgebied van Albertstad, Boudewijnstad en Nyunzu.
De sector Mitwaba komt onder het bevel van kapitein Protin, met Manono, Mitwaba en Pweto als voornaamste locaties.
De sector Kamina, onder bevel van kapitein Servais en daarna onder Barvaux omvat de regio Kamina, Kaniama, Kabongo en Bukama.
Tenslotte hebben we nog de sector Kongolo, onder bevel van kapitein Balon, later wordt dit commandant De Huccorne (een gewezen Koreavrijwilliger), met als voornaamste locaties Kongolo en Kabolo.
Iedere sector heeft zijn eigen troepen, gesteund door een Mobiele Groep.
De rebellen zijn zeer actief in de regio Kambi ya Wima waar ze geregeld treinkonvooien van de UNO aanvallen. Op 9 januari 1961 mislukt een aanval op Kambi ya Wima compleet. Deze wordt uitgevoerd door een peloton Katangezen uit Albertstad, samen met een peloton gendarmen. De groep Geenen pikt de vluchtende Katangezen op, valt Kambi aan, dat volledig wordt verwoest. Ze keren te voet terug naar Greinerville en stoten met transport door naar Albertstad. Hierdoor komt luitenant Geenen in conflict met zijn compagniecommandant en wordt hij overgeplaatst. Eerst keert hij terug naar Elisabethstad, waar hij kennis zal maken met de pas aangekomen manschappen van de «Gidsen». Mobiele Groep A die vanuit Albertstad rondtrekt zit op dat moment aan de grens met Kivu, niet ver van Bendera. Vanaf eind 1960 kan men de uitbreiding van de rebellie als beëindigd beschouwen. Met uitzondering van de regio Albertstad en in mindere mate ook de regio Luena, Bukama, Kabondo Dianda en Kabolo. Daar gaan de onlusten verder tot in april 1961.
'L'Echo du Katanga', 18 januari 1961.
Op 10 januari 1961 vertrekt commandant Collet via het spoor met een gemengde groep Katangezen en Zweedse UNO soldaten. Hun opdracht: inlichtingen verzamelen over de situatie in de garnizoenssteden Lubudi en Luena. Deze locaties worden bedreigd door het Armée Nationale Congolaise[1] (A.N.C.). Ze moeten ook de spoorlijn, die gesaboteerd werd, herstellen. Als ze de avond van 14 januari de 10de trajectstoring bereiken maken ze rechtsomkeer. Op 15 januari, op ongeveer 1,5 kilometer van Bukama, worden ze door de kartels aangevallen. Commandant Collet wordt in volle borst getroffen en gedood. Hij krijgt postuum de graad van majoor. Begin januari 1961 komen in Manono «Gizingisten» aan. De eerste reflex hierop is de helikopteroperatie «Hector», die plaats vindt op de as Sentery-Manono. Om de verdere instroom van rebellen te stuiten moet deze operatie daar de infrastructuur vernietigen, zowel bruggen als wegen. Verschillende bronnen getuigen hierover dat deze operatie, buiten een relatief schokeffect op de bevolking, niet echt als een groot succes kan beschouwd worden. Het zwaartepunt van de actie zal zich de 16de januari in de regio Ebombo afspelen en ligt in handen van Mobiele Groep D van kapitein Antoine.
Op 16 januari valt de aankomst van vier «Gidsen» in Elisabethstad op te merken. Het betreft luitenant De Rijckel, luitenant Foestraets, luitenant Le Grelle en adjudant Alexandre. Zij komen op vraag van de intussen gesneuvelde commandant Collet naar Katanga. De Rijckel vervoegt als vervanger voor luitenant Bottu, Mobiele Groep D in Kongolo. Luitenant Le Grelle en adjudant Alexandre worden bij Mobiele Groep B van Libert ondergebracht. Luitenant Foestraets komt in het pantserpeloton «Kamina» terecht. Op 20 januari 1961 is Delhaise na een verblijf in België terug in Katanga aanwezig. Kort daarna draait de geruchtenmolen op volle toeren. De krant «Le Peuple» van 3 februari 1961 beweert de hand te hebben kunnen leggen op een lijst met namen van zestig huurlingen die naar Katanga zijn overgevlogen met een vliegtuig van de «Persian Air Service»; een toestel dat door Sabena zou zijn gecharterd. Waarheden en verzinsels worden zeer vlug dooreen gehaald, vooral omdat de ‘reizigers’ ‘nepdocumenten’ op zich droegen om zo weinig mogelijk de aandacht van de UNO te trekken (zie DOC 1 hieronder). Het ‘rookgordijn’ mislukt grandioos en de zaak doet heel wat stof opwaaien. Daarvan zal G. Delhaise zelfs in 1964 nog de gevolgen dragen als hij terug naar Afrika vertrekt om deel uit te maken van de colonnes van de «Ommegang» en hij de 1ste Compagnie M.P. van luitenant Michiels gaat versterken, waar trouwens ook François Son deel zal van uitmaken. Wat François Son betreft: over hem zijn weinig sporen terug te vinden, buiten enkele foto’s. Wel weet men, dat hij heeft deelgenomen aan de operaties «Banquise, Mambo, de haven van Mulongo, Nyunzu…» en dat hij, zoals veel van zijn collega’s eind augustus 1961 het Congolese territorium zal uitgezet worden door de UNO.
Op 23 januari 1961 maakt adjudant Urbain nog altijd deel uit van de Mobiele Groep A die in operatie is ten noorden van Albertstad (omgeving Katenga/Bendera). Als Urbain tijdens deze operatie een verdachte situatie wil controleren, hem door een soldaat opmerkzaam gemaakt, nadert hij een lager gelegen stuk weg en wordt getroffen door een giftige pijl in zijn rechterheup. Hij sterft op 25 januari in het hospitaal van Albertstad. Dramatisch detail: zijn contract loopt ten einde op 1 februari. Volgens bepaalde documenten werd hem postuum de graad van onderluitenant toegekend (zie DOC 2).
Op 27 januari 1961 neemt luitenant Geenen, die samen met de gewonden (de officieren van het eerste uur dus) uit verlof terugkeert, terug het bevel van Mobiele Groep C op zich.
DOC 1. Eén van de 'nepdocumenten' die voor de nodige ophef zorgde in het artikel van 'Le Peuple' dd. 3/2/61.
Men zit in volle voorbereiding voor een operatie op Manono, maar meer dwingende redenen zorgen er voor dat men eerst kiest voor een tussenkomst in de regio Luena. Daar wordt een Katangees garnizoen in de school Sint-Barbara namelijk sinds maanden omsingeld en praktisch immobiel gehouden. Indien er vanuit de uiterste landsgrenzen invallen hebben plaats gevonden moet er gezegd worden dat de Baluba-opstand als centraal punt Manono heeft en is al vanaf de maand september '60 aan de gang. De opstand werd vanaf zijn ontstaan gesteund door Lumumba en Gizenga, die hun hoofdkwartier in Stanleystad hadden. De rebellen werden door hen aangemoedigd, voornamelijk om een onafhankelijke (noordelijke) Lualaba-provincie te stichten. Ook Swende steunt deze opstand. Hierdoor kan korporaal-boekhouder Mutombo Faustin, die in Stanleystad is gekantonneerd, in deze provincie voorstellen formuleren en militaire kaders oprichten. Hij beslist over de militaire graden en benoemt zichzelf tot luitenant-kolonel. Gedeputeerde Mwamba Illunga Prosper, op de vlucht uit Elisabethstad, roept op 20 oktober 1960 de onafhankelijkheid uit van deze provincie. In november 1960 laat hij zich de graad van kolonel toewijzen. Op 13 januari 1961 installeert de nieuwe regering zich in Manono, waar een sterk contingent UNO-troepen is samengetrokken. Men zal deze regio en de as Elisabethstad-Kamina dus moeten ontzetten. Dit is het doel van operatie «Banquise».
DOC 2. PV dienstongeval en dood van adjudant Urbain op 23 januari 1961.
Februari 1961.
Operatie «Banquise».
De situatie begin februari ‘61: Mobiele Groep A zit nog steeds in Albertstad. Groep B van luitenant Le Grelle neemt op 7 februari de plaats in van de Groep Libert, die ontbonden wordt. Luitenant Geenen staat aan het hoofd van Mobiele Groep C en Cuvelier komt terug uit herstelverlof. Groep D zit in Kongolo met onderluitenant De Rijckel.
Door het feit dat de UNO-troepen zeer inschikkelijk zijn ten opzichte van de rebellen, beslist men om pas na het vertrek van het Marokkaanse UNO-detachement uit Luena operatie «Banquise» op te starten. Intussen lopen de voorbereidingen hiervoor uiterst omzichtig verder.
Op 5 februari 1961 vertrekt Mobiele Groep C per trein vanuit Elisabethstad naar Lubudi. Op 10 februari 1961 verneemt men dat de Marokkaanse blauwhelmen, die normaal door een detachement Ierse UNO-militairen dienden vervangen te worden, Luena nog niet hebben verlaten. Er wordt toch beslist om met de operatie door te gaan.
Vooruitblik op de samenstelling en opbouw «Banquise»: De Task Group staat onder bevel van commandant Matthys: De 1ste Compagnie MP wordt bevolen door luitenant Michiels. 1ste Geblindeerde Groep. 1ste Compagnie. 1ste Peloton Mortieren uit het infanteriebataljon van Shinkolobwe. 4de Peloton Infanterie. Detachement «Luena» : 1ste Peloton, 2de Compagnie MP. 1ste Peloton, Compagnie «Lubudi». 2de Peloton uit Elisabethstad. Compagnie «Kabondo-Dianda», onder bevel van Protin: Compagnie «Kabondo». 2de Compagnie «Niembo». 1ste Peloton «Blindé’s Kamina», onder bevel van Trokay. Reserve: 1ste Bataljon Infanterie uit Shinkolobwe, versterkt met gepantserde jeeps. Adjudant Gignez, samen met adjudant Ponsard en kapitein Smet, maakt deel uit van de Stafcompagnie
De manier van vorderen, genre «tangbeweging», wordt bestudeerd: een strijdmacht van ongeveer 1.000 manschappen zal van Lubudi naar Bukama optrekken, terwijl er een colonne vanuit Kabondo-Dianda zal afzakken. Task Group «Banquise» trekt in een eerste beweging op vanuit het zuiden van Lubudi naar Mukulakulu (65 kilometer), een tocht die onder beveiliging zal dienen te gebeuren. Daarna moet de groep doorstoten naar Bukama (34 kilometer van Luena). De groep die in ‘reserve’ wordt gehouden zal via de weg en het spoor van Shinkolobwe naar Lubudi optrekken en moet steeds klaar staan om onmiddellijk tussenbeide te kunnen komen. Algemeen genomen betekent dit dat de colonne die uit Lubudu komt zal kunnen beschikken over MP-eenheden en over de Mobiele Groep B van luitenant Le Grelle als speerpunt, terwijl er gelijktijdig een parallelle doorstoot via het spoor gebeurd. De ‘reserve’ moet daarenboven en waar nodig, herstellingen uitvoeren aan de sporen. De manschappen van Le Grelle zijn op borst en rug voorzien van een wit kruis; dit om verwarring met de opstandelingen te vermijden. Er volgt nog een tweede treinstel dat instaat voor de bevoorrading. Mobiele Groep C is in twee delen gesplitst: luitenant Cuvelier en de reguliere troepen zullen de Staf beschermen, terwijl luitenant Geenen met 400 strijders de flanken tijdens de doorstoot zullen beschermen.
