DE TERUGKEER VAN TSHOMBE OP HET CONGOLESE POLITIEKE PLATFORM.
Bezoek van Tshombe aan Stanleystad in juli 1964. Foto genomen aan het Lumumba-monument, waar de simba's enkele maanden later massa-executies zullen uitvoeren.
1. DE BREUK MET ADOULA EN DE CONTACTEN MET HET CNL.
Begin 1964 zorgen de Kwilu onlusten plots voor de aandacht op een nieuwe dreiging voor de regering Adoula. Tshombe – op dat moment nog verbannen in Madrid – wordt omringd door Belgische en Franse raadgevers. Hun bezorgdheid gaat vooral uit naar het gebrek aan belangstelling vanuit de Europese publieke opinie voor de acties van de Congolese banneling daar en vooral voor de bedenkingen die in Afrika de kop opsteken ten opzichte van zijn persoon. Uitgesproken bedenkingen zelfs, tot in Franstalige landen toe, speciaal wegens zijn rol in de zaak van de moord op Patrice Lumumba op 17 januari 1961.
Een eerste actie vanuit de pers, probeert de Katangese leider opnieuw te «lanceren» door ten zijne gunste de aandacht te trekken op het idee om Congo herop te richten vertrekkende van een gematigde, federalistische stellingname, op een weinig omschreven verzoeningsbegrip ook en via de slogan «Nieuwe, plichtsgetrouwe en onkreukbare mensen.» De Brusselse Le Soir neemt op 19, 20 en 21 januari 1964, onder de titel « Il faut sauver le Congo » artikelen van Tshombe over. De invloed van deze persartikels is echter zeer beperkt. De westerse opinie kan namelijk moeilijk de terugkeer van Tshombe verteren; het feit dat zijn terugkeer het opduiken van steeds maar moeilijker wordende problemen zo maar zal oplossen wordt vanuit die kant dan ook zeer slecht ontvangen (gewapende tussenkomst in Kwilu; aanhoudend onrust stoken van het CNL-Brazzaville; de reorganisatie van het ANC).
Dit is het moment dat Tshombe het geweer van schouder verandert: hij vat het plan op om zijn terugkeer via onderhandelingen voor te bereiden, niet enkel met de Binza-groep die hem aan het lijntje lijkt te houden, maar ook met de meest extreme tegenstanders van de Congolese regeringsploeg die momenteel aan de macht is.
Tshombe heeft persoonlijke contacten met de Belgen die de actie van Gizenga onder alle omstandigheden hebben gesteund en die relaties onderhouden met de meest fervent gezinde vijandelijke vleugel van het CNL ten opzichte van Adoula en Kasavubu, meer bepaald deze van Bocheley (die later door Kabila sr. vermoord zal worden) en Yumbu. De vraag die vanuit die kringen wordt gesteld is: «Waarom richt men geen zo’n breed mogelijk anti-Adoula kartel op waar iedereen zijn persoonlijke bijdrage – ten voordele van Tshombe – kan leveren meer bepaald de volkssteun van twee provincies en van enkele strijdkrachten; het ter beschikking stellen van financiële middelen; het zoeken naar een min of meer actieve affiniteit tussen bestuurders uit zakenmiddens vanuit de blanke gemeenschap, alsook een zeker potentieel diplomatieke relaties met Westerse landen. »
De vroegere Katangese president Tshombe.
Alvorens verder te gaan het volgende: Tshombe’s constante zorg is er
één om niet van zijn Katangese basis geïsoleerd te raken. In maart 1964
bijvoorbeeld, verzet hij zich tegen de oprichting van nieuwe partijen van
buiten Conakat, hierbij speciaal de MPA van zijn vroegere minister E. Kimba
viserende. Hij laat zich op 31 mei herkiezen als voorzitter van Conakat. Vanuit
Madrid stelt hij «een nieuw programma voor Conakat» samen (L’Essor du Katanga, 17-2-1964) hierbij
duidelijk «de lokale vernietiging van het koloniaal regime (…) de strijd tegen
de uitbuiting van de mens, door de mens (…) de meedogenloze strijd tegen het
degenererende tribalisme» voor oog hebbende.
Deze strategie liep trouwens als rode draad door het artikel
van Jules Chômé (Remarques Congolaises,
28-12-1963) , toen hoofdredacteur van het Brusselse magazine Remarques Congolaises, die de hypothese aanhangt dat «Tshombe niet verwikkeld is bij de moord op
Lumumba en zich zal kanten tegen [Lumumba] zijn echte moordenaars.»
De stellingname van Chômé ligt nogal gevoelig bij Tshombe en
in januari 1964 richt hij zich tot het
magazine. Men moet weten dat Tshombe al in september 1963 onrechtstreekse
contacten onderhield met deze Belgische kringen. De Katangese leider zelf neemt
contact op tijdens zijn verblijf in Brussel in december 1963. Toen al
verklaarde hij zich bereid om «onthullingen» naar buiten te brengen over de
dood van P. Lumumba als «bewijs van zijn goede wil ten opzichte van de
nationalisten.» Er waren trouwens al vanaf 1963 volop contacten tussen de
Katangese leider en België via een Congolese kunstschilder die in Rome
verbleef.
Aldus moet er een akkoord conditio sine qua non bereikt worden tussen Tshombe en het CNL, opdat dit de hypothese zou ontkrachten die op hem weegt, met betrekking tot [medeplichtigheid] de dood van Lumumba. Het is in een dergelijk perspectief dat hij [Tshombe] aan Pierre Davister verklaringen toevertrouwt die er uiteindelijk toe zullen leiden dat de Pourquoi Pas? van 30 januari 1964 in
beslag wordt genomen door de Belgische autoriteiten.
Volgens Tshombe is Cyrille Adoula schuldig aan het idee om Patrice
Lumumba «in verzekerde bewaring» (en lieu
sûr) over te brengen naar Katanga. Deze beslissing zou op 28 november 1960 zijn goedgekeurd door Kasavubu, Ileo en
Bomboko. Het zou opnieuw Adoula zijn geweest die op 9 januari 1961 naar
Elisabethstad zou zijn overgekomen om te proberen «van de entourage van Tshombe
het akkoord te ontfutselen die er uiteindelijk toe zal leiden dat de Katangese
leider zal zwichten voor de argumenten [tot overbrenging van Lumumba].» Pas
daarna zullen de drie gevangenen (Lumumba, Mpolo en Okito) op 17 januari in
Elisabethstad aankomen, alle drie «stervende», waar ze zouden omkomen zonder
dat één Katangees hen zou hebben moeten doden. En zonder dat Tshombe hen zou
zien in het huis waar ze bij hun aankomst naartoe werden geleid en waar ze
dezelfde nacht nog zouden sterven. Tshombe zal zijn versie nog bijwerken door
te bevestigen dat het opnieuw Adoula was die de beslissing nam om de lijken te
laten verdwijnen in een bad zwavelzuur (Madrid, persconferentie 12-2-1964).
Over de bedoeling
van Tshombe bestaat geen twijfel: «Je me
refuse obstinément, déclare-t-il, à
endosser la responsabilité d’un crime que je n’ai pas commis et que j’ai réprouvé
hier comme je le réprouve aujourd’hui. » (La Libre Belgique, 13-2-1964, [cfr. CRISP Congo 1964, p.131])
Als het hier de bedoeling van Tshombe is om zijn onschuld te
bewijzen, is het anderzijds ook zijn betrachting om de schuld in de schoenen
van de leiders in Leopoldstad te schuiven. Meer bepaald in deze van Bomboko en Kasavubu, maar vooral in deze van Adoula: «Si M.
Adoula était logique avec lui-même, ajoute M. Tshombe, il y a longtemps qu’il aurait revendiqué comme un dû, l’entière
responsabilité de la mort de Patrice Lumumba et s’en serait expliqué
franchement devant l’opinion mondiale.» (ibid.)
De Congolese premier (2 augustus 1961 tot 30 juni 1964), Cyril Adoula.
De verklaring van Tshombe is – meer bepaald deze over de fysieke toestand van de gevangenen bij hun aankomst, de verantwoordelijkheid van de Katangezen bij de dood en bij deze van de verdwijning van de lijken en de rol van Cyril Adoula – op zijn minst twijfelachtig. Maar het betreft hier – zoals we gezien hebben – een fase uit een politiek manoeuvre die de toenadering tussen Tshombe-CNL moet bewerkstelligen en die op zijn minste, twijfel moet zaaien in de Afrikaanse hoofdsteden betreffende Tshombe’s rol in de zaak. Bovendien – door de beschuldigingen geuit door de voormalige Katangese leider aan het adres van Adoula en Kasavubu – is hij op het eerste zicht althans bereid om al zijn schepen te verbranden tijdens de (geheime) onderhandelingen met de Binza-groep (zoals Jeune Afrique dit opmerkt in nummer 171 van 17-2-1964). Dit verklaart waarom – op enkele uitzonderlijke gevallen na – de Afrikaanse stemmen die steeds meer de kop zullen opsteken en de duizenden linksgeoriënteerde Europeanen die het CNL gunstig gezind zijn, brandhout maken van de onthullingen van Tshombe.
In Leopoldstad verspreidt de Centrale regering een communiqué (31-1-1964) waarin ze hun verontwaardiging uiten over Tshombe’s zogenaamde «onthullingen». Men herinnert eraan dat alle gevoerde onderzoeken tot nu toe de verantwoordelijkheid, op zijn minst, de betrokkenheid van Tshombe in deze zaak aantonen en verkondigen (…) que « par ses prétendues révélations, M. Tshombe se place délibérément en dehors du cadre de la réconciliation nationale. »
Ten persoonlijke titel stuurt Adoula op 14-2-1964 volgende brief naar de procureur-generaal in Leopoldstad: « Je viens d’apprendre par voie de presse que M. Moïse Tshombe m’a imputé la responsabilité de l’assassinat et de la disparition des corps de M. Patrice Lumumba et de ses compagnons, au cours d’une conférence de presse tenue le 12 février à Madrid. » En conséquence, je dépose plainte en diffamation contre M. Tshombe. » Je vous prie de me tenir au courant des suites qui seront données à ma requête. » Getekend, … Cyrille Adoula, Premier Ministre.
Deze verklaringen over de dood van Lumumba leiden dus naar een breuk van Tshombe met Adoula en terzelfdertijd, voor de Katangese leider, tot een mogelijkheid tot toenadering met iedereen die de Eerste minister vijandig gezind zijn: die van Brazzaville, van de revolutionaire oppositie, van de legale oppositie en zelfs bepaalde elementen uit de schoot van Adoula’s eigen regering. Op dat moment ontpopt Tshombe zich noch min, noch meer, tot woordvoerder van de oppositie en terwijl hij er de nadruk op legt « dat het nooit zijn bedoeling is geweest om deel uit te maken van de Centrale regering », somt hij zijn resem grieven op tegen de regering Adoula, waarin trouwens drie ministers van zijn eigen partij (Conakat) zetelen (met de portefeuille van vicepremier, Economische Zaken en Buitenlandse Handel).
Tot dit tijdstip zijn de contacten van Tshombe met Afrikanen en Europeanen pro-CNL eerder zeldzaam te noemen. Ze zullen toenemen in aantal en vooral, aspecten aannemen van echte onderhandelingen die uiteindelijk tot akkoorden zullen leiden.