Het is dus de bedoeling dat men in Bukama junctie maakt met de troepen die vanuit Kabondo-Dianda afzakken en die als speerpunt een verkenningspeloton hebben dat geleid wordt door luitenant Trokay. De twee «Gidsen» (luitenant Cuvelier en luitenant Trokay) zouden elkaar dus in Bukama moeten ontmoeten. Het lot zal hier helaas anders over beslissen.
Zeer vroeg in de morgen van 11 februari 1961 maakt de zuidelijke colonne zich meester van de bruggen over de Kalule, waarna onmiddellijk doorgestoten wordt naar Mukulakulu. Het UNO-garnizoen verroert van geen vin, meer nog, hun bevelvoerende adjudant heeft de papieren al klaar liggen voor de overgave van zijn post. Tegen de middag van 12 februari wordt Luena bereikt. Op 13 februari zit men in Bukama. De zuidelijke colonne ondervindt verassend genoeg weinig moeilijkheden; wat niet van toepassing is op colonne «Noord».
Op deze foto zien we een 'White' «Scout Car», gebruikt door de Katangese troepen. Het is ook in dit type pantservoertuig dat Trokay in 1961 in de regio Bukama werd gedood. (foto via Guy Devresse).
Colonne «Noord» dient door een bergachtig terrein te vorderen en krijgt met tal van hinderlagen af te rekenen. De junctie met de groep die vanuit Kabondo-Dianda komt, samen met strijders van Kasongo Niemba, zal pas op 14 februari gebeuren. Luitenant Trokay wordt op 13 februari 1961 op 35 kilometer van Bukama gedood (ongeveer 20 kilometer van Kabondo-Dianda). Dit gebeurt niet ver van het station van Mulondo (andere bronnen spreken van Malondo). Ook soldaat 2de klasse Monga ondergaat hetzelfde lot. Volgens het getuigenis van adjudant Vincent Kenge, de enige overlevende uit het voertuig, wordt luitenant Trokay door een kogel getroffen terwijl hij de mitrailleur van de Scout Car probeert om zijn as te zwenken.
Hoewel men Bukama nu in handen heeft zorgt de lus aan de uitgang van het station voor problemen. De inname van de rechteroever, met zijn wirwar van dorpjes, zal de Katangese troepen een boel werk opleveren. Het duurt namelijk drie weken om de 15 km sporen vrij te maken en het is pas begin maart dat de eerste trein tussen Elisabethstad en Kamina terug de verbinding kan maken.
Tijdens één van de opdrachten bevindt G. Delhaise zich met een «Greyhound»-pantservoertuig op kop van de colonne (20 februari). Sergeant Son fungeert als chauffeur. Daar het kanon buiten gebruik is en zijn mitrailleur geblokkeerd verlaat hij de pantserwagen en gaat te voet verder, stijl infanterist. Aan het «Gele Huis» wordt hij getroffen door een ‘rafale’ uit een automatisch wapen. Ernstig getroffen in de borst, wordt Delhaise door Résimont «Le Mousse» opgehaald, terwijl de hel rond hen losbarst. Aalmoezenier Adam voert hem per ziekenwagen naar de eerste hulppost. Volgens de getuigenis van adjudant Ponsard: «heeft de dokter geweigerd om Delhaise te gaan ophalen met de verpleegster. Hij (Ponsard) is het dus die de verpleegster vergezelt, Delhaise daarna per jeep naar Bukama brengt, waar men hem met een helikopter naar Elisabethstad overvliegt. De dokter wordt ‘bedankt voor bewezen diensten’ en terug naar België gestuurd». De bewuste arts (zijn naam wordt nergens vermeld) wordt samen met het stoffelijk overschot van luitenant Trokay naar het hospitaal van Elisabethstad overgevlogen. Een eerste maal door Résimont «Le Mousse» gered dankt Delhaise met stellige zekerheid zijn leven voor een tweede maal aan de chirurgische competentie van professor-dokter Descoville. Georges Delhaise staat tot juni onder medische behandeling (in Elisabethstad), keert in herstelverlof naar België terug en is terug in Katanga op 23 augustus 1961.
Luitenant Trokay van de "Gidsen" werd in de regio Bukama gedood op 13 februari 1961.
"Echo du Katanga", dd. 15 februari 1961.
Tshombe komt kijken naar de «Scout Car» waarin luitenant Sonck en soldaat 2de klas Monga op 13-02-1961 de dood vonden in Mulondo. Achter Tshombe herkennen we majoor Matthys. (foto via Guy Devresse).
Op 27 februari vervoegt Mobiele Groep C Elisabethstad om er op 1 maart te defileren. Bij die gelegenheid ontvangen een aantal gekwetsten een onderscheiding (o.a. luitenant Grandelet en luitenant Cuvelier). Adjudant Gignez die bij de troepen van het Opleidingscentrum Shinkolobwe zit, zal na operatie «Banquise» als gerant instaan voor de mess OF & OOF van kamp Massart in Elisabethstad
Met de hand geschreven document, met namen van Belgische huurlingen die deel uitmaakten van Mobile Groep C en die enige tijd gekend stonden als de "Congo Red Unit" (archief F. Feyaerts)
Kaart van OPS "Banquise" met vorderingen van de colonne "Noord" en met de plaats waar luitenant Trokay werd gedood (kaart Daniël Despas).
Operatie «Banquise» werd een succes en bewees dat de Katangese troepen – geleid door Belgische officieren – volledig op punt stonden. Ze hadden zeker geen behoefte aan Fransen, die daar probeerden greep te krijgen op de militaire situatie (waaronder Trinquier).
Het is niet de bedoeling om hier in detail te treden wat de rivaliteit en conflicten betreft die in de Katangese hogere militaire middens heersten tussen de kolonels Grandjean, Crèvecoeur, Weber, etc…, maar het is een feit dat kolonel Van De Walle uiteindelijk naar Katanga wordt gestuurd om er het Katangese leger te gaan hervormen en orde te scheppen in de rangen. Voor de buitenwereld leek het alsof kolonel Crèvecoeur daar op een vreemde, bijna occulte manier de leiding in handen had, maar het was wel degelijk kolonel Van De Walle die de touwtjes strak hield. De twee kolonels zullen trouwens meermaals met elkaar in botsing komen. Dit zal onder andere tot gevolg hebben dat men de operatie op Manono zal herzien (operatie «Mambo») .
Kolonel Vandewalle.
Maart 1961.
Operatie «Mambo». Mobiele Groep A is nog steeds in Elisabethstad. Mobiele Groep B van Le Grelle zal de eerste twee weken van maart naar de regio Mulukakulu – Kolwesi gestuurd worden. Mobiele Groep C keert na zijn deelname aan het défilé in Elisabethstad met luitenant Cuvelier terug naar Luena. Luitenant Geenen wordt S2-S3 van de zone Mukulakulu–Luena–Bukama. Op 6 maart 1961 verschijnt Bob Denard op het toneel. Hij wordt bij Groep C ingedeeld. Mobiele Groep D komt onder bevel van onderluitenant De Rijckel (wordt na zijn Katangese avontuur priester gewijd; dit terzijde). Mobiele Groep E komt onder Grandelet te staan en men vindt de groep terug in Albertstad met Jean Schramme. Als Mobiele Groep E wordt ontbonden zullen elementen uit die groep, samen met elementen uit Mobiele Groep A, een nieuwe Mobiele Groep A vormen onder bevel van luitenant Andrin. Schramme, die als adjudant verantwoordelijk is voor de bevoorrading (logistiek) zal, als adjudant Laurent aan de kant wordt geschoven van de situatie gebruik maken om zich als adjunct van commandant Grandelet naar voor te schuiven.
Orders vanuit QG Landmacht/ Elisabethstad tot het opstarten van OPS Mambo (archief fam. Le Grelle/Schoten - via Frederik Janssens)
Twee zeer gekende huurlingenfiguren die actief waren op het Congolese oorlogsforum: (foto boven) de Fransman Bob Denard en onder, de Belg Jean Schramme.
De eerste veertien dagen van maart ’61 worden gekenmerkt door patrouilles en kleine operaties. Intussen is men in stilte volop bezig met de voorbereiding van operatie «Mambo». Omdat de Staf een directe confrontatie met de UNO wil vermijden kiest ze voor een minder directe-aanpak, waardoor de voorbereidingen meer tijd vergen dan operatie «Banquise». Men wil ook een zo groot mogelijke slagkracht etaleren; dit als afschrikkingsmiddel en in de hoop om daarvan geen gebruik te hoeven maken. En dan zit men nog in volle regenseizoen, wat een tegenvaller is voor de colonne die uit Piana moet vertrekken. De piste is vooraf wel geïnspecteerd, maar dit gebeurde bij droog weer. Men wil dus elke verassing vermijden. Intussen heeft luitenant Geenen vanaf 24 maart het bevel over Mobiele Groep B overgenomen, terwijl luitenant Le Grelle als verbindingsofficier voor kapitein Protin optreed. Protin was in augustus 1960 aangekomen als commandant van een mars-compagnie UDA’s . En nu pas begint het te ‘roeren’.
Er wordt beslist om in een convergerende beweging naar Manono op te trekken:
«Task-groep Papa» van kapitein Protin zal vanuit Piana vertrekken. Groep Papa zal via Kisele, Monga, Kitombe en Kamalo de stad en de luchthaven van Manono bezetten.
«Task-groep Lima» van kapitein Smets zal vanuit Tambo (omgeving Mitwaba) oprukken. Groep Lima zal via Kibindji, Kafumbe en Kamudilo zo vlug mogelijk junctie maken met Groep Papa (199 km).
ORGANIGRAM.
Task-groep Papa: Task-groep Lima Reserve Cdt : kapitein Protin Cdt : kapitein Smets 1ste Compagnie Mitwaba 1ste Cie van het 1ste Bon Inf. 5de Cie Jadotstad 2de Compagnie Mitwaba 3de Cie van het 1ste Bon Inf. 2de Cie Militaire Politie (MP) 4de Compagnie Mitwaba 2de Compagnie Bunkeya 4de Peloton PNK 1ste Compagnie MP Mobiele Groep D Mobiele Groep B Detachement Genie Een peloton Sa Medisch Detachement Sectie Mortieren Detachement Genie Medisch Detachement
In de regio’s die men moet doorkruisen of te veroveren zijn er UNO-troepen aanwezig: twee Nigeriaanse UNO-compagnieën in Mpiana en nog twee compagnieën met elk hun hoofdkwartier in Manono. Op 26 maart vertrekt de Mobiele Groep B van Geenen met Alexandre uit Elisabethstad, halte in Mitwaba, daarna verder trekken naar Mpiana. De eerder verkende route tijdens het droge seizoen is zoals men vreesde praktisch onbruikbaar. De situaties waarin men zich in de modder vastrijdt zijn dan ook niet te tellen. Gevolg: telkens moet men de voertuigen uitladen, om daarna opnieuw alles in te laden. Dan krijgt men onderweg nog af te rekenen met zogenaamde 'valstrikken', beter gekend als: «Olifantenputten». Deze putten werden met een soort rieten matten afgedekt, waarop een laag aarde en zand kwam. Daarna gebruikte men takken en twijgen om alle sporen van de ingreep uit te wissen. Enkel een scherp en waakzaam oog kon deze valstrik tijdig opmerken en vermijden. Het kleine verschil in kleur tussen de omgewoelde aarde en deze van de omgeving was hiervoor een teken aan de wand. De vierde dag na hun vertrek (30 maart 1961) krijgt de Groep Geenen het bevel om de camions achter te laten en enkel verder te trekken met de resterende jeeps. Van de 15 voertuigen bereiken namelijk slechts 6 jeeps hun RV-bestemming. Geen tijd om op adem te komen, op naar Manono! Als Groep B uiteindelijk in de namiddag aankomt, moeten ze nog ‘spitsroeden lopen’ onder de schampere opmerkingen van de andere deelnemers aan de operatie.
«Task-groep Papa» van kapitein Protin die op 30 maart vanuit Piana is vertrokken, heeft in één dag Manono bereikt, terwijl «Task-groep Lima» van kapitein Smets die vanuit Tombo is vertrokken vertraging oploopt en regelmatig bestookt wordt. De Groep Protin maakt junctie op 2 april op 70 kilometer ten zuiden van Manono. Kapitein Protin, die het bevel voert in de sector Mitwaba, heeft al een serieus stukje terreinwinst geboekt op de UNO en zou Manono bij verassing alleen hebben kunnen innemen. In zijn groep zitten namelijk twee Zuid-Afrikaanse pelotons die uitstekend werk verrichten. Son zit in de «Lima»-colonne met zijn compagnie MP’s. Na een kleine adempauze in Manono zullen de troepen alle strategische punten van de regio bezetten. Groep Papa moet verder trekken richting Muymba, Groep Lima richting Mulongo. Kleine vliegtuigen en Dove-toestellen zorgen voor luchtsteun. Het geheel wordt gecoördineerd door luitenant-kolonel SBH Crèvecoeur.
We zien hier, rechts op de foto, kolonel Jean-Marie Crèvecoeur samen met majoor Guy Weber.
Op 21 april steekt Groep B van Geenen en Alexandre door richting Muymba waar ze een opslagplaats met dieselolie dienen te bezetten en beveiligen. In het begin is de ontvangst door de bevolking van Muymba niet echt hartverwarmend te noemen. Slechts de diplomatie van adjudant Alexandre kan de situatie zonder incidenten doen keren. Hieronder het artikel (La Pacification en C.I. Kiluba) waarin Christiaan Souris, redacteur van de krant Echo du Katanga het onder andere heeft over deze de actie. De aanvang van zijn artikel, waarin hij de aankomst ‘met vertraging’ van de groep Geenen in Manono (zie hierboven) en de inzet van deze mannen schetst, doet hij in volgende bewoordingen: «Inutile de décrire la désillusion des gars du groupe Mobile B pleins de ‘fighting spirit’. Il suffit de connaitre leur devise pour comprendre: “…Pour une dent, toute la gueule…”». Prachtig toch?... De eerlijkheid gebied me te zeggen dat C. Souris zich in zijn stuk nogal ‘laat gaan’. Toch wilde ik u het hele verhaal niet onthouden, omdat daarin een facet van deze Mobiele eenheden wordt belicht die zelden ter sprake komt.
DE PACIFICATIE IN C.I. KALUBA. (door C.S.)
De dieselolie van Muyumba. Even bizar als dit kan klinken, maar het zijn de 400.000 liters dieselolie die opgeslagen waren in Muyumba, de haven van Manono, die aan de oorsprong lagen van de pacificatie in de C. I. Kiluba. En deze kwam er dankzij «Mobiele Groep B» en de koelbloedigheid van deze mannen.
Een gevaarlijke missie. Maar laten we het woord geven aan luitenant Geenen: « Op 31 maart s’ morgens, krijg ik orders om naar Muymba te vertrekken, op ongeveer 50 kilometer van Manono gelegen. Ik moet daar 400.000 liter opgeslagen dieselolie gaan beschermen, want de in complete wanorde vluchtende elementen van het A.N.C. zouden deze voorraad kunnen vernietigen. Het is aangeraden om zich enigszins onder te dompelen in het toen heersende klimaat: Manono is nog maar pas bevrijd en de regio Muymba, het gedeelte langs de stroom, is sinds september 1960 in handen van de Balubakat. Men heeft er geen enkel idee van wat daar echt gebeurd, laat staan of deze echt een haard is van rebellie... De colonne heeft pas Manono verlaten of we komen op onze weg talrijke Balubas tegen, sommigen met witte vlaggen, anderen hadden pamfletten in de hand die onze vliegtuigen twee dagen voordien hadden uitgestrooid. Ze begroeten ons allemaal met veel respect. Het zijn geenszins op zichzelf staande personen die we tegenkomen, maar honderden mensen, mannen, vrouwen en kinderen die zich allemaal naar Manono begeven. Deze stoet gaat zonder onderbreking door gedurende zeker 15 kilometer.
» Hoe verder we vorderen, hoe banger ze blijkbaar worden en ze vluchtten de brousse in als ze onze colonne zien afkomen.
» Beetje bij beetje loopt de weg leeg, maar de Balubas zijn nu in hun dorpen en als we passeren staren ze ons na…
» Eindelijk Muymba, God alleen weet wat ons hier staat te wachten!
» We rijden het dorp zonder moeilijkheden binnen en ik laat twee jeeps achter bij het mazoutpark, dat gelukkig nog volledig intact blijkt te zijn.
» De rest van de colonne trekt verder naar de haven, waar de vlag van de A.N.C.-rebellen hangt te wapperen, welke onmiddellijk vervangen wordt door de Katangese vlag. Toen ze ons hoorden aankomen zijn ze hier zo te zien hals over kop gevlucht …
» Intussen bemerkt adjudant Marc Alexandre ― een gewezen lid van de “Gidsen” ― die met de twee jeeps in het mazoutpark is achter gebleven, dat de inwoners van Muymba gewapend en op een dreigende manier naar ons toe komen, terwijl de vrouwen en een groep mannen versperringen opwerpen die voor ons elke terugtocht richting Manono onmogelijk maken.
Koelbloedigheid en nuchterheid van geest… » Op dat moment heeft adjudant Alexandre de keuze tussen twee mogelijkheden: ofwel geeft hij bevel om het vuur te openen ― de rebellen vormen een ernstige bedreiging ― ofwel probeert hij met hen te onderhandelen.
» Alexandre kiest de tweede optie en doet teken naar één van de zwarten om met hem te komen praten; een rebel komt naderbij en met inzet van een tolk slaagt adjudant Alexandre er in om hen te overtuigen hun versperringen op te heffen. Ze weigeren echter om hun wapens neer te leggen en hun houding blijft ondanks alles dreigend en vijandig…
» Op dat moment maak ik samen met de rest van de colonne aansluiting met Alexandre en zijn ploeg en ik zet de eindeloos durende discussie met de rebellen verder. Zij besluiten uiteindelijk om zich terug te trekken; ik plaats mijn mannen in defensief rond het mazoutpark. Stilaan wordt de situatie rond ons meer ontspannen: op de weg slenteren dorpsbewoners, maar nu zijn ze ongewapend.
» Plots komt er een vrouw met een schotel op haar hoofd naar ons: ze brengt ons water. Kort daarna brengen ook andere dorpsbewoners ons eieren en kippen…
» Een zieke biedt zich aan en de verpleger verzorgt hem. Dit breekt de spanning volledig en onder applaus van de rond ons dringende massa rijden we Muymba uit en trekken op naar Manono. »
Operatie «ZEEP». Men zal gemakkelijk begrijpen dat het relaas van luitenant Geenen mijn interesse heeft opgewekt en me heeft aangezet om de bevolkingsgroepen te ontmoeten die besloten hadden in te stemmen met de nieuwe Katangese regering. Hiertoe werden ze tot nu toe steeds weerhouden door hun vrees voor represailles vanwege de (Congolese) militairen. Ik maakte ook gebruik van mijn retorische talenten om de Staf aan te zetten om een patrouille naar dit gebied te sturen om uit te zoeken wat hen van houding heeft doen veranderen. Na heel wat heen en weer geloop van bureau naar bureau en na wat schikkingen met de territoriale autoriteit van Manono zetten wij, de Mobiele Groep en ik, ons op weg met een voorraad zeep en sigaretten. Want, zo legde luitenant Geenen me uit: zeep ontbreekt in dergelijke regio’s het meest...
Rebellengebied. De Territoriale Administrateur (gebiedsadministrateur) van Manono vergezelt ons… We verlaten de post en vanaf de eerste kilometer is het een ononderbroken stoet van witte vlaggen en van mensen die ons met brede armbewegingen toezwaaien. Dit duurt tot we de haven van Muyumba bereiken. Daar zijn de dorpsmensen minder talrijk aanwezig daar ze al het bezoek hebben gehad van andere groepen.
Aangekomen in Muyuniba, slaan we af naar links en wij dringen de volle brousse binnen en volgen de Lualaba-rivier.
We passeren verschillende dorpen: Masania, Kiboko, Panda, Kazadi. Hier is de bevolking terughoudender. Nog altijd witte vlaggen, maar geen teken van welkom. Iedereen is blijkbaar toch rustig bezig met zijn eigen werkzaamheden. Vrouwen komen terug van het veld met een grote mand maniokwortels op het hoofd.
Juist voor we Kazadi binnentrekken stootten we op een rivier waarvan de brug vernield werd en die door de dorpsbewoners op een geïmproviseerde manier werd hersteld. Toch lijkt ze stevig genoeg en de colonne trekt er zonder problemen over. En neem het van mij aan: het betreft hier geen kleine brug, ze is meer dan 15 meter lang!!!
Omdat het blijkbaar de inwoners van het dorp zelf zijn die de brug hebben hersteld besluiten we om in Kazadi halt te houden.
Als we het dorp intrekken laat niemand zich eerst zien, buiten enkele ouderen. De Territoriale Administrateur legt hen het doel van onze komst uit en het dorp ondergaat een totaal andere fysionomie.
De Mobiele Groep…omsingelt. Intussen hebben de soldaten enkele kisten zeep uitgeladen. Op het sein van de «capita» (stamhoofd) komen vrouwen, ouderen en jongere kinderen aangelopen en in minder dan een minuut tijd is de Mobiele Groep ingesloten door een horde vrouwen die zich letterlijk op de personen werpen die de zeep verdelen. Deze hebben alle moeite om zich onder deze schokgolf recht te houden, terwijl de menigte schreeuwt en lacht en er onder hun naakte voeten een ware stofwolk oprijst…
De Territoriale Administrateur toont de bevolking de nieuwe Katangese bankbiljetten, die naargelang hun behoeften omgewisseld worden. De omgewisselde bedragen zijn miniem, maar de «capita» legt ons uit dat de dorpsbewoners nog over weinig geld beschikken daar de laatste katoenoogst nog niet is verkocht; en inderdaad, achter elke hut liggen grote balen katoen te wachten op hun koper.
De soldaten mengen zich in de menigte en er wordt overal verbroederd: ieder deelt wat hij bezit met de ander, er wordt gegeten, gerookt, gediscussieerd… Ondertussen gaat juffrouw Van den Bergh, de verpleegster die ons vergezeld, gewoon door met het verlenen van medische zorg en het uitdelen van medicamenten. Inderdaad, deze bevolking heeft sinds de voorbije septembermaand geen enkele en in sommige gevallen hoogstnodige medische verzorging gekregen. En voor de buitenstaander even ongeloofwaardig, maar sinds december is er in die regio geen gram zeep meer te vinden. Onvoorstelbaar, maar de strikte waarheid. Dan is de rush op de zeepverdelers des te begrijpelijker. We verlaten Kazadi en zetten onze tocht verder naar andere dorpen. Daar heeft de «broussetelefoon» zijn werk al gedaan: overal staat de voltallige bevolking ons op te wachten…voor hun rantsoen zeep.