De meest tegenstrijdige verklaringen worden geuit over de relaties van Tshombe en de leiders van het CNL. Door Tshombe zelf, door vroegere leiders van het CNL, door «bevoorrechte waarnemers» in Afrika – Belgische diplomaat(en), invloedrijke ministers uit Burundi, ministers uit de regering Adoula, pan-Afrikaanse persoonlijkheden, afgevaardigden van de CNL-vleugel Gbenye, etc. Hierin wordt ontkend – zowel door Tshombe, als door andere partijen – contacten met elkaar te hebben enerzijds, andere geruchten uit het CNL bejubelen Tshombe dan weer «als meest geschikte vervanger van Adoula» en deze laatste verklaart « geen antwoord gekregen te hebben over zijn voorstellen aan het CNL, … » Dan duiken uit pan-Afrikaanse hoek nog andere geruchten op waarin met stellige zekerheid wordt beweerd « dat er akkoorden werden bereikt tussen de vleugel Gbenye van de CNL met de Katangese banneling. »
In feite bestaan er geen bewijzen van eventuele akkoorden tussen Tshombe en de andere partijen. Tshombe’s argument volgens hetwelke hij via politieke weg een einde kan maken aan de rebellie speelt in juni 1964 een belangrijke rol op het moment dat duidelijk wordt dat het ANC niet in staat is om met voldoende militaire kracht een oplossing te bieden die op de goedkeuring van de autoriteiten in Leopoldstad kan rekenen. De kracht die in Tshombe’s argument steekt, zowel in België als in Leopoldstad en in de Afrikaanse hoofdsteden, is zonder twijfel het geloof dat er heerst in het bestaan van een voorafgaandelijk akkoord tussen Tshombe en diegenen van Brazzaville. Dit akkoord wordt trouwens door Tshombe op het meest «strategische» moment plechtig bevestigd.
Een minutieus onderzoek levert betrouwbare elementen op over de geheime onderhandelingen CNL-Tshombe die de stelling van een akkoord enigszins ontkrachten. a) Het idee van een verbond tussen lumumbistische partijen enerzijds, en Conakat met het oog gezamenlijk oppositie te voeren tegen een vijandige regering is niet totaal nieuw te noemen en kan a priori dus niet verbazen. Op 17-7-1962 worden op die manier gemeenschappelijke anti-Adoula teksten en een brief aan het staatshoofd [Kasavubu] overgemaakt. Daarin dringt men aan opdat hij zijn Eerste minister de laan zou uitsturen. Deze teksten worden in Leopoldstad gepubliceerd en verspreid met de handtekening van de vertegenwoordigers van enkele politieke partijen, onder wie het MNC-L (Gbenye), het PSA (Yumbu) en Conakat (Nyembo). In de maand augustus 1962 wordt er een gecoördineerd comité samengesteld met dezelfde partners. b) Vanaf de maand januari-februari 1964 kunnen de geheime onderhandelingen tussen Tshombe en de leiders van het CNL geen enkel serieus effect opgeleverd hebben zonder rekening te houden met het bestaan van de twee groepen antagonisten die aanspraak maken op het CNL. De vraag is hier dus: of de geheime onderhandelingen en uiteindelijk, de akkoorden, van toepassing waren op de twee vleugels van het CNL. ?
2. DE AKKOORDEN VAN MADRID.
Het is in februari 1964, na de publicatie van de «onthullingen» van Tshombe die betrekking hebben op de dood van Patrice Lumumba, dat er contacten werden gelegd, niet meer tussen één of ander Congolees die verwant is met het CNL, maar met het CNL-Gbenye zelf. Deze laatsten vaardigen twee mandatarissen af naar Madrid: senator Sylvain Kama van het PSA-Gizenga, secretaris-generaal van Buitenlandse Betrekkingen van het CNL-Gbenye en Asumani Senghie, secretaris-generaal van het MNC-L en secretaris-generaal Binnenlandse Zaken in de schoot van het CNL.
Op 22-23 en 24 februari 1964 gaan er in Madrid op Tshombe’s residentie gesprekken door en wordt er een dubbel akkoord ondertekend (Tshombe bevestigt deze meeting een goed half jaar na zijn terugkeer in Leopoldstad). Het eerste akkoord betreft het opstarten van een samenwerking tussen de vertegenwoordigers van de partijen aanwezig (PSA, MNC en Conakat). Het tweede omvat een soort charter – « protocole d’accord » – waarin de ondertekenaars beloven zich te engageren tot het uitwerken van een Afrikaans socialisme. Dit moet vermijden dat Congo in buitenlandse macht zou komen, opdat de nationale productie ten goede van de Congolese bevolking zou komen en men moet er ook naar streven opdat Congo vooral een beroep zou doen op Afrikaanse technici. Het is bovendien zo goed als zeker dat Tshombe aan zijn bezoekers materiële bijstand heeft beloofd met het oog op het voeren van een gemeenschappelijke propaganda-actie en het leggen van contacten, speciaal op het Afrikaanse continent gericht. Het is een feit dat het CNL-Gbenye op dat moment niet over eigen financiële middelen beschikt, zodat deze materiële bijstand voor hen uitstekend van pas komt. Ideologisch gezien nemen de ondertekenaars het programma over van het UGEC – Union Générale des Etudiants Congolais – dat deze laatste tijdens zijn congres in 1963 in Lovanium had aangenomen. Op basis van de akkoorden tussen de twee partijen wordt besloten dat de ontwerpovereenkomst strikt geheim moet blijven.
Tshombe spaart zich geen moeite om, buiten de bestaande CNL-vleugels, in dialoog te treden met de oppositiegroepen, meer bepaald met het UGEC dat op 2 maart 1964 een oproep doet aan het staatshoofd «opdat hij het land zou verlossen van de huidige regeringsploeg voordat het te laat is.» (verklaring van het nationaal uitvoerend comité van het UGEC onder de titel « L’UGEC et les événements du Kwilu »). Een oproep die de oprichting van een regering van algemeen welzijn nastreeft. Ook met Thomas Kanza – ontslagnemend ambassadeur in Londen – probeert Tshombe goede contacten te onderhouden. Kanza verklaart zich bereid om naar Leopoldstad terug te keren indien Tshombe terugkeert en indien Gizenga wordt vrijgelaten en een beroep op hem doet.
Gedurende de periode april-mei 1964 en profiterend van de mulelistische acties en de dreiging van uitbreiding in Kivu en in Noord-Katanga lijkt de internationale positie van Tshombe zich te verstevigen. De officiële vertegenwoordigers van Washington in Leopoldstad blijven ongetwijfeld in princiep achter Adoula staan, maar voor het eerst beginnen sommige leden zich af te vragen «of het niet eerder aangewezen is om Tshombe binnen te loodsen in het regime, eerder dan te moeten vaststellen dat hij de kant van de revolutionaire strijdkrachten kiest of zelfs een nieuwe secessie op poten zet, welke het ANC toch niet in staat zal zijn om de kop in te drukken.» Tshombe wordt van 7 tot 13 april in Groot-Brittannië – daar waar hem in december 1963 de toegang nog werd geweigerd – in politieke en financiële middens binnengeloodst door Lord Rusell of Liverpool. Hij legt ook contacten met Congolezen die tot de oppositie behoren en met deze uit leidinggevende sectoren. Sommige observatoren gaan ervan uit dat er als gevolg van deze reis van Tshombe een verzoening tot stand is gekomen tussen Britse zakengroepen met grote belangen in Katanga en Rhodesië enerzijds (meer bepaald de Tanganyika CL) en diegenen die dan weer belangrijke belangen hebben in de Congolese centrale provincies anderzijds (in het bijzonder de groep Lever). Jammer genoeg is deze informatie zo goed als niet te controleren.
Het is echter vooral bij de Franstalige Afrikaanse landen dat Tshombe punten schoort. Bij tal van gelegenheden maakt hij gebruik van de aanwezigheid van Afrikaanse delegaties in Parijs om via hen de staatshoofden te ontmoeten die hij speciaal wil beïnvloeden (onder andere Mali, Guinea en Algerije).
Vanaf mei 1964 begint er zelfs vanuit Spanje een zekere samenwerking te ontstaan tussen de Westerse landen en de gewezen Katangese president, meer bepaald via de discrete weg van de consulaten in Barcelona.
3.OPENINGEN NAAR LEOPOLDSTAD TOE.
Hoewel hij [Tshombe] sinds zijn verklaringen in de Pourquoi Pas ? met Adoula heeft gebroken en hoewel hij bondgenootschappen smeedt met opposanten – behorende tot het CNL in Brazzaville, o.a. A. Kalonji – vindt hij het niet nodig – uitgaande van de hypothese “een gemeenschappelijke strijd te voeren” tegen de Congolese Eerste minister – om te breken met het Congolese staatshoofd, of met generaal Mobutu of de chef Veiligheid Nendaka, net zo min als met bepaalde ministers in functie, zoals Anany en Kamitatu. [Lees ook 181 , Foreign Relations]
President Kasavubu
Tshombe laat constant de deur op een kier voor Kasavubu,
ondanks het feit dat deze laatste hem vanwege zijn versie van de dood van
Lumumba een zekere betrokkenheid had toegewezen in deze zaak. Hij doet dit eerst
via Zola, dan via Conakat-minister Yav en daarna via een directe naaste van het
staatshoofd, een godvruchtig man aan wie Tshombe constant verzekert: «In al
mijn gebeden denk ik aan u» en die hij uitnodigt – net op het moment dat er signalen
opduiken van ministeriële reorganisatie in Leopoldstad – om zijn boodschap aan
het staatshoofd over te maken. Volgens zijn eigen formulering «moest hij
Kasavubu overtuigen van zijn vriendschap en van al zijn steun».
Aldus stuurt Tshombe op 17 april een brief naar Kasavubu met
de vraag om de Kamers bijeen te roepen «met
het oog op het organiseren van de macht gedurende de periode die ons scheidt
van de instelling van nieuwe constitutionele staatsinstellingen.»
Terzelfder tijd is het zo goed als zeker dat er contacten
zijn geweest tussen Tshombe en een Belg, een geheimagent van Nendaka’s
staatsveiligheid (Sûreté). De meeste vertrouwelijke contacten van Tshombe vinden
plaats in zijn privé-villa (villa Kauni)
gelegen in Maraleja, een residentiële sector in de omgeving van Madrid. Nendaka
– die samen met generaal Mobutu in november 1963 het slachtoffer werd van een
aanslag door militairen – heeft Leopoldstad op 18 januari 1964 verlaten met
weinig goeds in zijn achterhoofd ten opzichte van Eerste minister Adoula. Hij
uit kritiek op de houding van Adoula – die hij besluiteloos en twijfelachtig
noemt – op het moment dat er in oktober 1963 in Leopoldstad een speciaal militair
regime van kracht wordt en men daar een uitzonderheidstoestand inroept die de
macht in de hoofdstad in handen legt van de ministers van Defensie en
Binnenlandse Zaken (Anany en Maboti), alsook aan twee elementen van de
Binza-groep (Nendaka en Kandolo). De Belgische pers bevestigt op dat tijdstip
dat de chef van de Congolese Sûreté «op de vlucht is»; Leopoldstad spreekt van
«verlof om gezondheidsredenen waaraan hij als functionaris recht heeft»,
daarnaast heeft de Congolese ambassade in Brussel het over een «officiële
missie» (7 februari 1964). Nendaka reist veel, meer bepaalt naar Parijs waar
hij ongetwijfeld medische verzorging krijgt, maar waar hij ook contacten
opneemt met de Franse Inlichtingendienst die hem met open armen ontvangt. De chef
van de Sûreté krijgt onder andere uitnodigingen voor een bezoek aan Italië,
Zwitserland, Israël, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Zijn contacten
met Tshombe zijn dan ook in die hoek te situeren. Nendaka haalt – in het
bijzijn van de tegenstanders van Adoula – soms bitter uit wat betreft de
Congolese Eerste minister en spreekt zelfs zijn voldoening uit naar aanleiding
van de perscampagnes, gevoerd door de Europese bondgenoten van Tshombe versus
Adoula.
Generaal Mobutu.