Machtsvertoon, om die niet te hoeven gebruiken. Het is overal hetzelfde liedje en we keren ’s avonds naar Manono terug, doodop van het handjes drukken, van de helse zeepverdeling en van het geven van respons op de vele begroetingen. De regio die we doorkruist hebben was nochtans gevaarlijk, als we de specialisten ter zake tenminste mogen geloven, en bevond zich onder het gezag van de chef Mulongo, een protagonist van de rebellie. Hoe deze plotselinge ommezwaai verklaren? Met een klein beetje gezond verstand en wederzijds begrip zetten de Katangese strijdkrachten, net zoals Mobiele Groep B dit trouwens heeft gedaan, al hun krachten in om te vermijden dat er willekeurige slachtingen plaatsgrijpen en helpen de Baluba’s die het slachtoffer werden van ‘waanzinnige’ chefs, welke zich met de steun van de «Bas Jeunesses» weten te handhaven en die zich begerig aan plundering en doodslag overgeven.
Op die manier zullen de Katangese strijdkrachten er telkens in slagen om in samenwerking met de administratie het verloren terrein terug te winnen. En de dag is niet meer veraf dat het volk van Muluba, eenmaal ze terug tot het volle verstand zijn gekomen, tot heil van onze hele staat zal samenwerken met de Katangese regering. Neen, deze dag is niet meer veraf! Een beetje goede wil van weerskanten is voldoende.
En mijn reis door rebellengebied heeft bewezen dat die er is!
Tekst van Christian Souris, verschenen in «L’Echo du Katanga » op 19 april 1960.
Lijst met regeringsfunctionarissen, aangesteld door de rebellen, die moesten opgespoord worden.
Onder de namen bemerken we onderaan deze van de latere Congolese president Kabila sr.
Op 25 maart geeft luitenant Grandelet zijn ontslag. Na afloop van zijn opzegtermijn en zijn vertrek, wordt Mobiele Groep E ontbonden.
April 1961.
Operatie «Conga». Op 1 april 1961 krijgt commandant Barvaux, die verantwoordelijk is voor de sector Kamina, orders om het vliegveld van Kamina af te grendelen en te controleren. Hetzelfde geldt voor alle andere sectorcommandanten die de routes moeten versperren.
Het gebied omvat twee zones: A) de operationele zone zelf, die in 5 sectoren wordt onderverdeeld: Sector Albertstad, onder commandant Jacques. Sector Nyunzu, onder commandant Liegeois (tijdelijk). Sector Kongolo, onder commandant Delville. Sector Kamina, onder commandant Barvaux. Sector Manono, onder kapitein Protin. B) de zone daar achter, die de rest van het grondgebied omvat.
De UNO-troepen in actie in Congo (Katanga) 1961.
De enige nog niet onder controle zijnde luchthaven is deze van Kabolo, die nog altijd in handen van de rebellen is. De spanning tussen de UNO en de Katangese autoriteiten loopt op. Beducht voor de Indische blauwhelmen worden de pistes van de Luano op 4 april afgegrendeld. De UNO-troepen reageren hierop door de toegangswegen naar de luchthaven af te grendelen. De situatie escaleert.
Mobiele Groep A van kapitein Bounameaux en luitenant Groetaerts worden als versterking door kamp «Massart» opgeroepen. Teneinde de aan de gang zijnde UNO-versterkingen in snelheid te nemen zet men operatie «Conga» op poten. Deze inderhaast opgezette operatie moet vanuit Kongolo vertrekken en oprukken naar Kabalo. De bedoeling is om zowel via de lucht (een detachement Zuid-Afrikaanse militairen), het spoor (één compagnie) en over het water (een tweede compagnie) de diverse groepen in te zetten. Alles wordt echter slecht gesynchroniseerd.
Op 4 april vertrekt de Task-groep onder leiding van kapitein Protin, samen met de Mobiele Groep B naar Mulongo en valt in een hinderlaag. Er worden talrijke rebellen gedood. Sergeant Son, die waarschijnlijk met de compagnie MP optrok zou volgens zijn relaas achteraf, met zijn «Greyhound» in een ‘olifantenput’ zijn gedonderd.
Op 6 april vertrekt Mobiele Groep B met de Task-groep van kapitein Goossens opnieuw richting Mitwaba en maakt in Kibindji junctie met Mobiele Groep D van luitenant de Rijckel, die uit Djobo komt.
Gedurende de hele maand april zal Groep B vanuit Manono de regio doorkruisen (Djobo, Muymba-Katshambuyu, Mulongo)en er zonder veel tegenstand patrouilles uitvoeren. Op 19 april patrouilleert Alexandre richting Mitwaba en is de 20ste terug. Mobiele Groep B heeft op dat moment 14 Europese kaders en 50 Katangese soldaten en onderofficieren. Son, die zoals iedereen die maar iets met de dood van Lumumba hadden te maken, zal uit het zicht verdwijnen en zal een maand in Manono onderduiken met de compagnie MP.
Adjudant Alexandre wordt op 1 april 1961 tot onderluitenant aangesteld (zie DOC 3.2.).
Ook Indische UNO-troepen (hier met 'Scout Cars') worden ingezet tegen de Katangezen (onder hen de gevreesde 'Ghurka's').
DOC 3.1. In extenso hier de beslissing genomen op het Katangese staatssecretariaat met betrekking tot de aanstelling van vermelde personen met hun rang in het Katangese leger. De meesten zijn Europeanen en onder hen heel wat bekende namen.
Dit is het moment dat operatie «Conga» losbarst… Hier volgt een fragment uit het relaas van huurling Jacquemin, dat verscheen onder de titel: «Je suis un affreux» . Hij maakte deel uit van Mobiele Groep B onder bevel van luitenant Le Grelle. Hij werd teruggestuurd voor ongedisciplineerd gedrag en bij het «Bunkeya»-bataljon uit het district Haut-Lomami ingelijfd. Hij wordt tijdens operatie «Conga» zwaargewond (een deel van zijn kin wordt weggeschoten).
« Op 6 april: laden van de boot “Constant de Burlet” met welke men de stroom zal afvaren. In Kabalo zit een sterke concentratie Balubas, alsook een UNO-contingent Ethiopische blauwhelmen.
» Aan het hoofd van een eenheid van de “Papa”-colonne die de stroom moet afvaren, staat kapitein R. Wauthier.
» Het Zuid-Afrikaanse detachement moet zich klaar houden en zich meester maken van het vliegveld.
» Op 7 april komen ze in Kabalo aan en zijn ze getuige van de landing van de “Sudafs” [Z-Afrikaanse militairen]. Ondertussen komt een luitenant van de blauwhelmen hen verwittigen dat ze de stad mogen bezetten, buiten het vliegveld.
» Op 8 april, onmiddellijk na de ontscheping, worden ze bij verassing beschoten. Het zijn de Ethiopiërs zonder UNO-helm, die aanvallen in ‘tirailleur-formatie’. De compagnie verdedigt zich. Ze worden met mortieren beschoten. Op zeker moment valt er een projectiel in de schoorsteen van de boot en de stoomketel ontploft…de boot maakt slagzij en zinkt. Met een ‘platbodem’ varen de overlevenden de stroom af tot Kongolo. Opgemerkt door een vliegtuig worden ze opgepikt door een boot die hen tegemoet is komen te varen.
PS : het 30-tal “Sudafs” dat onder bevel van Peeters staat wordt gevangen genomen en naar Kamina overgebracht ».
Volgens een rapport van commandant Matthys is aalmoezenier Forgeur en adjudant-chef Peeters samen met 46 Katangezen in de stroom verdronken. Drie andere Europeanen zouden gekwetst zijn.
Volgens Jacquemin heeft commandant Wauthier, die hem in het hospitaal kwam bezoeken, vertelt dat aalmoezenier Forgeur[1] gedood werd door een kogel in de nek terwijl hij een gekwetste hulp bood. Deze versie wordt door de gewonde soldaat zelf na zijn repatriëring naar Albertstad tijdens een daarop volgende ondervraging bevestigd.
Intussen wordt er in Manono een nieuwe Task-groep gevormd. Er wordt beslist om een colonne naar Niemba en Nyunzu te sturen om de verbinding Albertstad–Kongolo te herstellen (zie kaart).
Deze missie draagt de codenaam operatie «X-Ray».
Onder bevel van commandant Liègeois vertrekt de colonne op 12 april en ze komen via Kamalolo, Musofoï en Kitombe-Tombe in Niemba aan, welke ze op 14 april veroveren.
Mobiele Groep D van De Rijckel vormt de kopgroep en luitenant Le Grelle zit bij de steuneenheden. Op die 14de april maken ze in Niemba junctie met de eenheden die vanuit Kongolo en Albertstad zijn afgezakt. Onder deze eenheden zit Mobiele Groep C van luitenant Cuvelier. Op 18 april is het de beurt aan Nyunzu, waar inderhaast een contingent Maleisers die uit Kabalo komen gevangen genomen worden. Op 19 april wordt Kabeya veroverd. Deze operatie eindigt op 12 mei 1961.
[1] De opvolger van pater Forgeur zal pater J.Darmont worden. Hij krijgt de graad van kapitein.
Met uitzondering van Kabolo en dit door de fout van de UNO, controleert het Katangese leger nu het hele oosten van Katanga. Maar de jacht op de huurlingen is ingezet. Eind april wordt Tshombe gevangen gehouden in Coquillatstad. Verschillende opties om hem te bevrijden worden onder de loep genomen. Uiteindelijk wordt voor operatie «Licorne» gekozen. De voorbereidingen nemen echter zo veel tijd in beslag, intussen wordt Tshombe vrijgelaten, zodat de operatie overbodig geworden is.
Als gevolg van het ontslag van praktisch het volledige blanke kader ontbindt men Mobile Groep D en luitenant De Rijckel wordt ingedeeld bij het pantserpeloton «Kamina».
Een VN-blauwhelm onderzoekt een "Fouga Magister"-jachtvliegtuig van het Katangese leger dat tijdens de felle gevechten door de UNO werd vernield.
De maanden mei en juni brengen geen belangrijke operaties met zich mee. In deze periode heerst vooral een «Koude Oorlog» sfeer tussen Tshombe en de UNO. Om de beslissingen van de Veiligheidsraad te respecteren eist de UNO de lijsten op van de blanke militaire raadgevers en deze van de Europese huurlingen. Ook hun vertrek wordt geeïst. Dit wordt het begin van een slijtageslag. Tshombe probeert tijd te winnen en om blijkt te geven van ‘goede wil’ worden er lijsten opgesteld en er volgen effectieve ontslagen. Hiervoor kiest men wel gewonde militairen die in herstelverlof zijn in België en ook diegenen die al te kennen gaven « dat ze hun contract toch niet meer zullen verlengen. » Vertragingsmanoeuvres dus, maar de UNO lost zijn greep niet. Begin mei 1961 worden enkele huurlingen in Nyunzu gevangen genomen. Men besluit om een andere lijst op te stellen met daarop de namen van dezen die overbodig zijn. Anderen, zoals majoor Lamouline en commandant Barvaux, worden zogezegd gevangen gehouden door de grote chef Kasongo Niembo, terwijl ze in feite optreden als zijn raadgevers en druk in de weer zijn om een goed functionerende Katangese legermacht op te leiden. (zie DOC 4).