Ook generaal Mobutu maakt in april en mei 1964 gebruik, van een verlengd verblijf in Westerse hoofdsteden, om materiële steun te bekomen voor het ANC. Dit in het vooruitzicht van de komende terugtrekking van de UNO-troepen (30-06-1964). Bij zijn terugkeer in Congo brengt hij Adoula – die een goede verstandhouding met Tshombe gunstig gezind is – op de hoogte van zijn gesprekken met Tshombe (In L’Essor du Katanga van 11-4-1964 is er al sprake « d’une importante rencontre à Londres entre l’ancien président du Katanga et une personnalité de Léopoldville. Il s’agirait du général Mobutu. » Op dat moment is het er Mobutu nog niet om te doen om een nieuwe Eerste minister aan te duiden. Dit gevoel wordt bij generaal Mobutu wel sterker naarmate hij het onvermogen vaststelt van het ANC in de regio Uvira en als zijn troepen Albertstad opgeven.
De acties van Tshombe, waarin hij alles in het werk stelt om de plooien glad te strijken met personen uit de regering Adoula of met groeperingen beleidsmensen uit Leopoldstad zullen – gesteund door personaliteiten als Anany, Nguvulu en Kamitatu (die op 10 juni 1964 in Madrid ontvangen wordt) – nog intenser worden in mei en juni 1964. Wat het succes van Tshombe betreft: dit stijgt omgekeerd evenredig met de mislukkingen van het ANC in Centraal-Kivu en Noord-Katanga en is ook afhankelijk van de waardering die Tshombe in Westerse en Afrikaanse milieus krijgt, maar is ook nog afhankelijk van het belang dat de politieke groepen die pro-hereniging zijn hechten aan een Katangese steun met het oog op het opstarten op 30 juni van een overgangsregering en het starten van de voorbereidingen voor algemene verkiezingen. Deze actie zal midden juni het wezen uitmaken van een belangrijke psychologische factor op het moment dat Adoula – op voorstel van generaal Mobutu – bereid is om de Belgische journalist Pierre Davister de opdracht te geven om Tshombe naar Leopoldstad terug te halen.
4. DE SITUATIE VAN DE MACHTSGROEPEN IN HET ZICHT VAN DE 30ste JUNI 1964. 30 juni 1964 betekent de wissel van de eerste legislatuur in Congo. Deze datum is door iedereen aanvaard als de datum waarop de Congolese regering ontslag zal nemen. De overgangsschikkingen die in Luluaburg door de grondwettelijke commissie ten andere waren voorzien, zijn afgestemd op het ontslag van de regering naar aanleiding van de invoering van de grondwet. Adoula zelf maakt aan president Kasavubu bekend dat hij het ontslag van zijn regering op 30 juni zal aanbieden.
Wie zal tot hoofd van de regering benoemd worden om Adoula op te volgen? Zal men de Eerste minister vervangen en in dat geval, wie zal hem vervangen? Of zal men Adoula verzoeken om de nieuwe verkleinde ploeg te leiden, om daarmee de algemene verkiezingen met een overgangsregering te organiseren? De Westerse diplomatieke milieus beantwoorden die vragen eind mei, begin juni, vanuit algemeen standpunt eensluidend: «Adoula zal zichzelf opvolgen». Ook de Congolese premier schijnt er van overtuigd te zijn dat hij na 30 juni als Eerste minister op post zal kunnen blijven.
Vanuit de hoek van de partijen, de leiders en deze van de politieke groeperingen staat het nog niet vast welke standpunten dienen ingenomen? Of wanneer die bekend worden gemaakt? Of men zal overgaan tot het al of niet vormen van allianties? Welke keuzes de nieuwe regering moet maken? Hoe de bekendmaking van kandidaturen moet gebeuren? (direct of omfloerst?).
Eenmaal de stukken vallen en er standpunten zijn ingenomen onthullen deze zeer snel de toenemende behoefte aan een nationale verzoening om de vorming van een nieuwe regering mogelijk te maken. Voor de oppositie (het CNL en FCN van Kiwewa) en voor het CDA van Zola en Kamitu (die meer en meer tot de oppositie aangetrokken worden) moet de beoogde verzoening onmiddellijk ingaan. Te beginnen met een min of meer radicaal doorgevoerde wijziging van de koers die het land moet voeren en in de samenstelling van de regering. Het is duidelijk dat voor deze groeperingen de verzoening er moet komen ten koste van Adoula en deze de terugkeer moet betekenen van de bannelingen en politieke gevangenen waaronder Tshombe, Kalonji en Gizenga. Zeer snel betekent in dat milieu en bij Tshombe dan ook de term «verzoening» niets anders dan een fase om via onderhandelingen tot een vredesoplossing van het rebellenprobleem te komen. Dit staat haaks tegen wat er in Kwilu en in Kivu is gebeurd, waar het ANC fors werd ingezet.
Alle groepen spreken van verzoening. Voor de enen betekent dit vooral een verzoenende houding van alle opposanten ten opzichte van de persoon Adoula. Wat betekent: vanaf het CNL tot Tshombe en Kalonji en iedereen die daartussen ligt. Voor anderen dient het bestaande regeringskader dan weer uitgebreid te worden met aanvulling van betwiste figuren die niet betrokken zijn bij revolutionaire acties (Tshombe, Gizenga).
Lees ook 183 , Foreign Relations
5. DE CONTEXT ROND DE TERUGKEER VAN TSHOMBE.
Het feit dat Adoula 30 juni 1964 als datum heeft erkend waarop er en beslissende regeringswissel zal gebeuren vormt een belangrijk element in de hele Congolese politieke context en speelt onvermijdelijk in het voordeel van de personaliteiten die buiten de regering staan en voor wie een regeringswissel nu net een cruciale voorwaarde was voor hun herintrede op het politieke toneel. Het ontslag van de regering zal ook zijn invloed hebben op de zogenaamde Commissie van Luluaburg die in mei-juni het opmaken van een grondwetstekst koppelde aan een verandering van de aan de macht zijnde personen.
VN-secretaris-generaal U Thant (1961-1971)
De terugtrekking van de
militairen van de Verenigde Naties. Op vraag van Adoula, verleent de VN aan secretaris-generaal
U Thant de mogelijkheid om in Congo gedurende het eerste semester 1964 een
beperkte VN-strijdmacht te stationeren, gekoppeld aan de voorwaarde dat de
definitieve terugtrekking van die troepen wordt vastgelegd op datum van 30 juni
1964.
Tijdens dit semester spelen de ONUC-strijdkrachten een
actieve rol bij reddingsoperaties in Kwilu, in de strijd tegen het banditisme
in Zuid-Katanga, alsook in de re-integratie van de vroegere gendarmen van
Tshombe’s secessionistiche strijdkrachten. Ze nemen verder deel in het
herstellen van orde en rust in de regio van Dimbelenge in de provincie
Luluaburg en dragen door hun aanwezigheid in leopoldstad bij tot de het behoud
van de orde in de Congolese hoofdstad.
Door uit Congo te
vertrekken laten de ONUC-troepen het land achter zonder oplossing van de bestaande
problemen: « Il subsiste des problèmes
ardus et graves qui ne peuvent être réglés que par des chefs sages, judicieux,
forts et courageux ainsi que par un gouvernement efficace, jouissant dans une
certaine mesure de l’appui éclairé du peuple; si les dangers actuels ne sont
pas surmontés, il en résultera sans doute la désintégration et la ruine. » (CRISP,
p. 149 – Document ONU S/5784 van 29-6, p.43)
De UNO-troepen verlaten Congo zonder dat de regering Adoula
om een verlenging van het mandaat verzoekt. Het is trouwens de mening van U
Thant « dat een nieuwe verlenging van het verblijf van zijn troepen in Congo de
steeds maar opnieuw opduikende problemen in Congo niet kan oplossen. » (« qu’ne
nouvelle prolongation du séjour de la Force au Congo ne permettrait pas de
résoudre les problèmes que ce pays continue à connaître. » Ibidem, p. 45)
Dit vertrek houdt nog min nog meer in, dat Congo een ultiem
reddingsmiddel ontzegt wordt in geval er zich nieuwe pogingen tot secessie zouden
voordoen, meer bepaalt in Zuid-Katanga en in de provincie Lualaba, die door
Tshombe-getrouwen worden geleid.
De Katangese gendarmen en de tshombistische huurlingen in Angola. « La population craint fort que des troubles
graves n’éclatent dans le Sud-Katanga après le retrait des troupes de l’ONUC;
certains redoutent même la possibilité d’une deuxième tentative de sécession.
» (Ibidem, p. 36)
De vrees
voor een nieuwe Katangese secessie is gebaseerd op verschillende factoren: 1.Men zit met het risico dat Tshombe in
Elisabethstad een nieuw avontuur aangaat om aan zijn ballingschap in Madrid te
ontsnappen. 2.De onmacht van het ANC versus de rebellie in
Kivu en in zekere mate deze van Kwilu, wat als een ernstig voorteken wordt
aanzien van haar onmacht tot neerslaan van een secessie en een blaam is voor de
ordetroepen die opereren vanuit de schoot van de Centrale Congolese regering. 3.De in Katanga aanwezige vroegere « gendarmen » –
U Thant schat hun aantal op 29 juni op 10.000 man – en elementen van de
tshombistische gendarmerie en ook een kern Europese huurlingen in Angola,
kunnen indicaties inhouden voor een nieuwe secessie.
De mogelijkheid tot secessie maakt voor Tshombe zowel deel uit van een politieke hypothese, als van een drukkingsmiddel ten opzichte van Leopoldstad, Brussel en Washington.
Logo « Air Katanga ».
Na de officiële beëindiging van de secessie in januari 1963 vluchten
Katangese gendarmen en huurlingen richting Angola, waar zich trouwens Katangese
opslagplaatsen bevinden (wapens en telecommunicatie materieel), alsook
elementen van Avikat (Tshombe’s persoonlijke luchtmacht). In Katanga zelf en
dit ondanks oproepen door de Congolese autoriteiten – eerst door Ileo en
Mobutu, later door de provinciale voorzitter Bulundwe – weigeren duizenden
gendarmen in te gaan op de voorstellen tot integratie in het ANC of omscholing
tot een burgerlijke betrekking en ze blijven ondergedoken in de brousse zitten.
Van daaruit organiseren sommigen onder hen langs de Zuidelijke wegen die naar
Rhodesië leiden en op het platteland rond Elisabethstad een echte staat van
banditisme. In augustus 1963 bijvoorbeeld, slagen ex-gendarmen erin om de stad
Kasenga te isoleren (230 km in het N-O van Elisabethstad). Hierdoor leggen ze
de visindustrie voor verschillende maanden plat. In september 1963
verduidelijkt U Thant dat 15.000 gendarmen met hun wapens ondergedoken leven en
dat velen in Elisabethstad hun burgerlijke taak verlaten waardoor men niet aan
de indruk kan ontsnappen dat het een georkestreerde operatie is. (…) que
beaucoup « touchent leurs salaires et quittes leurs emplois civils à
Elisabethville en si grand nombre et à une cadence telle qu’ils semblent
répondre à des ordres et à un plan dirigé qui doit les regrouper en des
contingents organisés. » (Doc. ONU S/5428, 17-9-1963)
Zeer vroeg in 1963 dus, circuleren de eerste geruchten –
door Tshombe ontkend – betreffende trainingsacties in Angola van huurlingen en
gendarmen in boerderijen die door Tshombe werden aangekocht (in oktober 1963 bevestigd
Kaunda dat « er zich in Angola een 500-tal manschappen voorbereiden op een
nieuw Katangees afscheidingsproject. »)
In de loop van de maanden die volgen circuleren dezelfde
geruchten. L’Etoile du Congo van
2-12-1963 heeft het over dertig Tshombistische huurlingen die in Vila Luso verblijven en over Katangese rebellen zich in
Teixeira de Souza in de omgeving van Dilolo aan het verzamelen zijn. Le Progrès van 12 december schetst een
actie waarbij 2.000 Katangese gendarmen Angola proberen te bereiken.
In Katanga zijn er meer en meer “aanhakingen” tussen
ONUC-troepen en het ANC enerzijds en de ex-gendarmen. Na het vertrek van Ileo
in 1964 is het klimaat van onveiligheid en banditisme in Katanga nog steeds ver
van opgelost. Op 16 maart drukt VN-secretaris U Thant hierover zijn bezorgdheid
uit op de vergadering van de Veiligheidsraad (Doc. ONU S/5428/add.2)
Tshombe ontkent op geregelde tijden – vooral in de periode
waarin hij hoopt om in Leopoldstad opgenomen te worden in de Binza-groep – alle
inlichtingen die betrekking hebben op zijn «
Forces Katangaise Libres ».
Nadat Tshombe in juli toegang verkrijgt tot de leiding van
de Centrale regering wordt officieel bekendgemaakt dat honderden Katangese
ex-gendarmen in Angola zijn gestationeerd; dat duizenden zich in afwachting van
een nieuwe mobilisatie schuil houden (in de brousse of elders) en dat mensen
als Purren of Schramme vertrouwenspersonen van Tshombe zijn, die de rekrutering
of de vorming van huurlingen en kaders op zich nemen.
De gewezen gendarmen beginnen in juli de achterstand van betaling van
hun soldij op te eisen. Ze zwaaien dreigend met de secessievlag met kruisjes en
heffen zingend de hymne (« La Katangaise ») van de afscheidingsstaat aan. Ze
weigeren naar het Noorden te trekken om er te gaan strijden. Op 27-7-1964 staat in L’Essor du Katanga te lezen : « Ils se
sont présentés à la résidence du président provincial et en divers endroits de
la ville, clamant à vive voix leur mécontentements ». Het dagblad drukt zijn vrees uit « que ces gendarmes aient déchaîné des
bagarres jusqu’à s’en prendre aux simples civils. » Betreffende deze
gendarmen en de groep Schramme publiceert Associated
Press op 16 juli enkele bijzonderheden:
« Tous les gendarmes (à Kolwezi,
N.D.L.R.) seraient maintenant armés et l’on craint qu’ils ne deviennent agressifs
s’ils ne trouvent pas à s’intaller.
On
compte sur la visite de M. Tshombe, qui doit arriver samedi à Elisabethville,
pour les calmer.
Par
ailleurs, un officier katangais de nationalité belge, Jules Schramme, qui a entretenu un groupe de 750 gendarmes en
Angola après la fin de l’indépendance katangaise, est arrivé à Elisabethville
où il doit rencontrer le général Bobozo, commandant l’armée congolaise.
Le groupe du commandant Schramme, qui aurait
toujours été convenablement payé et qui aurait maintenu sa discipline,
attendrait des ordres à Lobito. » (CRISP, Congo 1964, p. 153).
Huurlingenleider Jean Schramme.
Wat er ook maar van zij, het is duidelijk dat de dreiging
van een gewapende strijd in Zuid-Katanga vanuit Angola door Westerse grote hoofdsteden
en door bepaalde leiders in Leopoldstad als uiterst serieus wordt opgenomen. «
Vertrouwelijke » rapporten houden deze vrees in stand door het oproepen van wat
zich zou kunnen voordoen na het vertrek van de ONUC-troepen uit Congo.
Onuitgegeven rapport over « de
toestand in Kolwezi » (juni 1964) Selon des sources africaines
et européenne (mais non belges) dignes de la foi, les gendarmes se tiennent
dans la brousse attendant un appel de révolte. De nombreux chefs locaux se
trouvent avec eux mais le vrai leader est Tshombe. Le président Diur joue un
rôle principal mais les ministres provinciaux ne comptent pas. D’après des
estimations modérées, il y a 15.000 gendarmes dans la brousse, armés de fusils
et de mitraillettes mais non d’armes lourdes. Il y aurait aussi 3.000 gendarmes
à l’est de Cazomno en Angola et 3.000 autres à Teixeira Souza, toujours dans
l’Angola.
L’attitude de l’ANC n’est
pas considérée comme un problème au moment de cette révolte. On compte que
beaucoup de soldats de la région de Stanleyville déserteront et retourneront
chez eux. Le Commandant Vangu, du 8e bataillon de l’ANC, aurait
déclaré que des milliers de gendarmes se trouvaient dans la brousse. On croit
que les Tshokwe combattront du côté des Lunda et non de l’ANC.
La Sûreté non plus n’est pas
considérée comme un problème. Ses membres seront soit achetés, soit
neutralisés. La preuve existe déjà que Kalambai, chef de la Sûreté à Lualaba, a
rencontré Daniel Tshombe à Teixeira Souza pour un accord commercial. A part
l’ANC et la Sûreté, il n’existe pas de présence du Gouvernement central dans la
province de Lualaba.
Le terme d’« ex-gendarmes »
n’est utilisé que pour ceux qui sont maintenant employés par l’Union Minière.
Ceux qui sont dans la brousse sont appelés « gendarmes » ou « gendarmerie ».
(…)
Ces sources sont unanimes à
déclarer que des mesures militaires contre les gendarmes se révéleraient vaines
et qu’ils ne sortiront de la brousse que si Tshombe leur en donne l’ordre. Les
habitants de la brousse considèrent Tshombe comme un dieu et sa photo se trouve
partout.
(…)
On craint des massacres au
moment de la révolte, par suite de règlements de comptes personnels. On croit
que les gens du KasaÏ qui travaillent actuellement pour l’Union Minière
prendront la fuite (environs 500 d’entre eux sont déjà partis) et est très
possible que l’ONUC ait à faire face à un problème de réfugiés pendant le
dernier mois de sa présence aux Congo. On pense que les non Katangais qui ne
fuiront pas se rallieront à la révolte pour sauver leur peau. Les «
collaborateurs » seront exécutés ; un Européen figurait sur cette liste.
Les gens du Kasaï qui
travaillent dans la province de Lualaba veulent que l’ONUC reste, mais les
Lunda veulent qu’elle parte. A part les questions politiques, la faim poussera
la gendarmerie à la révolte : au 30 juin, elle constituera un facteur
important, qui affectera également l’ANC. (Ibid, p. 153-154)
« Als deze dreigingen werkelijk kloppen » zegt men in juni in
Leopoldstad in Westerse diplomatieke middens en in de Congolese kringen door hen
beïnvloed, « dan bestaat de meest verstandige oplossing erin om Tshombe op te
nemen in het politieke systeem op centraal niveau. » Door al deze geruchten tot
secessie beïnvloedt, roept Adoula begin juni in Elisabethstad Tshombe’s gewezen
ministers bijeen om met hen te overleggen (G. Munongo, E. Kimba en J.B. Kibwe).
Het lot van Antoine Gizenga.
Eind januari 1962, na zijn afzetting door president
Kasavubu, blijft de voorzitter van de Parti Solidaire Africain (PSA) A. Gizenga
– die in juni 1960 vicepremier was in de regering Lumumba, daarna in augustus
1961 van de regering Adoula en die voorzitter van een lumumbistische regering
in Stanleystad was vanaf oktober 1960 tot juli 1961 – opgesloten op het eiland
Bula-Mbemba, ondanks constante druk ten zijnen gunste vanuit Congolese
nationalistische hoek en deze van verschillende Afrikaanse landen.
Antoine Gizenga.
De vrijlating van Gizenga is één van de voornaamste eisen die
de Mulelisten uit Kwilu stellen, alsook – officieel althans – deze van verschillende
PSA-groepen. Ook de CNL maakt hiervan één van zijn vier voorwaarden om tot een
nationale verzoening te komen.
Vanuit regeringskant is de zaak de laatste maanden sterk
geëvolueerd.
In Bonn heeft Sékou Touré (president van Guinee van 1958 tot
1984) een onderhoud van 30 minuten met de Congolese zaakgelastigde A. Bolela,
waar in de loop hiervan herhaaldelijk een aan Adoula (en ook aan de naar Guinee
uitgestuurde afgevaardigde) gedane voorstel wordt opgerispt dat tot de
vrijlating van Gizenga zou moeten leiden in afwachting dat « indien Gizenga dit
wil, hij zich via de normale weg kandidaat kan stellen bij de verkiezingen ».
Eind juni zit A. Gizenga nog steeds op zijn eiland gevangen.
De voorstanders van de terugkeer van Tshombe en Kalondji
spreken zich duidelijk uit ten gunste van een algemene amnestie die zowel van
toepassing is op Gizenga, als op al hun verbannen leiders. De woordvoerders van
het CNL gaan er anderzijds van uit dat het de persoonlijke zaak van Gizenga zou
dienen, indien men de eis betreffende zijn persoon zou koppelen aan deze van
allen die rechtstreeks of onrechtstreeks gestraft zijn om reden van politieke
activiteiten die niet stroken met deze van de groep die aan de macht is.
Het plan Kasavubu.
Nog voordat Adoula hem zijn voornemen kenbaar maakt om het
ontslag van zijn regering aan te bieden, heeft Kasavubu een project uitgewerkt
dat een oplossing zou moeten bieden voor de crisis in Congo. Dit project is
nooit openbaar gemaakt, maar is hieronder samengevat op basis van een rapport,
dat toen is opgesteld door een niet-Congolees die hiervan kennis had.
President Kasavubu wil niet dat de regering Adoula, voordat
er nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven, vervangen wordt door een wat men noemt
« overgangsregering ». Voor hem zou elke crisis, veroorzaakt door het ontslag
van de regering Adoula, aanleiding geven tot een buitensporige drang naar competitie
die er op zijn beurt toe zou leiden dat het staatshoofd opgezadeld zit met
tientallen kandidaat-informateurs. De verkiezingen moeten echter doorgaan onder
een nieuw grondwettelijk regime, gevolgd door een volksreferendum die voor het
einde van de registratuur zal gehouden worden.
Het « Plan
Kasavubu » voorziet dus:
1.Het aanblijven van Adoula en zijn regering.
2.Een grondwettelijk referendum vóór 30 juni.
3.Daaropvolgend: het inrichten van algemene
verkiezingen.
Vanaf Punt 3 en enkel vanaf Punt 3 voorziet
president Kasavubu de terugkeer van Tshombe en van Gizenga op de politieke scene.
In de ogen van het Congolese staatshoofd zou hun « voortijdige » terugkeer onvermijdelijk
tot gevolg hebben dat het hele grondwettelijke project in vraag zou worden
gesteld. Idem dito wat de datum waarop het referendum moet doorgaan en ook het parlement
zou zonder enige twijfel een bijeenroeping eisen om een verkiezingswet voor te
bereiden. Het staat dus als een paal boven water dat zelfs tijdens de
voorbereidselen van de verkiezingen het Adoula zal zijn die de regering zal leiden.
Het laatste wat Kasavubu nu eenmaal wenst is het creëren van een politiek
vacuüm.
Het aanbieden van Adoula’s ontslag, het voorstel om Gizenga
vrij te laten en de druk die een onmiddellijke terugkeer van Tshombe moet
bestendigen past trouwens absoluut niet in de huidige planning en vooral, ligt
stukken buiten de presidentiële kalender.
Sabotageacties in Leopoldstad. In de loop van de maanden oktober 1963 en maart-april 1964 heeft het regime in Congo af te rekenen met een aantal «complotten». De verantwoordelijkheid hiervoor schuiven de Congolese autoriteiten in de schoenen van de CNL-leiders en in deze van de landen die hen steunen. Een gevolg hiervan is het uitroepen van de uitzonderingstoestand in de Congolese hoofdstad van 21 oktober 1963 tot 20 april 1964.
Op 10 mei krijgt Leopoldstad af te rekenen met een reeks sabotageacties met plastiekladingen en op 23 mei stellen de Congolese autoriteiten een strikte avondklok in vanaf 18 uur tot 6 uur A.M. Wat in feite betekent : tijdens de hele duur dat er duisternis heerst. Zelfs na de vermindering van deze acties wordt de avondklok vanaf 7 juni nog steeds in stand gehouden vanaf 22 uur tot 5 uur A.M.