In de loop van de maanden maart / april / mei / juni verlaten ongeveer 160 huurlingen het Katangese grondgebied. In de tweede helft van juni verlaat ook majoor Weber (de stafchef van de Katangese troepen) Elisabethstad. Maar dit brengt de werking van de Katangese troepen nog niet in het gedrang.
Frequent voorkomende straatgevechten tussen leden van een concurrerende stam in Katanga anno 1961.
Mei-juni 1961.
Mobiele Groep B van Alexandre is zonder onderbreking tot eind augustus nog altijd in Manono gestationeerd. Ze voeren wel patrouilles en operaties uit. Eind mei krijgt Bob Denard het bevel over Groep C en worden ze in Nuynzu gestationneerd. Luitenant Cuvelier neemt het bevel van het peloton Recce uit Albertstad over van luitenant Dufrasne.
Op 4 mei 1961 neemt onderluitenant Alexandre, na het vertrek in verlof van luitenant Geenen, het bevel van Mobiele Groep B op zich[1]. Op dat tijdsstip krijgt hij versterking van 7 vrijwilligers, gerekruteerd uit het bataljon «blindés» (Pantser-eenheid).
Patrouilles die soms meerdere dagen duren worden naar Piana, Katamba, Kaboko, Mulongo, Mulenda of Kiabo uitgezet. Alexandre neemt ook deel aan verschillende luchtverkenningen, zoals: Ankoro, Malembeka-Kiamba, Muyemba,… Begin juni is dit de samenstelling van zijn groep: 18 manschappen zijn met verlof. Effectieven: 1 adjudant, 9 Europese vrijwilligers en 27 Katangezen. Zijn wagenpark bestaat uit: 8 jeeps, 3 camions en 2 bestelbusjes.
Op 6 juni 1961 komt luitenant Geenen uit verlof terug en neemt het bevel weer over van onderluitenant Allexandre. Die maand zijn ze vooral actief op de aanvoerroutes naar Mitwaba, daarna deze van Kiamba, Niemba en Nyunzu.
Tijdens die periode is er weinig informatie terug te vinden over de leden van de «Gidsen». Dit zal trouwens van nu af aan het geval zijn tot het einde van de Katangese Secessie.
Groep B van Geenen en Alexandre is nog altijd in Manono gestationeerd. Ze houden regelmatig patrouilles naar Mitwaba en doen escortes naar Niemba, Nyunzu,…
De rest van hun tijd steken ze in de opleiding van nieuwe rekruten.
In juni zijn er ontsnappingen uit de gevangenis van Kasapa. Onder die ontsnapten zitten ook de door de krijgsraad veroordeelden die verwikkeld waren in de rebellie van het militaire kamp Majoor Massart in Elisabethstad. Dezen doen een beroep op de UNO-ambtenarij die, door hen te beschermen, een soort ‘etterbuil’ creëren, genaamd: «Camp des Balubas». In dit door de UNO beschermde kamp zullen er tot 60.000 personen van allerlei slag verblijven. Dit zal tot gevolg hebben dat de V.N. ernstige moeilijkheden met hen zal hebben, tegen hen zullen dienen op te treden, waarna uiteindelijk beslist wordt om de hele 'troep' maar over de grens te zetten.
Een nasleep van deze situatie is het tragische lot van aalmoezenier Adam, die de meeste «Gidsen» in Nzilo hebben gekend. In 1962 herkent hij in het militair opleidingscentrum van Aarlen één der veroordeelde en ontsnapte muiters uit de gevangenis van Kasapa, de genaamde Jacques Kabenge. Aalmoezenier Adam meldt dit aan zijn hiërarchische oversten en doet hem het land uitwijzen. Kabenge zal de aalmoezenier in 1968 in Albertstad (waar deze laatste les gaf) met een schot in de rug doden.
De getalsterkte van de UNO-troepen bereikt ongeveer 10.000 manschappen en de Katangese Staf vreest hierdoor geneutraliseerd te worden. Er worden dus tegenmaatregelen genomen. Men decentraliseert alles wat in of rond Elisabethstad is verzameld teneinde de bevelvoering en het verdere bestaan der troepen te kunnen verzekeren. De eenheden zijn trouwens bereid om, indien nodig, onder te duiken. Maar de operaties gaan door.
Men heeft in het oosten heel wat troepen ingezet en de bezetting van de eenheden geraakt uit zijn evenwicht. De troepen uit Kamina, die geen nieuwe manschappen ter versterking kregen, lijden zware verliezen.
Men bedenkt twee met elkaar verbonden operaties: «Lotus» en «Pegasus».
De eerste zal uit Kongolo vertrekken, de tweede uit Kabongo. Dit moet de omsingeling van Kabalo mogelijk maken. Luitenant Yves de Foestraets, die aan het hoofd van het pantserpeloton staat die uit Kabongo komt («Pegasus» dus), wordt op 29 juni in Kitenge gekwetst. Zijn peloton had orders ontvangen om niet te wachten op het vertrek van de noordelijke eenheden om in actie te komen. Foestraets zit aan het hoofd van de colonne in een «Greyhound» en wil de as Kitenge–Kitanda vrijmaken. Ze vallen in een hinderlaag. Terwijl hij opnieuw controle probeert te krijgen over zijn eenheid wordt hij zeer ernstig aan de rechtervoorarm gekwetst. Hij zal de maanden juli / augustus dan ook in België in herstelverlof doorbrengen. Tijdens zijn afwezigheid wordt hij vervangen door de Rijckel die zoals we eerder zagen, zijn Mobiele Groep D is kwijt gespeeld.
[1] Over die datum bestaat verwarring: het velddagboek van Alexandre duidt zijn promotie tot onderluitenant aan op datum van 17 mei. Stafdocumenten hebben het over 4 mei.
Juli 1961.
OPERATIE «LOTUS».
Operatie «Lotus». Operatie «Lotus» begint op 30 juni. Een compagnie MP onder bevel van kapitein Blistein, een Mobiele Groep en twee compagnies uit Kongolo met luchtsteun, dienen de route Kongolo–Ebombo vrij te maken en in Katompe junctie te maken met de colonne uit Kamina (Pegasus). Volgens commandant Pire zou de eerder genoemde mobiele groep de «Groep C» van adjudant Antoine zijn.
Guy Devresse heeft sterke vermoedens dat dit niet klopt. «Groep C» bevond zich op dat moment in Nyunzu en opereerde onder Bob Denard. Dit wordt bevestigd door kolonel Geenen. Adjudant Antoine was op dat moment in Kongolo en stond aan het hoofd van «Groep A». Het zou dus, of «Groep A», of «Groep C» betreffen, maar niet met Antoine als commandant. Langs de andere kant maakte Promil, die tot «Groep C» behoorde, ontelbare memorabele foto’s zonder dat daarop ergens een glimp van Antoine terug te vinden is. Er zijn echter ook nog de documenten van kolonel Crèvecoeur, die naar «Groep C» verwijzen. Enigma !
Het eerste 30 kilometer lange deel van de opmars is bebost en bergachtig. Het is de bedoeling dat de Mobiele Groep aansluiting zal maken met de compagnie MP, die met helikopters naar de missie van Kaseya zal worden overgevlogen. Veel wegversperringen onderweg en een onvoorziene tegenslag: het terrein werd vooraf ondermijnd en de pelotons chef die dit werk uitvoerde (luitenant de Rijckel tijdens operatie «Hector») geeft foutieve coördinaten en afstanden op. Komt daar nog bij dat de mijnen (ATK M75) onzorgvuldige geplaatst zijn en de regen heeft het zand onder de drukplaten weggespoeld. De mijnen moesten ook, hetzij met lompen, hetzij met krantenpapier omzwachteld zijn, wat niet is gebeurd en ze zijn onschadelijk geworden. Alle geluk voor hetgene volgt: de manschappen doorkruisen dus eerst het met mijnen bezaaide terrein en kijken pas daarna uit naar mogelijke mijnen teneinde zich niet te laten ‘opblazen’. Deze feiten werden bevestigd door adjudant Laurent en het zal Christian Delaruelle zijn die de ontmijningswerken van het terrein zal uitvoeren.
In het tweede gedeelte moet men zich meester maken van het op 80 kilometer van Kaseya gelegen Kilay. De colonne zal één uur opgehouden worden als ze onder vuur van de Gizengisten vallen. Men bereikt de derde dag uiteindelijk Ebombo. Daar graaft men zich in en worden de verdedigingslinies versterkt om de enige vluchtweg van de Gizengisten, die langs die route Kivu zouden willen bereiken, af te grendelen. Ondertussen zitten de troepen die in Kamina zitten ten noorden van Kabongo vast. De situatie in Elisabethstad verslechtert, waardoor het plan om Katompi te bereiken wordt afgeblazen. De compagnie MP moet terug ter beschikking van de staf gesteld worden en de junctie met de Kamina-colonne mag men vergeten. De «Task Group» wordt ontbonden.
Augustus 1961.
Operatie « Rumpuch» De verzetshaarden zijn opgeruimd maar de klus is nog niet geklaard. De UNO begint trouwens meer en meer stokken in de wielen te steken. Terwijl het opperbevel er steeds heeft op aangedrongen om zo veel mogelijk confrontaties met de blauwhelmen te vermijden, zijn het nu juist die laatsten die dergelijke 'aanhakingen' uitlokken. Hun bedoeling is uiteraard om zich van het volledige blanke kader te kunnen ontdoen, en zo het Katangese leger te ‘onthoofden’. Eenmaal ze dit bereiken weten ze dat Tshombe’s troepen de situatie niet meer aankunnen en dat de secessie als een kaartenhuis in elkaar zal storten. Vreemd, als men weet dat hun opdracht erin bestaat om in Katanga de orde te handhaven zonder zich met politieke zaken te bemoeien. En hiermee trekken ze duidelijk de kaart Leopoldstad. Wat gewoon betekent: Tshombe schaakmat zetten...
De UNO aast op een meesterzet: dit wordt operatie «Rumpuch».
Ierse UNO-troepen in actie in Congo 1961.
Op 24 augustus 1961 vaardigt de Congolese president[1] maatregelen uit waarin de uitwijzing van vreemde militairen uit Katanga kunnen uitgevaardigd worden. De UNO neemt hiervan acte en Connor O’Brien verklaart « dat het aangewezen is om de Centrale Congolese regering te helpen om Katanga indien nodig, met geweld terug in te lijven. » Maar net hierdoor gaat hij zijn boekje ver te buiten…
De eerste maatregelen gaan van kracht om klaar te staan voor elke eventualiteit:
de binnenlandse eenheden worden in staat van alarm gebracht.
de eenheden van Elisabethstad worden de brousse ingestuurd.
de bewaking op de belangrijkste knooppunten wordt versterkt.
de UNO-aanvoerroutes ondergaan dezelfde maatregelen.
26 augustus 1961: aankomst van een UNO-contingent Hindoes als versterking.
De 27ste omsingelt een compagnie UNO-soldaten van Luano[2] het Katangese detachement en neemt de twee Europese officieren gevangen (kapitein Servais en adjudant Goffin). Ze sturen beiden naar Kamina, detentieplaats bij uitstek voor allen die uitgewezen zullen worden. Andere wapenversterkingen, manschappen ook en materieel worden aangevoerd. De blanke officieren krijgen de raad om burgerklederen aan te trekken.