De acties met kneedbommen hebben het vooral gezien op elektriciteitspylonen, diverse publieke installaties, maar treffen ook woningen en kerken (o.a. de kerk Christus Koning en deze van Sint-Pieter op de Boulevard Kasavubu), waardoor soms slachtoffers vallen. De Sûreté strooit bepaalde geruchten rond over de daders. Deze zouden hetzij gewezen Katangese gendarmen zijn of elementen uit Zuid-Kasaï, hetzij agenten die bindingen hebben met de RAU of met de Sovjet-Unie, hetzij ook nog, mensen van het CNL die paniek willen zaaien en die een ontsnapping van gevangen uit de gevangenis van Makala willen uitlokken.
Het Congolese ministerie van Binnenlandse Zaken roept een financieel bonussysteem in het leven dat moet leiden tot: 1) De aanhouding van één of meerdere aanstichters tot oproer. 2) Het bekomen van nauwkeurige informatie over één of meerdere niet geoorloofde wapenopslagplaatsen. 3) Het opsporen of traceren van clandestiene ondermijnende bewegingen met nauwkeurige informatie over hun geplande acties. 4) Het bekomen van elke nauwkeurige informatie over clandestiene ondermijnende groeperingen en hun leden. 5) Precieze informatie over elke bijeenkomst die aan een gezagsondermijnende beweging is gekoppeld. 6) Precieze informatie over personen die wapens zonder vergunning bezitten.
De kneedbomaanslagen creëren op zulke wijze een onveiligheidsgevoel onder de bevolking van Leopoldstad dat de door de gendarmerie uitgevoerde controles uitmonden in wangedrag tegenover die bevolking. Komt daar nog bij dat in zakenmiddens – speciaal vanuit de hoek van ondernemers die constant werken met personeel in een rotatiesysteem – klagen over de weerslag die de uitzonderingstoestand uitoefent op rentabiliteit van hun ondernemingen.
De onveiligheid die Leopoldstad in haar greep houdt moet een ideale factor betekenen voor elke kandidaat-premier die belooft om de rust in de hoofdstad te herstellen, of die belooft om een einde te stellen aan de uitzonderingstoestand en de avondklok dankzij de verzoening met het CNL, of die de vermoedelijke aanstichter van de kneedbomaanslagen aanpakt.
Buitenlandse druk en overtuigingen die achter de « verzoeningspolitiek » staan. Het thema van een directe en algemene verzoening valt in juni 1964 samen met een te realiseren politieke compromis – te bekomen door het starten van een « ronde tafel », of op een andere manier – en moet leiden tot het wegwerken van de aan de gang zijnde «rebellieën» in Kwilu, in Kivu en in Noord-Katanga.
Een reeks externe pressiemiddelen komen naar buiten en buitenlandse stemmen spreken zich om diverse motieven en zelfs met elkaar tegensprekende argumenten openlijk uit ten gunste van een verzoening. Deze zien Tshombe allemaal als één van de erfgenamen van deze verzoening. Zeer vlug echter treed er een verschuiving op en de banneling uit Madrid wordt dikwijls voorgesteld – door zichzelf zeker, maar ook door anderen – als een mogelijke bewerker, daarna als uitvoerder van het proces dat tot deze noodzakelijke verzoeningsoperatie moet leiden.
We halen hieronder slechts twee belangrijke initiatieven aan: 1) P.-H. Spaak tot C. Adoula (12 juni 1964) « Vu l’évolution de la situation et les foyers de révolte au Kivu et au Kwilu, il est possible (*) que le gouvernement congolais souhaite se voir assister par des techniciens belges pour organiser les opérations qu’il compte sans doute mener contre les rebelles. Je dois vous dire très franchement qu’une demande de ce genre susciterait dans mon esprit de grandes hésitations. En effet, c’est une chose, pour un gouvernement étranger, de participer à la formation des forces de l’ordre d’un autre pays; c’est une autre chose de participer directement à des opérations ordonnées de répression. Dans ce dernier cas, en effet, il ne s’agit plus d’une mission d’amélioration des forces de l’ordre dont tout gouvernement a besoin, mais bien d’un soutien actif apporté à une politique et, dès lors, à un partage de responsabilités. Je me suis engagé dans une voie qui peut me donner des ennuis, à la fois intérieurs et internationaux si je n’agis pas avec beaucoup de prudence, d’autant plus que toutes informations que je reçois se regroupent sur un point : les grandes difficultés qu’il y aura à réduire les foyers d’insurrection actuels par des mesures uniquement militaires. Je crois qu’il est de mauvaise politique de ne penser qu’à des mesures coercitives s’il est possible, sans compromettre l’essentiel, de trouver des solutions politiques négociées. Comme je vous l’ai dit souvent, je crois que le Congo a besoin de toutes les énergies pour accomplir le grand dessein qui est le sien et toutes mesures qui permettent ce concours de bonnes volontés doivent être encouragées. Sans pouvoir juger l’exacte valeur de leurs déclarations, diverses personnalités congolaises, actuellement en opposition avec leur gouvernement, nous ont fait savoir leur désir de réconciliation et leur volonté de trouver des solutions pacifiques au problème actuellement posé. Il me parait donc d’autant plus difficile, au moment où M. Tshombe, M. Soumialot et un certain nombre de représentants du CNL à Brazzaville se déclarent prêts à discuter, d’associer plus directement la Belgique à des mesures uniquement répressives. Au contraire, tout ce qui pourrait aider à maintenir l’ordre serait facilité si l’on avait l’impression qu’une réconciliation nationale s’opère. A cet égard, je pense que les mesures d’amnistie prévues au plan Thant devraient être officiellement prises. (…) » [CRISP, Congo 1964, p. 158]
(*) Op 6 december 1964 ontkent Adoula in een brief aan de Belgische socialistische afgevaardigde E. Glinne, dat hij ooit deze intentie heeft gehad: « Il n’a jamais été question pour moi, d’accepter que la Belgique fournisse une aide militaire susceptible d’intervenir dans les combats contre l’insurrection (…) Je pensais, à ce sujet, chercher et trouver une solution africaine, la seule susceptible de régler de manière satisfaisante l’organisation de la paix civile au Congo ». [Ibidem]
De argumentatie, aangebracht door P.-H. Spaak, is duidelijk: men geloofd niet meer dat het ANC de rebellie kan onderdrukken; men verwerpt de thesis van een directe Belgische inzet in de ordehandhavingsoperaties; men gaat er van uit dat Adoula geen vervangingsoplossing zal vinden in zwart Afrika, noch in Arabische hoek; men beweert te geloven dat Tshombe en Soumialot bereid zijn tot onderhandelen en dat de kans dat er een oplossing uit de bus komt meer dan waarschijnlijk is. Op die manier wordt de thesis van de noodzakelijke nationale verzoening – die voor de nabije toekomst de terugkeer van Tshombe naar Leopoldstad inhoud – vrijgemaakt.
2) De rol van president Modibo Keita. Gedurende zijn traject van Madrid naar Leopoldstad en vooral op dit om aan de macht te komen, wordt Tshombe met een bepaalde handicap opgezadeld de houding van de anti kolonialistische staten ten zijnen opzichte. Het is een dubbele handicap: deze staten hebben een invloed op sommige Congolese groepen, maar bovendien, de Westerse landen die de meeste invloed hebben in Congo – meer bepaald de V.S. – kunnen in hun politieke berekeningen niet naast de kwestie kijken dat een niet-koloniaal Afrika zo maar om het even welke kandidaat binnenleidt aan het hoofd van de regering.
Tshombe heeft er sinds januari 1964 alles aan gedaan om dit ongunstig beeld te keren (« onthullingen » over de dood van Lumumba; contacten gezocht via Parijs; etc.) Niets duidt erop dat dit beeld verandert is.
Op 7 juli echter komt Tshombe in Parijs aan, waar hij bekent maakt dat hij een rondreis zal maken langs de Afrikaanse hoofdsteden en op 10 juni, nadat hij verklaard heeft dat de aan de gang zijnde rebellieën « een spontane reactie zijn tegen het onpopulaire regime van Leopoldstad » slaagt hij erin om Mali aan zijn kant te krijgen. Hij wordt op 12 juli door president Modibo Keita ontvangen. Bij zijn terugkeer verklaart hij voor de RTB, Radio Télévision Belge, dat « het gedaan is met Adoula », terwijl hij, Tshombe, een « vredesduif » is (un élément de paix), die trouwens tegen elke Belgische zending van troepen naar Congo is, zelfs wat het vliegwezen betreft.
< De president van Mali, Mobido Keita.
Vanaf dat moment heeft de pers die Tshombe gunstig gezind is
het over « zijn verzoening met Afrika » en bevestigt deze dat zijn gesprekken met de
Malinese president « een nieuw perspectief opent voor Congo en voor de
nationale verzoening. » Op 25 juni
stipt het agentschap Inbel aan « On
laisse entendre (…) que la mission de M. Modibo Keita a été un plein succès et
que M. Tshombe est désormais dégrevé de l’accusation de néo-colonialisme (…)» [CRISP, Congo 1964, p. 159]
In Afrika zorgt dit bezoek voor enige beroering, vooral in steden als Algiers,
Accra, Conakry en Caïro, maar landen als Burundi zijn in feite onder de indruk
van de kansen op een Congolese verzoening die deze ontmoeting in Mali met zich kan meebrengen
Eind juli 1964 geeft Jeune
Afrique onverwachts opheldering over de ontvangst van Tshombe in Mali, die
– als deze juist is – een ander licht werpt op de zaak en laat uitschijnen dat
Modibo Keita in feite bedrogen is, niet enkel over de ware aard van het bezoek,
maar ook over de persoon die op bezoek kwam. « Toute l’affaire commença lorsque
Moïse Tshombe adressa au président malien un message l’informant qu’il
possédait certains documents confidentiels qui jetteraient une lumière nouvelle
sur les circonstances de l’assassinat de Lumumba. Tshombe priait Modibo Keita
d’accueillir à Bamako un envoyé spécial. » (Ibidem, p. 160)
De onmiddellijke politieke intenties van de Katangese leider indachtig zijnde,
wijkt deze versie dus af van de opvatting dat president Keita, Tshombe ontmoet
zou hebben in het perspectief van een aan de gang zijnde politieke evolutie in
Congo. Men moet hierbij opmerken dat het expliciete communiqué dat door het
nationaal politiek bureau van Mali werd gepubliceerd van een andere toonaard
is: « Le Mali, qui attache une importance
primordiale à la réalisation du programme de libération totale de l’Afrique et
à l’affirmation de la dignité africaine clairement définie dans le charte de
l’OUA [Organisation de l’Unité
Africaine, N.v.d.r.] , estime de son
devoir de donner une suite favorable à toute proposition permettant d’atteindre
ces objectifs. (…) C’est dans ce cadre, et à cette fin seulement, que le Mali a
accepté la visite de M. Tshombe, et qu’il reste disposé à accueillir toutes les
autres personnalités congolaise qui en exprimeraient le désir, tels le colonel
Pakassa, qui demande à venir au Mali. » [Ibidem, p.160]
Wat er ook van zij – wat betreft de procedure die aanleiding
gaf tot het bezoek en tot de werkelijke intenties van de twee personaliteiten –
het feit dat dit bezoek en de daaraan verbonden campagne in Congo, in België en
in de V.S. mogelijk gemaakt wordt gedurende de tien beslissende dagen waarop er
in Leopoldstad beslist wordt « wie Eerste minister zal worden? » onder het
thema « Afrika sluit zijn wonderkind in de armen » staat een bijsturing van het
beeld toe over de Afrikaanse positie ten opzichte van Tshombe.
Het is ook op dat moment dat er mensen van het CNL (V. Pakassa
in Bamoko; Soumialot in Kivu en kolonel Bidalira in Uvira) verklaringen
afleggen, die er op wijzen dat ze het idee van de terugkeer van Tshombe gunstig
gezind zijn en meer nog, ook het idee van een politieke samenwerking.
Andere elementen die deze conjunctuur tekenen.
Over de elementen die betrekking hebben op de Congolese
politieke conjunctuur van juni 1964 valt veel te zeggen. Er dient verder ook
nog herinnerd te worden aan de rol die de uitbreiding van de revolutionaire
actie in Kivu en in Noord-Katanga in de hele evolutie speelt. Een actie die een
dominante invloed uitoefent sinds het ANC op het terrein bewezen heeft dat het
niet in staat is om de orde te herstellen in Congo.
Daarenboven mag men het belang van de machtsspelletjes van
de politieke partijen en groeperingen die aan de gang zijn in Leopoldstad niet
onderschatten: de meesten willen een andere regering en een ministerpost die
voor hen goed uitkomt. Ze zoeken de steun van geschikte politieke leiders die
meer inbreng van nieuwe provincies kunnen verzekeren en nog meer, financiële
middelen om hun verkiezingscampagne, die men nu toch heel dichtbij acht, te
spijzen.
De kern die in Leopoldstad aan de macht is – zeg maar de
Binza-groep – is eigenaardig genoeg minder homogeen of unaniem dan
dat dit in het verleden het geval was. Vooral de figuren Adoula en Tshombe
zorgen hier voor verdeling in de rangen.
6. OP NAAR EEN REGERING ONDER TSHOMBE. Het is op 15 juni 1964 dat in Leopoldstad de procedure op regeringsniveau – die Tshombe aan de macht zal brengen – aan het rollen gaat. De initiatieven van Adoula betreffen niet enkel de Katangese leider: dezelfde dag verzoekt Adoula het staatshoofd, om Gizenga vrij te laten, en op 18 juni worden in Leopoldstad de sancties die de activiteiten van de partijen MNC-L, PSA-Gizenga, UDA-Lubaya en Parti National de la Convention du Peuple aan banden legden, opgegeven.
In Congolese leidinggevende kringen probeert men dus de druk te kanaliseren, teneinde een nationale verzoening te kunnen bewerkstelligen. Mobutu keert uit Kivu terug, overtuigt van het feit dat het ANC er niet in zal slagen om de revolutionaire activiteiten die Soumialot steunen op te doeken, noch tegen te houden en van zijn verblijf in Europa in mei heeft hij zeer goed onthouden dat Tshombe een mogelijke bijdrage kan leveren in de nationale politieke eensgezindheid. Het is Mobutu die Adoula verzoekt om een Belgische journalist (Pierre Davister van het weekblad Pourquoi Pas?) uit te nodigen met de vraag om naar Madrid te gaan en daar Tshombe te overtuigen om zo vlug mogelijk naar Congo over te komen, zonder dat hem daartoe enige politieke voorwaarde wordt opgedrongen (dit zal trouwens tot een breuk leiden tussen P. Davister en de directie van de Pourquoi Pas? ) Adoula aanvaart het voorstel, maar verzoekt tevens, met aandrang, het gezelschap van een vriend, de advocaat en journalist Roger Lallemand. Deze laatste komt trouwens net als P. Davister op 20 juni in Leopoldstad aan.
De Belgische journalist Pierre Davister.
Op 20 juni beraadslaagt Pierre Davister met Adoula in
Leopoldstad. Ook generaal Mobutu is hierbij aanwezig. Mobutu vraagt aan P.
Davister, om zich tegenover Tshombe in Madrid te willen garant stellen «dat [Tshombe]
zijn veiligheid verzekerd is als hij in Leopoldstad aankomt.» In Madrid twijfelt Tshombe nog steeds: « Il demanda conseil de différents côtés et,
la nouvelle ayant transpiré, il en reçut même de personnes ou de groupes qu’il
n’avait aucune envie de consulter. La petite histoire dira sans doute plus tard
quel fut, en ces heures-là , le rôle de certains personnages plus soucieux
que rien ne se fasse sans leur entremise … que du bien du Congo. » (Pourquoi
Pas ? , 3-7-1964)
Op 24 juni in de namiddag landt hij dan toch in Brussel,
waar hij de Amerikaanse ambassadeur Douglas Mac Arthur ontmoet, de ambassadeur
van Senegal, en een onderhoud heeft met Belgische raadgevers – voor het
merendeel oudgedienden van de secessionistiche periode, maar ook een Belg die
pro-CNL is. Hij ontmoet ook P.-H. Spaak, die op 25 juni voor de parlementaire
commissie moet verklaren « que le
gouvernement Adoula était pour ainsi dire, en perte de vitesse. » In
Brussel ontvangt Tshombe van de Congolese regering een telex die er hem op
wijst « om zijn terugkeer naar het land te bespoedigen.» Hij weigert de hem
gegeven raadgevingen die hem proberen te overtuigen om in Brussel (nadien in
New York) een ontmoeting te hebben met Bomboko.
Op dat
moment hanteert Tshombe de volgende stellingen: ·De Congolese crisis is voor alles,
institutioneel van aard (een grondwettelijk probleem); ·Deze kan opgelost worden door het samenroepen
van een rondetafel waaraan alle leiders deelnemen, van welke strekking ook, ook
diegenen die bezig zijn met een «volksrevolutie» te voeren; ·Elke buitenlandse invloed en militaire bijstand
van buitenaf moet geweerd worden; ·President Kasavubu moet de verzoening
bevorderen, maar hij, Tshombe, zal hierbij een scheidsrechterrol vertolken.
De terugkeer naar Leopoldstad.
Op 25 juni in de late namiddag verlaten Tshombe en P. Davister
Brussel om Leopoldstad te vervoegen. Vanaf dat moment treedt er plotselinge
verandering op tussen de Katangese leider en de elementen die hem in Madrid of
Parijs de raad gaven om tijdens zijn traject prioriteit te geven aan
Brazzaville en aan het CNL, veeleer dan klakkeloos in te gaan op de vraag van
Adoula of van generaal Mobutu om onmiddellijk naar Leopoldstad terug te keren
en er een procedure te aanvaarden waarvan alleen Kasavubu de sleutel in handen
heeft.
Op de luchthaven van Nice zijn er incidenten waarbij,
volgens P. Davister, twee mannen – onder wie een zekere Ribeaud, die vermaard
is om zijn OAS-gedachtengoed (Organisation
de l’Armée secrète, een geheim leger in 1961 in Algerije opgericht door
«rechtse Fransen» met generaal Salan aan hun hoofd en die het dekolonisatie- en
onafhankelijkheidsproces wilden stoppen) – het privésalon binnenstormen en
Tshombe heftig toeschreeuwen dat hij het slachtoffer is van een opgezet spel en
dat Adoula en Mobutu hem in Leopoldstad opwachten om hem – noch min, noch meer
– een kopje kleiner te maken. Ze proberen hem (Tshombe) «schreeuwend als
volslagen hysterici» tot het
allerlaatste moment en tot aan de voet van de loopbrug naar het vliegtuig tegen
te houden (Pourquoi Pas ? , 3-7-1964)
Hierbij zou de Belgische journalist bedreigd zijn geworden (« Je te flinguerai, Davister » !) en zou
hij een zware klap gekregen hebben van Ribeaud.
Op 26 juni om 5:00 uur A.M. zet het UAT-toestel zich neer op
de luchthaven van Ndjili-Leopoldstad. Een wachtende limousine brengt Tshombe
onmiddellijk naar de residentie van Adoula, waar ook generaal Mobutu aanwezig
is. « Deze terugkeer voltrok zich met de volledige goedkeuring van het
staatshoofd » bevestigde het agentschap Inbel
later.
De eerste gesprekken in Leopoldstad : getuigenis van P. Davister (CRISP,
Congo 1964, p. 165)
Op een hartelijke manier betracht de « premier » slechts één
ding: zijn vroegere rivaal gerust stellen.
― Je ne vous demande rien, dit-il. Absolument
rien. Restez vous-même et décidez lorsqu’il vous plaira de décider, lorsque
librement – car vous être libre – vous aurez pris assez de contacts pour savoir
exactement où sont vos ennemis…
(…)
― Je ne vous ai pas demandé de revenir pour que
vous vous jetiez dans mes bras, conclut le premier ministre.
― Vous agissez comme vous voulez. Vous êtes assez
grand pour comprendre ce que vous verrez ici, ajoute le général Mobutu.
(…)
Il ne fallut pas longstemps, d’ailleurs, pour
déchanter. Quelques heures plus tard, M. Kasa-Vubu fit comprendre à M. Tshombe
qu’il ne l’attendait pas aussi tôt et, de sa petite voix pointue, précisa à son
interlocuteur que la réconciliation des leaders était sans doute une belle
chose mais qu’il l’avait – lui, roi Kasa – souhaitée après le référendum (dit stemt overeen met wat we hier eerder
in het «Plan Kasavubu» schreven).
M. Tshombe ne soufflé mot. Il avait compris.
Le
lendemain, il remettait un communiqué à la presse. On y lisait notamment le
passage suivant : « Je ne suis pas rentré trop tôt. Je ne suis pas rentré trop
tard. Je suis rentré en temps opportun. » (Pourquoi Pas ?
, 3-7-1964)
Op 26 juni kondigt Kalonji in Parijs aan « dat hij naar
Congo terugkeert om zijn krachten te bundelen met deze van de andere leiders in
de zoektocht naar een oplossing van de Congolese crisis die veel te lang heeft
aangesleept. » (Le Soir, 28 en 29-6-1964)
In Afrika is er
op dat moment slechts één kritiek te horen, komende uit de mond van
Masemba-Débat, die in Algiers verklaart: « Je
n’ai pas d’opinion à formuler sur le retour de M. Tshombe à Léopoldville s’il
est appelé par tous les Congolais, mais s’il rentre à la suite de machinations
étrangères, nous verrons le problème autrement. » (La Cité, 29-6-1964). Vanuit Congolese
kant komt de enige kritische anti-Tshombe-noot vanuit de hoek van een
banneling, namelijk door gewezen minister Kashamura die zijn volgelingen smeekt
om «de oplossing Tshombe» te verwerpen (Le
Monde, 27-6-1964).
Op 26 juni 1964 verklaart Adoula op het RTB-journaal van
13:00 uur dat de recente gebeurtenissen van invloed zullen zijn op de Congolese
politieke perspectieven van de nabije toekomst en dat men zich nu moet richten
op het « constitutionele project », het enige project dat tot verzoening kan
leiden. (…) Hij is verder van mening dat alle Congolese leiders die zich in het
buitenland bevinden, of die verbannen zijn, het recht hebben om naar het land
terug te keren zodat ze op die manier hun bijdrage kunnen leveren tot het
ontwerpen van een nieuw Congo. (…) Verder betreurt hij het dat het in Congo
blijkbaar onmogelijk is om iets te ondernemen zonder hulp van buitenaf. Hierbij
haalt hij de frase op waarop sommigen hem zullen afrekenen: « Moi je suis un homme fini, je suis un homme
seul » en waarmee hij tegengas geeft op de verwijten dat hij een « marionet
» is van de Amerikanen. Iets verder in het interview verklaart hij pathetisch:
« Je suis l’homme de personne. Je suis
l’homme du Congo. »
Dit interview in weinig dubbelzinnige termen is eigenlijk
een afrekening met de gedachtestroom van zijn tegenstanders. De pers die achter
Tshombe staat stipt slechts de eerste aanhaal van zijn zin aan « Je suis un homme fini » en besluit hieruit
graag dat Adoula de leiding van de regering uit handen wil geven. Dit
afgeknotte citaat zal een bepaalde invloed hebben op de verdere evolutie van de
crisis.