President Tshombe moet de 28ste om 09.00 uur UNO-afgevaardigde O’Brien en generaal Radja, bevelhebber van de Indiase blauwhelmen ontmoeten. Hij maakt zich dus geen zorgen en loopt in de val.
De 28ste gaat de UNO tot actie over:
alle telefoonverbindingen op het consulaat worden afgesneden.
het postkantoor en het radiostation worden bezet.
Totaal overrompeld door deze zet moet Tshombe inbinden. Via consul Crener geeft ook de Belgische regering orders in die zin. Als gevolg van een akkoord met de UNO mogen een aantal blanke officieren op post blijven. Zij moeten schikkingen treffen die de goede gang van zaken, zowel administratief, als in het leger, in goede banen leidt. De andere officieren krijgen het bevel om zich over te geven. De UNO had hun overgave in hun kamp zelf geëist, maar er wordt beslist om hen in het consulaat te verzamelen.
De 29ste worden er prioritaire lijsten opgemaakt. En vanzelfsprekend moet de UNO op 30 augustus vaststellen « dat er plotseling veel volk zoek is »…
Buiten Elisabethstad is het veel moeilijker om op te treden. Sommigen zoeken de clandestiniteit op en duiken onder. «Mobiele Groep B», onder hen luitenant Geenen, door de Gurka’s in Manono gevangen genomen, verdwijnt in zijn geheel in de wildernis en ze verschijnen in september terug op het toneel tijdens de gevechten om en rond Elisabethstad.
Bob Denard, commandant van «Groep C» is hetzelfde lot beschoren in Nyunzu. Hij wordt uitgewezen en keert zoals zovele anderen terug. Onder andere Pletain en Vandekerckhove duiken op 28 september opnieuw op in de omgeving van Kipushi.
Op 1 september 1961 komen militairen uit Kongolo in Albertstad aan met een DC3. Ze worden gevangen genomen en naar Kamina overgebracht. De repatriëringen gaan van start.
Wat is nu het lot van onze «Gidsen» in dit avontuur?
[1] Kassavubu [2] De luchthaven van Elisabethstad, door de UNO gebruikt als uitvalsbasis tegen de afscheidingsregering van Katanga.
Opstelling UNO-troepen in Katanga anno 1961 (Archief fam. Le Grelle/Schoten via Frederik Janssens)
President Kasavubu van de Democratische Republiek Congo.
President Tshombe van Katanga.
Georges Delhaise die op 23 augustus uit herstelverlof terugkeert wordt tijdens een razzia opgepakt en wordt zelfs mishandeld. Hij wordt al zijn souvenirs afgepakt en uitgewezen. Marc Alexandre ontsnapt aan de dans maar op bevel van de consul geeft hij zich over en wordt op 31 augustus met een vliegtuig via Kamina uitgewezen.
Guy De Rijckel die op dat ogenblik de toegangsweg naar Kamina verdedigt, krijgt op 28 augustus het bevel zich aan de Ieren over te geven en verlaat op 1 september per vliegtuig Katanga via Kamina.
Adjudant Gignez vertrekt op 2 september.
Jacques Saquet van zijn kant (die we later in 1964 in de rangen van de «Ommegang» zullen terugvinden), verlaat op 1 oktober per trein Katanga via Rhodesië (in de epiloog op het einde van dit verslag lezen we zijn getuigenis).
François Son wordt per vliegtuig via Kamina uitgewezen.
Arnold le Grelle geeft geen gevolg aan de bevelen en verdwijnt spoorloos. Wat heeft hij uitgericht in de periode tussen 31 augustus en 16 september 1961? Hiervan is niets terug te vinden!
Majoor De Huccorne is ongetwijfeld ontsnapt; hij is in geen enkele vertrekkerslijst terug te vinden; maar in 1962 staat hij nog wel altijd in de rangen van het Katangese leger ingeschreven.
Hoefkens wordt op 6 september gerepatrieerd. Ook hij behoort tot één van de velen die achteraf naar Katanga terugkeren. Hoefkens en De Huccorne zijn weinig gekend bij de anciens, maar ze hebben wel degelijk in de rangen van de «Gidsen» gediend.
De UNO zet hiermee slechts een eerste fase tot destabilisatie van het Katangese leger in, die tot het einde van de secessie moet leiden. Toch zijn hun problemen nog ver van opgelost. Een groot aantal huurlingen, alsook enkele militairen die deel uitmaken van de geregelde troepen, ontsnappen aan de razzia’s, anderen komen rechtstreeks het land terug binnen. Tenslotte komen, samen met Trinquier, nog Fransen aan en vele zullen volgen om de lege plaatsen terug in te nemen.
Katanga 1961. Blauwhelmen in actie tegen Tshombe's gendarmen.
September 1961.
Indiase Ghurka's worden in UNO-verband in die periode in Congo ingezet.
Onder het voorwendsel dat er vanuit het Belgische consulaat, dat niet ver van het postkantoor is gelegen, op hen is geschoten zet de UNO de al lang geplande operatie «Morthor» op de rails. Doel: ontwapening van de de Katangese Gendarmen, arresteren van welbepaalde regeringsfunctionarissen en uitlokking van chaos. Dit alles moet Katanga terug in de schoot van Leopoldstad duwen.
In de nacht van 12 op 13 september omsingelen 600 Gurkha’s het postkantoor waarin zich zestig Katangese soldaten bevinden. Dezen kunnen twee uren stand houden. Tijdens de actie schieten de blauwhelmen ook op burgers; daaronder vallen veel slachtoffers. Op 13 en 14 september proberen Katangese eenheden en huurlingen het postkantoor opnieuw te veroveren. Deze troepen beschieten ook de UNO-vliegtuigen en vallen het Ierse hoofdkwartier aan.
Eén van de weinige beelden over de gevechten in Jadotstad 1961.
Ook in Jadodotstad wordt een contingent Ierse VN-troepen door Katangese troepen en huurlingen omsingeld. Gelijktijdig hiermee gaan ook de UNO-troepen over tot de aanval: ze maken zich meester van «Radio Katanga». Alle communicatieverbindingen zijn dus afgesneden. Toch zullen de Katangezen opnieuw het initiatief nemen en de tegenstander nog rake klappen toedienen.
Het bewuste «Fouga»-toestel verschijnt hier op het toneel en bezorgt de blauwhelmen alle kleuren van de regenboog (*). Aanvankelijk met een mitrailleur 7.5 uitgerust (waarvoor trouwens moeilijk de geschikte munitie te vinden was) worden de boordkanonnen uiteindelijk omgebouwd tot het couranter kaliber 7.62. ‘Ambachtelijk’ worden ook 50kg-bommen vervaardigd welke manueel gedropt worden. Verder maakt men ook gebruik van kartonnen dozen gevuld met bierglazen, met in elk glas een ontgrendelde granaat. Er worden een 50-tal vluchten met dergelijk ‘bommateriaal’ uitgevoerd en men slaagt er in om met dit «KAT 92»-‘wapen’ (zo worden de ‘bierglasbommen’ genoemd) een DC-6, een DC-4 en een DC-3, een twaalftal camions en radio-posten te vernietigen. Bovendien geeft men met dergelijke ‘bombardementen’ ook nog steun aan de grondtroepen.
(*)Er vloeide veel inkt over de Fouga(s). Om hun tegenslagen te verdoezelen stuurde de UNO namelijk berichten de wereld in «over de belangrijke aanwezigheid van luchtmachteenheden». In werkelijkheid had het Katangese leger slechts één Fouga die echt luchtwaardig was. Deze was in Kolwezi gestationeerd. Wel dient opgemerkt dat er rond de pistes houten maquettes van vliegtuigen geplaatst werden, met canvas bespannen, om de vijand te misleiden.
'Fouga Magister 'Jachtbommenwerper.
Men heeft ook lange tijd bepaalde heldendaden aan piloot Delin toegeschreven. In werkelijkheid betrof het hier Mangain. In principe mocht deze laatste daar niet meer aanwezig zijn, net als Le Grelle trouwens, dus liet men dit gerucht maar rustig zijn beloop gaan. Op 15 september worden de Ierse blauwhelmen die «Radio Katanga» bewaken gevangen genomen. De 150 Ierse blauwhelmen in Jadotstad ondergaan hetzelfde lot. Bestookt door de «Fouga» wordt de water- en elektriciteitsvoorziening van de UNO-belegerden afgesneden. De gestuurde UNO-versterkingen zullen er nooit in slagen om de Lufira over te steken.
De morgen van 16 september bezetten de UNO-troepen nog slechts enkele strategische punten. Die dag komt luitenant le Grelle terug ‘boven water’ en wordt in de omgeving van de «Kasenga»-tunnel gedood door Indiase Gurkha’s (dit is één van de laatste bolwerken die nog in handen van de UNO is). Over dit gebeuren is weinig informatie terug te vinden. De meeste getuigenissen wijzen deze plaats aan voor het gebeuren. Andere noemen kamp Massart als plaats van zijn dood aan, wat weinig waarschijnlijk is.
«Luitenant Degrelle (verkeerde naam vermeldt door de auteur; bedoeld wordt hier uiteraard Le Grelle), the heart of Katangan resistance, was killed today by UN bullets when he jumped out of an armoured car in the Camp Massart. He had a wife and two children. All Belgians are particularly distressed by the news…»[1].
Wat wel klopt is dat hij onmiddellijk nadat hij getroffen werd naar dit kamp is overgebracht.
[1]THE KATANGA CIRCUS: gedetailleerd verslag van drie UNO-oorlogen door Mugur Valahtu, p. 207 .
Meer recent getuigde gewezen huurling J.D.G. het volgende over dit gebeuren en ook hij heeft het over de «Kasenga»-tunnel als de plaats waar le Grelle de dood vond.
Dood van een held. Na onze dolle escapade in de Basis F.T. keren we terug naar het kamp Massart en stallen onze voertuigen in de garages. In een gewoontereflex controleer ik ons aankomstuur : elf uur. De duur van onze tocht leek me nochtans langer. Terwijl ik aan een Katangese officier verslag uitbreng over onze zending wordt mijn aandacht getrokken door een ziekenwagen waarin men een Europees militair, badend in het bloed, aan het inladen is. De Katangees zegt me dat dit luitenant Le Grelle is, een officier van de Katangese pantsertroepen die tot de A.T.M.B.[1] behoort. Dit verbaast me, want de Belgische Consul van België heeft aan alle officieren en onderofficieren van de A.T.M.B. expliciet op het hart gedrukt om niet tussenbeide te komen in de gevechten. De zwarte officier beweert dat luitenant Le Grelle de orders niet heeft opgevolgd uit sympathie voor de Katangese zaak. Hij heeft zelf gevraagd om het bevel te mogen voeren over een patrouille ‘blindées’ (het Katangese leger beschikt over enkele oude ‘Greyhound’ M-8 pantserwagens en een ‘Witte’ Scout Car). Die morgen wil hij de blauwhelmen verdrijven die tijdens de nacht de inlandse cité B.C.K. in de nabijheid van het station en het slachthuis zijn geïnfiltreerd. Hij staat erop om plaats te nemen in de geschutstoren, in plaats van dit over te laten aan de Katangese mitrailleurschutter. Nadat hij getankt heeft in het depot van het militaire kamp, rijdt zijn Greyhound met allure de Luxemburglaan af tot aan de Kasengasteenweg. Daar is hij naar links afgedraaid, om richting «Kasenga»-tunnel te gaan die al het voorwerp is geweest van tal van gevechten. Een Zweedse ‘baignoire’[2] die in de cité B.C.K. staat opgesteld, opent het vuur. Luitenant Le Grelle wordt in de nek getroffen en zakt ineen in de geschutstoren en de chauffeur van de M-8 maakt onmiddellijk rechtsomkeer en rijdt terug naar de garages in het kamp. Nadat de ziekenwagen is vertrokken zie ik op de grond een bebloede zwarte muts liggen met het mutsembleem van de Gidsen getooid. Ik raap deze met een zekere emotie op... De slachtofferlijst van de Katangese kwestie loopt momenteel al op tot een zestigtal doden; militairen, politiemensen en burgers.