In de Afrikaanse stadskernen van Leopoldstad wordt Tshombe
toegejuicht door een huilende en tierende massa: « Libérez-nous Tshombe (…) libérez Gizenga. » De menigte vraagt hem
of hij « Monsieur Argent » is en in
de talrijke kroegen en cafés waar hij binnen gaat en zich voorstelt als « de
verzoener van alle Congolezen » wordt hij met enthousiaste kreten onthaald.
De avond van
die eerste dag in Leopoldstad, waar hij zijn trouwe Katangezen terugvindt (G.
Munongo, E. Kimba, Yav, Nyembo en zijn broer Thomas) legt Tshombe een
verklaring af:
« Des entretiens avec les chefs politiques du pays
me sont indispensables pour dégager la ligne conduite que j’adopterai. Je reste
convaincu qu’une réconciliation totale et sincère entre tous les Congolais est
la seule condition absolue pour sauver le pays de la misère et de l’anarchie.
(…)
― Etes- vous partisan de la libération de
Gizenga ? lui demande-t-on.
― Oui, et tout de suite : il faut libérer
tous les détenus politiques. Je suis pour la réconciliation sincère de tous les
Congolais. Il faut que les Mulele, Gizenga, kalonji, etc. reviennent, et tout
de suite…
Il insiste :
― Il faut que tous les enfants du Congo réintègrent
le pays. » (CRISP, Congo 1964,
p. 187)
Terwijl men de moord in Noord-Katanga op Jason Sendwe
verneemt en A. Kalonji de volgende morgen door de chef van de Sûreté, V.
Nendaka, wordt ontvangen en terwijl er zich opnieuw twee aanslagen voordoen met
kneedbommen, zet Tshombe zijn onderhandelingen verder. Deze zijn in de ogen van
Adoula nog altijd verre van diepliggende politieke discussies en aan de RTB, Radio Télévision Belge, verklaart hij: «
Wat we gisteren gedaan hebben is een broeder die uit het buitenland terugkomt
verwelkomen en hem de verzekering geven dat hij terug in de familie wordt
opgenomen. »
In Brussel worden er
bijzonderheden verstrekt over de Belgische
positie in verband met de terugkeer van Tshombe. Een samenvatting:
(…) Tshombe en Bomboko hebben
elkaar niet ontmoet in Brussel. (…) Spaak heeft hen afzonderlijk gesproken, wat
voor iedereen belangrijk was (…) Zonder zich illusies te maken over de graad
aan moeilijkheden die deze operatie in zijn kielzog heeft, zien we in dat een
zo breed mogelijk uitgesponnen verzoening bepaalde interessante perspectieven
kan opleveren (…)
We gaan er van uit dat een nieuwe Congolese regering altijd
een gunstig teken inhoud. Wat door een reeks beloftes zal aangemeld worden.
En de nieuwe figuren die hij zal voordragen zullen hem een min of meer lange
periode krediet geven. (…)
De economische toestand verbetert langzaam (…)
ook op budgettair vlak is er vooruitgang te merken en de effecten van een
monetaire hervorming zijn eerder positief te noemen (…) Men moet rekenen op 4, 5
à 6 maanden voordat deze effecten overal echt voelbaar zullen worden (…)
De regering zal tot dan
moeten standhouden opdat de onlusten zich niet over het hele land zullen
verspreiden (…)
Bepaalde leidinggevende figuren
kunnen – ondanks de verantwoordelijkheid die ze hebben in de conflicten – toch
binnengehaald worden. Dat ze deelnemen aan het verzoeningsproces en dat men hen
opneemt in de regering (…) het CNL zal vlug laten merken dat de aanval zijn effecten
heeft (…) Dit Conseil de libération
nationale – dat niet meer representatief is voor heel het Congolese volk –
zal dan niet meer als « nationaal » kunnen beschouwd worden, maar zal zich op
dat moment etaleren als van buitenaf opgedrongen (…)
Men stelt over heel de
wereld vast dat Congo dient geholpen te worden (…)
Wat België onderneemt
moet wel eerlijk en correct zijn, daar er nergens protesten te horen zijn (…)
Enkel de voorstanders van
chaos in Congo zouden kritiek kunnen spuien op ons optreden (…) Egypte bijvoorbeeld
(…)
Blijft over: Rusland en
China (…) de Sovjet-Unie is momenteel ondervertegenwoordigd in Leopoldstad (…)
zodat chaos enkel voordeel kan opleveren voor China (…)
Dus blijft enkel China
over dat, enkele Congolese extremisten niet te na gesproken, door elke
Congolees wordt gewantrouwd (…) Dit deel van Afrika (…) zit met de vrees
opgezadeld om de droom van Nehroe [premier van India] te concretiseren en de
vuilnisbelt van het overbevolkte Indië te worden (…) De gurkhas – uitgezonden
door de UNO – hebben geen al te goede indruk nagelaten en nog minder vrienden
(…)
Als besluit kunnen we hier stellen dat voor het eerst sinds
vier jaar, misschien, België zijn bijstand aan Congo hervat. Ons land zet zijn
hulp verder, in de hoop dat het op deze manier zijn bescheiden bijdrage kan
leveren aan de herop standing van Congo.
Op 28 juni heeft het er alle schijn naar dat het MNC-L zelf,
dat in Leopoldstad openlijk tussenbeide komt, de taak van formateur opeist. Een
harde vleugel zet zich af tegen het idee van een algemene verzoening. Kort
samengevat zien we dat de leiders van het MNC-L in Leopoldstad een verharding
van hun standpunten etaleren en ernaar streven om hun eigen oplossing uit te
werken. Ze beogen: 1) vrijlating van Gizenga; 2) de aanstelling van een
voorlopige regering, geleid door een lumumbistisch kopstuk. Deze moet de
aankomende verkiezingen organiseren. In deze voorlopige regering is volgens de MNC
« geen plaats voor ook maar enige profiteur uit het huidig regime, noch Adoula,
noch Bomboko, noch Tshombe… ».
De beslissende dagen 29 en 30 juni.
Op 30 juni maakt Adoula het ontslag van zijn regering over aan
het Congolese staatshoofd. De politieke gebeurtenissen volgen elkaar steeds sneller
op:
― In een communiqué bevestigt Tshombe: « het CNL spreekt
haar bereidheid uit om mijn optreden zonder enige voorwaarde te steunen. » Aansluitend
hierop dient vermeld dat een Chinees persagentschap op 22 juli een bericht van
de CNL verspreidt – gedateerd 29 juni – die de beweringen van Tshombe
logenstraft. Ze zien in deze verklaring [van Tshombe] « een regelrecht complot
dat probeert verwarring te stichten in de hoofden van het Congolese volk. »
― Tshombe bevestigt in een bulletin, dat hij een beslissing
tot vrijlating van Gizenga heeft verkregen die, zo zegt hij, « in de komende
uren zal doorgaan. »
― Volgens de Belgische radio zullen alle CNL-leiders, inbegrepen
Gbenye maar uitgezonderd Bocheley, in Leopoldstad aanwezig zij, wat later
onjuist zal blijken te zijn.
― Tshombe heeft een onderhoud met Bomboko, een invloedrijk
lid van de regering en van de Binza-groep. Hij heeft ook een ontbijtvergadering
met Bolikango van het PUNA (Parti de
l’Unité Nationale).
Wat president Kasavubu betreft blijkt – volgens de
formulering van een Belgisch diplomaat uit Leo – « dat de vicepresident van het
ABAKO (Alliance des Bakongo) Zola
zijn onderhandelingstalenten optimaal heeft gebruikt om de heersende kilte die
de eerste vluchtige ontmoeting tussen Tshombe-Kasavubu kleurde uit de wereld te
helpen en dat hij daar in belangrijke mate in geslaagd schijnt te zijn. »
Het CDA (Comité
Démocratique Africain) vraagt in een buitengewone zitting aan het Congolese
staatshoofd de ontbinding van de twee Kamers, eist het ontslag van de Centrale
regering op 30 juni 1964 en vraagt de aanstelling van een nieuwe formateur, gekozen
in samenspraak met de politieke nationalistische partijen. Daarna moet de
informateur op zijn beurt een onkreukbare overgangsregering vormen die gesteund
wordt door bekwame leden, wat zal leiden tot een exacte afspiegeling van de
geest van de grondwettelijke commissie van Luluaburg. Volgens het CDA is de
nationale verzoening een onvermijdelijke noodzaak. De huidige regering, die het
vertrouwen niet meer heeft van de bevolking, kan dit echter onmogelijk realiseren.
Dit wordt dus een taak van de nieuwe regering.
Het rapport over deze bijeenkomst wordt door de Belgische regering
als volgt geïnterpreteerd: (daaruit blijkt dat) « deze [CDA] partij eist dat
Tshombe aan het hoofd moet komen te staan van deze overgangsregering ». Het CDA
wordt in de morgen van 29 juni door president Kasavubu ontvangen. Tot nu toe
heeft de president zich strikt aan zijn timing en schema gehouden. Vanuit diplomatieke hoek hebben de
V.S. zich zeer terughoudend opgesteld versus de figuur Tshombe als mogelijke
Eerste minister, ondanks de stappen door Thomas Tshombe ondernomen om hun
bedenkingen uit de wereld te helpen. België is voorstander van een nationale
verzoening en wenst dat president Kasavubu een positievere houding aanneemt ten
opzichte van de Katangese leider.
Uit een interview – door de RTB in het nieuws van 13:00 uur
uitgezonden op 29-6-1964 – leiden we af dat Tshombe plannen heeft om Soumialot
te ontmoeten in Burundi. Hij is overtuigd dat er ook met de zogenaamde rebellen
dient onderhandeld te worden om een stabiele regering te kunnen vormen.
Intussen doen de meest fantastische verhalen de ronde. Inbel laat bijvoorbeeld weten dat Adoula
het aanbod om een overgangsregering te vormen zou afslaan, indien deze rol hem
door het staatshoofd zou worden aangeboden. De president zou zich dan tot
Tshombe wenden die « zeer specifieke voorwaarden zou stellen, alvorens hij deze
taak aan te nemen. » Het Belgische socialistische Le Peuple bevestigt (30-6-1964) dat « Gbenye in het geheim is
teruggekeerd naar Leo, waar hij zich in de Afrikaanse cité schuil houdt (…)
zich inderhaast in verbinding heeft gesteld met zijn vroegere vijand Tshombe. »
Diezelfde krant snijdt het onderwerp al aan, van een regering-Tshombe waarin
Kalonji en Zola in voorkomen, terwijl « Gbenye en Yumbu (PSA-Gizenga) zullen
proberen om de laatste weerstand van de andere leden van het Comité national de Libération (die in
Brazzaville zitten) te breken. »
Op 30 juni geeft Adoula, zoals hij had aangekondigd, zijn
ontslag als premier. Dit wordt door Kasavubu aanvaard.
Op hetzelfde moment legt het staatshoofd een openbare verklaring
af, waarin hij de ontbinding van rechtswege van de Kamers – zoals die na afloop
van de verkiezingen van mei 1960 waren gevormd – en het ontslag van de
regering-Adoula, aankondigt.
Tshombe van zijn kant heeft in Leopoldstad een ontmoeting
met A. Lubaya (CNL-Bocheley en voorzitter van het UDA) die afstand nemende van
Mulele aan een groep radiojournalisten verklaart « dat het CNL bereid is om
deel uit te maken van een eventuele regering-Tshombe. »
Tshombe, informateur.