De Fouga die eerder al de controletoren van het vliegveld van Luano (Elisabethstad) had toegetakeld, valt tot twee maal toe deze van Kamina aan. De UNO wordt overal in het nauw gedreven en onderhandelt om tot een staakt het vuren te komen
We zien op de plattegrond de weg die luitenant Le Grelle heeft gevolgd (zwarte pijlen) en de plaats waar hij is geraakt. Daaronder staan ook de UNO-stellingen aangeduid van waaruit er op hem werd geschoten, alsook de plaats waar de Gidsen in augustus 1960 gekantonneerd waren.
Archief fam. Le Grelle/Schoten via Frederik Janssens
Op 18 september vliegt UNO secretaris-generaal Dag Hammarskjöld naar N’Dola in Rhodesië. het is de bedoeling dat hij daar Tshombe zal ontmoeten om akkoorden af te werken. Hij zal daar nooit aankomen. Men vindt zijn neergestort toestel terug en diverse geruchten en hypothesen doen de ronde. Ook hier is er weer sprake van een aanval van een Fouga, maar dit wordt stellig ontkend.
Men komt op 20 september 1961 toch tot een akkoord, welke op 21 september in werking moet treden. Maar net zoals dit bij de dood van A. Urbain het geval is, komt dit akkoord slechts enkele dagen te laat om de dood van Le Grelle te kunnen voorkomen.
Belgische militairen, in 1961 betrokken bij de Katangese kwestie. Alle militairen die deel uitmaakten van het Katangese leger tijdens de secessie werden door de UNO als ‘huurling’ bestempeld (dus ook de militairen van de Belgische A.T.M.B.).
Zoals dit gewoonlijk het geval is houdt de UNO zich niet aan zijn woord; zij profiteert van deze adempauze om versterkingen aan te voeren. En de incidenten worden talrijker. Een groep van vooral Franse huurlingen onder bevel van commandant Faulques (de gewezen bevelhebber van het opleidingscentrum van Shinkolobwe) zullen vanaf nu de kern uitmaken van de operaties tegen de UNO-troepen.
De tweede UNO-oorlog zal beginnen…
1. gebied onder controle van de Centrale Regering van Leopoldstad.
2. gebied waar de tegenregering van Stanleystad het heft in handen houdt (Oost-Congo en Kivu).
3. het afgescheiden Katanga van Tshombe.
4. de mijnstaat Z-Kasaï.
December 1961 - januari 1962.
Eén van de weinige vrouwen in de rangen van de huurlingen, die als verpleegster met hen optrok.
Op 5 december ontketent de UNO operatie «Grand Slam».
Op 7, 8 en 9 december bestoken ze met luchtaanvallen alles wat in hun bereik ligt, met inbegrip van het hospitaal Prins Leopold.
Op 10 december wordt de elektriciteitscentrale van «Le Marinel»[1] (Kolwezi) aangevallen. Ook daar wordt het hospitaal geviseerd. Ze steunen hiermee de invasietroepen (Gizengisten), waardoor de Katangezen verplicht worden om op twee fronten te vechten. Diezelfde dag vallen de Katangese troepen Luano aan. Op 12 december, nieuwe UNO-luchtaanval op het hospitaal van Shinkolobwe.
Op 13 december komen er nieuwe versterkingen aan. Net als dit in september het geval was, engageren zich sommige daar wonende buitenlanders aan de zijde van de huurlingen en Katangezen in de strijd tegen de UNO. Vanaf 15 december slaat de situatie om in het voordeel van de blauwhelmen. Op 16 december 1961 wordt het kamp Massart terug ingenomen door de blauwhelmen.
Op 18 december, afkondiging van een nieuw bestand. Het laatste huurlingenbolwerk plooit zich terug op Kipushi en de Rhodesische grens, van waaruit ze van munitie worden voorzien.
Intussen, meer naar het noorden, verslechtert de situatie. De Katangese troepen die Kilay in hun greep houden plooien zich terug op Kongolo, hiermee de deur open houdend voor de Gizengisten. De UNO-troepen grendelen de luchthaven van Elisabethstad af, waardoor Kongolo niet meer kan bevoorraad worden met levensmiddelen en munitie.
Op 30 december 1961 worden de Katangezen verplicht om Kongolo te ontruimen en ook de burgerbevolking neemt de benen. Enkel religieuzen (paters, seminaristen, zusters) en bejaarde personen blijven ter plaatse.
Op zondag 31 december dringen de Gizengisten de stad binnen en met hen sluipen de brutaliteiten binnen. De paters en zusters die in cellen worden opgesloten ondergaan treiteringen en harde ondervragingen. De zusters krijgen daar bovenop te maken met ‘avances’. Ze worden van al hun bezittingen beroofd, worden geslagen en worden aangepakt met de ‘chicotte’.
Op 1 januari 1962 om 9:30 uur worden ze allen weggeleid, uitgezonderd pater Darmont. Om hem te redden wordt hij om onduidelijke redenen door een soldaat in een andere cel opgesloten. Onmiddellijk daarop begint voor de ogen van de seminaristen een slachting met FAL-geweren. Men verplicht hen om de lichamen te verzamelen en in de Lualaba te gooien. De overlevenden hebben hun leven enkel te danken aan de aankomst van de iets later in ongenade gevallen kolonel Pakassa. Er werden hier 20 paters afgemaakt en alles werd leeggeplunderd. Pater Darmont, de seminaristen en de zusters zullen trouwens nog bijna een maand aan voortdurend gevaar bloot staan. Op 23 januari 1962 zal de Britse majoor Lawson proberen (en erin slagen ook) om, met gevaar voor eigen leven, pater Darmont te redden.
Al deze verschrikkelijke brutaliteiten kunnen op naam geschreven worden van één en hetzelfde bataljon Gizengisten. Zij zullen in de loop van de maand januari 1961 ook nog dertien Italiaanse UNO-piloten afmaken (sommige bronnen spreken in dit geval van kannibalisme).
[1] Op de Lualaba bevindt er zich een waterdam van 72,5 meter hoog en 162 meter lang. Deze vormt in N’Zilo een kunstmatig meer van ruim 2.300 miljoen kubiek. Deze enorme watermassa voorziet de elektriciteitscentrale «Delcommune» van de nodige drijfkracht en 32 km stroomafwaarts ook de turbines van de krachtigste stroomcentrale van Congo «Le Marinel».
5. HET EINDE.
Veel huurlingen hebben er genoeg van en verlaten Katanga. Anderen, zoals kapitein Lasimone, deserteren. Deze laatste was eind juli 1961 al verbannen uit de rangen van het E.A.S.K.[1], biedt eerst zijn diensten aan bij de UNO en stapt uiteindelijk over naar het A.N.C.[2] . Na september 1961 wordt hij aangesteld als Stafchef-Operaties in Jadotstad. Men schreef hem de intenties toe, om samen met de UNO op 17 oktober 1961 Mwadingusha aan te vallen. Hij wordt op bevel van Munongo aangehouden en is het oneens met commandant Faulque. In december 1961 vindt een journalist hem in Leopoldstad terug, waar hij is ondergedoken.
[1] Het leger van Zuid-Kasaï. [2] Armée National Congolaise.
De Belgische kolonel Lamouline.
De troepen worden gereorganiseerd. Majoor Bousquet leidt de Mobiele Groepen. Commandant Faulque bevindt zich in «Le Marinel». Er blijven nog drie groepen actief: «Mobiele Groep Bizon» of «Rood» onder Bob Denard, vanaf nu met de rang van kapitein. «Mobiele Groep Léopard» of «Groen» van Schramme en «Mobiele Groep Marsupilami» of «Zwart» van Tavernier. Denard zal onder bevel van de Belgische kolonel Lamouline in de sector Kabondo Dianda opereren. Schramme zal zich in Kasimba vestigen, terwijl Tavernier naar de noordelijke grenzen trekt. Maar de pit is eruit!
Op het einde van december 1962 is de UNO heer en meester in Elisabethstad en naderen hun troepen Jadotstad. De huurlingen hebben orders gekregen «om de tactiek van de verbrandde aarde toe te passen». Bruggen, stuwdammen…alles wordt ondermijnd. Dit belemmert uiteraard de opmars van de blauwhelmen.
Wat overblijft van Tshombe's troepen verdedigt zich in de gietende regen tijdens de bloedige gevechten in en rond Elisabethstad. het zijn de laatste dagen van de "Secessie".
Op 21 januari 1963 moet Kolwezi worden ontruimd. Tshombe heeft de week daarvoor al het einde van de ‘Secessie’ aangekondigd. De stuwdammen worden voor vernietiging behoed.
De huurlingen trekken weg naar Angola. Sommigen zullen daar een tijd blijven, hopend op betere tijden. Deze mannen zullen trouwens de kern van het «10de Commando» vormen dat in 1964 deel zal uitmaken van kolonel Vandewalles «5de Gemechaniseerde Brigade», die onder andere een belangrijke rol zal spelen tijdens de Belgisch-Amerikaanse interventie op Stanleystad in november.
In één van Vandewalles schrifturen lezen we later «dat de situatie in Shinkolobwe stilaan degenereert. Er is de terugkeer van Zuid-Afrikaanse huurlingen, van wie sommigen moeilijk in toom te houden zijn en de situatie loopt uit de hand. Andere blanke huurlingen zijn blijkbaar ook betrokken bij de wapenhandel... »
EPILOOG.
Dit is het relaas over de ervaringen van Jacques Saquet in dit Katangese avontuur. Ook hij was een adept van het «1ste Escadron Gidsen». In de rand hiervan ook even vermelden dat Jacques Saquet in 1964 tijdens de Belgisch-Amerikaanse «Draakoperaties» als huurling deel uitmaakte van kolonel Vandewalles 5de Gemechaniseerde Brigade – beter gekend onder de naam «Ommegang».
(Het originele verslag uit de scriptie van Guy Devresse LES GUIDES DANS LA SECESSION [versie juni 2005, pag. 111-112-113] wordt op vraag van J. Saquet op het einde van de Nederlandse tekst ingelast [nota Hoedt E.] )
Dit is zijn verhaal:
We zijn – samen met Georges LAENEN – van wacht in het hoofdkwartier van Generaal GEYSEN, gevestigd in de Elisabethlaan en…eindelijk, beginnen LAENEN, DUBOIS en ikzelf aan de job waarvoor we hier zijn. Wij drieën zijn aangeduid om de radioverbinding op het hoofdkwartier (HQ) in stand te houden. Tijdens mijn dienst ben ik getuige van een heftige discussie tussen generaal Geysen en de kolonel van de Basis van Kamina. Deze laatste wil de UNO een lesje geven. Bij hun aankomst in Kamina hadden de blauwhelmen zich inderdaad onmiddellijk ontplooid om als het ware klaar te staan tegen elke mogelijke aanval. Generaal Geysen had alle moeite om de kolonel te overtuigen om vooral niets te ondernemen. Tijdens de parade naar aanleiding van het vertrek van het «1ste Gidsen» (1G) worden we overgeplaatst naar het Belgische Consulaat, kregen we burgerkledij toegewezen, alsook een huis op de Leopold II-laan. Ik heb dus aan de parade van het 1G deelgenomen, maar in burgerkledij.
1. Het Belgische Consulaat in Elisabethstad : Natuurlijk is deze situatie niet te vergelijken met mijn gewoon kazerneleven en ‘patattencorvee’. Samen met Laenen ben ik 24uur op 24 van dienst om de radioverbinding met onze troepen in Kamina (BAKA) en Usumbura (USA) te verzekeren. In het radiolokaal hebben we een bed ter beschikking en logeren doen we in het consulaat. 1ste sergeant Joke VERHAEGEN die in Hotel Leopold II is ondergebracht welke net naast het consulaat is gelegen (op de hoek van de avenue Kasaï en l’Etoile), staat in voor de telexverbinding. Kerstmis 1960 vieren Laenen en ikzelf vóór onze ‘MBLE’[1] gezeten. In januari 1961 moet Laenen vertrekken; zijn contractuele termijn met het Belgische leger loopt ten einde. Ik sta er dus heel alleen voor om de radio te bedienen. Mijn taak is samen te vatten in twee contacten per dag met BAKA en USA: één om 10:00 uur en één om 15:00 uur. Tussenin beluister ik de radiofrequenties die gebruikt worden door de Katangese Gendarmes. Kleine anekdote: op een bepaalde frequentie roept een huurling zijn HQ’s op om te melden dat zijn compagnie 16 rebellenkadavers heeft ontdekt. Ze hadden geprobeerd een hoogspanningspyloon neer te halen…door een kabel over de hoogspanningslijn heen te werpen… Zo passeren mijn dagen. Om te kunnen eten en wassen krijg ik toelating om een kamer te huren in «Hotel de l’Yser» op de avenue Tabora. Met uitzondering van Wc’s zijn er op het consulaat namelijk geen degelijke sanitaire voorzieningen voorhanden om aan de meest elementaire toiletbehoeften te kunnen voldoen. Daar bovenop bestaat de kledij die mij ter beschikking werd gesteld ter vervanging van mijn 1G-uniform uit…slechts één broek en één hemd. Ik moet na verloop van tijd hierbij geen tekening maken… Maar ondanks al deze ongemakken is het een leven van zalig niets doen… Ik geraak platzak en het «Hotel de l’Yser» verleent me krediet tot de dag, intussen vier maanden later, dat de directeur zich vragen begint te stellen (sic). Eindelijk ontvang ik een betalingsorder getekend door Graaf Harold d’Aspremont Lynden, zodat ik aan een beetje geld geraak. Maar hierdoor krijg ik de status van «Katangees Gendarme»… Om de tijd te doden loop ik de kroegen van Elisabethstad af en sympathiseer met de huurlingen die met verlof zijn. Deze ‘affiniteit’ zal omslaan door toedoen van een opzet tot diefstal van UNO-voertuigen. «Terwijl een groep huurlingen, ik incluis, de Zweedse soldaten dronken voeren, steelt een andere groep hun voertuig. Deze wordt onmiddellijk naar een Belgisch ondernemer in de industriezone gebracht en in de Katangese kleuren overspoten. Dit gaat zo enige tijd door tot de blauwhelmen zich vragen beginnen te stellen.»
2. Ontmoeting met luitenant Le Grelle : Per toeval ontmoet ik op de avenue Kasaï luitenant Le Grelle in militair uniform. Deze is verbaasd over mijn aanwezigheid daar. Ik leg hem uit dat ik hier vanaf de aankomst van het 1G in Congo niet ben weg geweest. Hij is blijkbaar niet op de hoogte gebracht van het feit dat er twee soldaten van de Staf in Elisabethstad zijn gebleven. Deze ontmoeting gebeurt in september 1961, enkele dagen voordat hij door UNO werd gedood.
3. Eerste UNO-oorlog (september 1961) : Ik had net een laatste glas gedronken in een kroeg in de omgeving van de Place de la Poste en het is 23.00u als ik enigszins beschonken naar het consulaat terugkeer om er te overnachten. Mijn bed staat in het radiolokaal en dit lokaal bevindt zich enigszins buiten de linkerkant van de post. Om 4 uur in de morgen wordt ik opgeschrikt door een krachtig schot die uit de benedenverdieping van het gebouw komt. Behoedzaam en slaapdronken, nog onder invloed van mijn ‘alcoholdegustatie’ van de avond daarvoor kruip ik tot aan de balustrade die me aan de linkerkant zicht geeft op het UNO-hospitaal (in wezen het «Hotel Belle Vue»), in het midden op de linkerkant van de post en rechts op de avenue Kasaï (waar de slagerij van de ‘Elakat’ is). Beneden mij bevindt er zich een ‘baignoire’[2] van de UNO die het postkantoor onder vuur neemt. Ik heb de indruk dat het schieten overal vandaan komt. Het postkantoor is meer dan waarschijnlijk door de UNO omsingeld. De Katangezen in het gebouw vuren omzichtig terug. «Een Katangees springt uit een venster op een afdak dat de brievenbussen overspant terwijl de UNO-baignoire op hem vuurt. Ik zie het vluchttraject van de ‘tracers’[3] … De Katangees loopt en springt van afdak op afdak, terwijl de kogelregen hem op de hielen volgt. Hij springt van luifel naar luifel, terwijl de kogels hem steeds maar blijven volgen… Hij springt de laan op, maar op dat moment beletten de gebouwen van «Elakat» [4] me om zijn vlucht nog verder te volgen. Ik hoop voor hem dat hij het er levend heeft afgebracht.» Kolonel Vandewalle komt me opzoeken in gezelschap van commandant ……… (ze verblijven beiden op de 3de etage) en we zijn getuige van de inname van het postkantoor door de UNO-troepen. Mijn radiolokaal is in een zeef herschapen; mijn bed ligt bezaaid met stukken gips van de daar recht tegenover liggende muur en de kamer is door de inpakt van kogelinslagen net een ‘stuk gruyèrekaas’ geworden. De volgende morgen: opschudding in Elisabethstad. We vernemen de afslachting van de Katangese soldaten die in het postkantoor zaten. Er is een ware volkstoeloop van zwarten en blanken die naar de verwoesting komen zien. Ik bevind me ter hoogte van het Elakat-gebouw en op dat moment komt er uit de richting van het station een jeep met Katangese soldaten voorbijgereden als plots, vlak voor mijn ogen, de vier Katangese inzittenden in de rug geschoten worden door een salvo afgevuurd vanuit het UNO-hospitaal en waarop het «Rode Kruis»-embleem is aangebracht. Hierover ben ik formeel: op dat moment begaan de UNO-troepen hier een oorlogsmisdaad. Getuigen hiervan zijn er genoeg en over deze zaak kunnen een groot aantal personen, zwart of blank, getuigenis afleggen. In de namiddag staat het consulaatspersoneel en ikzelf met de ellebogen op de balustrade van het gebouw geleund als we verplicht worden om ons ijlings op de grond in dekking te werpen voor een ‘rafal’ uit een mitrailleur die plots op ons gebouw wordt afgevuurd. Vanaf dat moment rest er ons geen enkele twijfel: de UNO schiet op alles wat beweegt. Tijdens de nacht slapen we in de gang van het consulaat terwijl de gebouwen die rond het postkantoor liggen constant bestookt worden. Ook het consulaat is ernstig beschadigd, gelukkig vallen er hier geen slachtoffers. Na enkele dagen treed er opnieuw een relatieve rust in. Onder toezicht van Belgische militairen en met de hulp van huurlingen hebben de Katangezen de wat men noemt «Eerste Katangese Oorlog» gewonnen. President Tshombe heeft bepaalde voorwaarden aanvaard om tot een staakt het vuren te komen. Het zal zijn ondergang worden. De UNO profiteert hiervan om haar troepen te versterken. Vanaf dat ogenblik doorzie ik de ongelooflijke schijnheiligheid van onze Belgische regering. Kolonel Vandewalle was verantwoordelijk voor de Belgische Militaire Bijstand aan Katanga en Consul-generaal Créner ontving telexberichten van minister Spaak. De telexberichten die van de Belgische militaire autoriteiten kwamen werden echter nooit aan consul Créner overgemaakt, maar van alles wat het consulaat betrof werd er een kopie aan kolonel Vandewalle overgemaakt. We zijn toch militairen, of niet…?
4. Mijn uitwijzing uit Katanga door de UNO : Een bepaalde voormiddag verneem ik van de consul dat de UNO-autoriteiten mijn vertrek eisen. Om 15.00uur neem ik, samen met verschillende huurlingen, de trein richting Rhodesië met bestemming N’dola. De consul had me een omslag gegeven, die ik aan de Belgische consul in N’dola moet overmaken. De omslag, niet dichtgeplakt, heb ik ingekeken. Daarin bevonden zich drie boeken, drie dezelfde. Dit was het witboek van Katanga. Daarin stond het relaas van de door de rebellen begane wreedheden, met foto’s als bewijslast…
De «Marscompagnie» van het Regiment der «1ste Gidsen» keert op 19 augustus 1960 terug naar België. In Katanga blijven daarna enkel nog vrijwilligers van het «1ste Gidsen» achter. Verschillende van die mannen zullen later (1964-65) deel uitmaken van de colonnes van kolonel Vandewalles «5de Brigade» tijdens de gecombineerde Belgisch-Amerikaanse operatie «Dragon Rouge» op Stanleystad (24 november 1964). Na de terugkeer van het Eskadron naar België wordt er in de gang van de Staf van het «1ste Gidsen», Kwartier Edith Cavell, Düren (D) een herdenkingsplaat ingehuldigd voor de gesneuvelden in Congo: Emmanuel Kervyn de Meerendré, Jean Collet, Albert Urbain, Jean-Pierre Trokay en Arnold Le Grelle. Deze herdenkingsplaat maakt verschillende ‘verhuizingen’ mee: eerst wordt ze overgebracht naar Siegen en daar op de buitenmuur van de kapel bevestigt. Na het vertrek van de Belgische troepen uit Duitsland wordt ze naar de «Pantser-Kavalerieschool van het Regiment der Gidsen» in Leopoldstad overgebracht en in januari 2003 krijgt ze haar definitieve bestemming in de «Club des Guides», Arlonstraat te Brussel. De eenheid is intussen ontbonden en zijn Standaard bevindt zich sinds 24 februari 2005 in het Koninklijk Legermuseum, Jubelpark 3, in Brussel.
[1] Radiozender HF van het elektronicabedrijf MBLE. [2] Populaire naam voor dit type ‘open’ pantservoertuig, in gebruik bij de UNO-troepen in Congo. [3] Kogelladers die voorzien zijn van magnesiumkogels (‘spoortrekkers’) en die lichtgevende banen ("sporen") vormen zodat de schutter zijn schootsveld kan ‘traceren’. [4] Compagnie d'Elevage et Alimentation du Katanga
Integraal verslag J. Saquet, zoals vermeld op pag. 111-112-113 van de scriptie van Guy Devresse LES GUIDES DANS LA SECESSION, versie juni 2005