Op 1 juli 1964
verleent president Kasavubu aan Tshombe de post van informateur. Er treedt op
dat moment een dusdanige golf van druk en intriges op, dat deze aanstelling
voor sommigen als een adempauze wordt aanzien, die het staatshoofd in deze
woelige periode wil inlassen. Er zijn inderdaad diverse voor hem [Kasavubu]
belangrijke grondprincipes overhoop gehaald: Tshombe en Kalonji worden
teruggeroepen of zijn vroeger dan voorzien teruggekeerd en de druk ten gunste
van de vrijlating van A. Gizenga is zo sterk, dat men de kans niet meer zal hebben
om tijdig de terugkeer van de PSA-leider – indien hij het aanbod om vrij te
komen aanvaard – ordentelijk te kunnen voorbereiden. De verbrokkeling van de
regering is ten andere zo groot doordat het CDA – dat Abako en de partijen van
de ministers Anany en Kamitatu in zijn rangen heeft – de kaart Tshombe versus
Adoula uitspeelt.
Men mag hier ook niet uit het oog verliezen dat generaal
Mobutu en Nendaka, die beiden deel uitmaken van de Binza-groep, blijkbaar ook
de kaart Tshombe, waarmee ze trouwens in nauw contact staan, hebben getrokken.
De kern van de Binza-groep, bestaande uit Nendaka-Mobutu-Bomboko, heeft op zijn
zachts gezegd, afstand genomen van Adoula: ze doet er alles aan opdat het
staatshoofd zich zou bewust worden van het feit « dat hij het is die gedurende
de overgangsperiode alle macht zal moeten veilig stellen en dat hij later de
echte uitvoerende chef zal zijn. » De diplomatieke nota waarin deze thesis
vervat ligt, maar waarin geen enkel concreet voorstel verwerkt zit op welke
manier men de Eerste minister zal aanduiden of verkiezen, wordt in de namiddag
van 1 juli « buiten medeweten van Adoula » aan het Kasavubu overgemaakt. In de
loop van de avond van 30 juni – steeds zonder medeweten van Adoula – heeft het
Triumviraat Bomboko-Nendaka-Mobutu een lang onderhoud met Tshombe: men kan stellen
dat op dat moment de wissel van de premier-post en de aansluiting van het CNL conditio
sine qua non is beklonken. In de morgen van 1 juli zou Bomboko het staatshoofd al
hebben aangeraden om de fase « Tshombe als informateur » uit te testen, teneinde
er op die manier achter te komen welke de reactie zal zijn, hoofdzakelijk dan in
de schoot van het CNL.
De aanduiding van Tshombe-als-informateur veroorzaakt
reacties in de middens waar zijn terugkeer is aanvaard, wat niet kan gezegd
worden van zijn promotie tot zulke toch wel essentiële politieke opdrachten:
― Het MNC-L, dat kandidaat is om de regering te leiden,
reageert hierop slecht;
― Afrikaanse afgevaardigden – met inbegrip van
Noord-Rhodesië en Nigeria – geven blijk van hun verassing en ongerustheid;
― De aanvaarding door Tshombe van een mandaat hem door
Kasavubu overgemaakt en zijn banden met generaal Mobutu en Nendaka zorgen ipso
facto voor een breuk tussen de meerderheid van het CNL en de informateur;
― De Congolese vakbonden en het UGEC-Leo (Union Générale des Etudiants Congolais)
blijken in het begin niet bereid om Tshombe hun vertrouwen te schenken;
De Belgische milieus staan allemaal achter een
verzoeningsformule, die in feite niet meer is dan een simpel, weinig betrouwbaar
lapwerk dat, ik citeer letterlijk uit het rapport dat de door Brussel in
Leopoldstad aangestelde waarnemer aan België overmaakt: « a tout de même avantage de pouvoir détendre situation lorsqu’elle
atteint point trop critique où aucune autre solution possible et modifie sinon
éléments du problème, du moins leur éclairage, ce qui permet de partir dans
nouvelle direction. »
Op 2 juli nemen
de gesprekken van Tshombe in hoge mate toe. Hij voert onderhandelingen met:
Kiwewa en Kidicho (MNC-L); met Bolikango; met E. Zola; met A. Lubaya, etc. Wat
ook toeneemt, zijn de punten van overeenstemming en steun verkrijging: van het
MNC-Kiwewa, waar er zich nochtans een oppositie vormt in de schoot van het
bestuur zelf met Lukunku en Tambwe Delaroche (eerstgenoemde verklaart op
3-7-1964 voor de RTB : « Je vous dirai
sincèrement que je préfère collaborer avec un Adoula qu’avec un Tshombe »);
van het CDA-Zola/Kamitatu; van A. Lubaya ook, die de volledige steun aankondigt
van het CNL aan de door Moïse Tshombe gevoerde acties om Congo uit de chaos en
de anarchie te halen en « die belooft om mee te werken in de overgangsregering
(…) ».
Daartegenover ontkennen de woordvoerders van het CNL-Gbenye
in Brazzaville « dat ze ook maar enig contact hebben met de informateur » die
nochtans zelf beweert « een invloedrijk figuur van het CNL te hebben ontmoet
uit de rangen van Soumialot. » In werkelijkheid heeft Tshombe slechts contact
gehad met twee leden van het CNL-Bocheley, namelijk A. Lubaya en E. Longi
(telefonisch met deze laatste) en zonder iets te weten over hun werkelijke mandaat.
Anderzijds belooft Tshombe – in een poging om hiermee de
oorspronkelijke negatieve reacties van de UGEC weg te werken – om een « Conseil Technique » (Technische
Adviesraad) op te richten als « planningsorgaan » en als politiek « bewustwordingsorgaan
».Gelijktijdig aanvaart Nendaka om tussen te komen bij Kithima om te proberen
de houding van de Intersyndicale (grootste
Congolese arbeidersvakbond) ten opzichte van Tshombe te wijzigen.
In de loop van de dag is Tshombe gewonnen voor de vele
steunbetuigingen vanuit Leopoldstad, vanuit de Binza-groep en vanuit de legale
oppositie; zijn hele instelling echter geraakt sterk verwijderd van dit van de CNL
en van de revolutionaire oppositie: hij is bereid om zijn opdracht als leider
verder uit te werken, ondanks dat Gizenga in de gevangenis blijft; hij waagt
het verder om enkele CNL-overlopers aan te nemen zonder te spreken met de
leiders in Brazzaville en Bujumbura; een groot deel van zijn dagen brengt hij
door in het gezelschap van Nendaka en Mobutu, spilfiguren van de Binza-groep.
Daarnaast – indien het princiepsakkoord er zou komen via de
belofte van een regeringsdeelname van het Front-National-Kiwewa en de CDA –
blijft het delicate probleem bestaan van het maken van keuzes over de verdeling
van de ministerportefeuilles.
Op 3 juli wordt
het meer en meer duidelijk dat Tshombe er niet zal in slagen om in één en
dezelfde regering de elementen te groeperen die solidair zijn met het
staatshoofd en met de Binza-groep enerzijds, en de echte chefs en strijders van
het CNL anderzijds. Vanuit Albertstad immers, eisen G. Soumialot en J.S.
Ramazani het voorafgaandelijke ontslag van president Kasavubu, het heropenen van
het parlement en een publieke enquête over de omstandigheden waarop P. Lumumba
is omgebracht.
Langs de andere kant is ook de syndicale terughoudendheid
nog niet volledig verdwenen, zoals zal blijken uit een op de RTB uitgezonden
verklaring van de voorzitter van de Union
des Travailleurs Congolais (UTC), André Bo-Boliko op 3-7-1964.
De volgende dag, 4 juli, zullen de Intersyndicale en de UGEC ten andere een memorandum aan het
staatshoofd overhandigen waarin ze aandringen op de aanstelling van een
formateur die « apolitiek en neutraal » is. Een omschrijving die nu niet echt van
toepassing is op de informateur. In dezelfde tekst wordt er tevens een duidelijke
verwijzing gemaakt naar Tshombe die connecties heeft met « raadgevers die uit
het financiële milieu komen ».
Op 4 juli brengt Tshombe verslag uit bij president Kasavubu over
zijn informatieopdracht en volgens de terminologie van het communiqué « bedankt
de president hem voor de snelheid waarmee hij zijn opdracht heeft afgerond. » Ook de informateur brengt een communiqué
uit:
« La mission d’information dont j’ai été
chargé mercredi, m’a permis de prendre contact avec toutes les tendances représentatives
des opinions publiques congolaises. J’ai pu redire à mes interlocuteurs combien
la nécessité d’une réconciliation sincère et générale s’imposait au Congo.
» Il faut que chacun dans sa région puisse
travailler en paix à la reconstruction du pays. Il faut aussi que soit
respectée l’intégrité du territoire de la République.
» Mais aujourd’hui, alors que l’heure de la
réconciliation de tous les Congolais est arrivée, il faut que l’on sache au
Congo, comme à l’étranger, que ma présence ici est un gage de la volonté du
Katanga de participer comme toutes les autres provinces du Congo au
développement du pays.
» Tous ensemble nous devons travailler à la
mise en place des institutions nouvelles dans la voie tracée par les
participants de la commission de Luluabourg. La stabilité des institutions
assurera au pays le développement économique et social que l’immensité de ses
ressources lui fait espérer. Le Congo pourra alors dans le respect des accords
conclus, participer pleinement à la vie internationale. »
Tshombe,
formateur.
Het is op maandag 6 juli om 9:30 uur dat president Kasavubu
aan Tshombe de taak geeft een overgangsregering te vormen waarin minstens 18
ministers moeten zetelen.
Uiteraard doen de namen van de « kandidaat-ministers » zeer
vlug de ronde: CL. Kamitatu, J. Bomboko, A. Kalonji, Chr. Gbenye, A. Bo-Boliko,
A. Kiwewa, Mwamba Ilunga Prosper, A. Lubaya, TH; Kanza, Chr. Badjoko, A.
Nyembo, E. Zola, etc.
Onmiddellijk publiceert het CNL-Gbenye een communiqué:
Le « Conseil National de Libération » déclare que «
conscient de ses responsabilités vis-à-vis des patriotes qui sont tombés au
combat pour la libération totale du Congo », il «ne peut s’engager dans la voie
aventurière prônée par l’ancien président du Katanga, leader de la Conakat, Moïse
Tshombe. » (AFP)
Op dat moment heeft er nog niemand de naam Godefroid Munongo
uitgesproken.
Die 6de juli legt Tshombe verklaringen af aan de
pers.
Betreffende A.
Gizenga: « Je ferai libérer M. Gizenga
quand j’en aurai le pouvoir. Actuellement je ne suis que Moïse Tshombe,
formateur, sans pouvoir aucun. (…) M. Adoula me dit aussi qu’il n’a plus le
pouvoir d’agir dans un sens ou dans l’autre. » Op de vraag of hij Gizenga
in zijn regering zal opnemen : « Il
faut d’abord que M. Gizenga soit là et que je discute avec lui. (…) Mais une
chose est sûre, des Madrid j’avais inscrit dans mon programme la libération de
M. Gizenga. Une fois Premier ministre, je le ferai sortir de prison comme les
autres détenus politique. (…) ».
Betreffende de
situatie in Kivu: « La rébellion du Kivu
s’est arrêté, à ce qu’il parait. (…) J’avais obtenu l’accord de M. Soumialot.
Il convient de lui rendre hommage si le calme est réellement revenu. »
Betreffende de
overgangsregering : « Je peux vous
dire que je ne cera pas un gouvernement-éléphant. » Hoeveel
ministers ? « Moins de dix-huit. Et
ce seront des gens qui travailleront, qui devront être efficaces et non pas
rester chez eux. (…) »
Zullen er ook vakbondsmensen in zijn regering zullen zitten: « J’espère avoir
un syndicaliste. (…) ». [cfr. CRISP, p.181-182]
Via onder andere een gesprek met de RTB (7-7-1964) vernemen
we een nieuw belangrijk element: geen enkele minister die deel zal uitmaken van
de regering-Tshombe – intussen herleid tot 10 à 12 personen – mag in het
verleden geen deel hebben uitgemaakt
van de Centrale regering. Het is echter niet duidelijk wie de auteur is van
deze clausule: de formateur, of het Congolese staatshoofd?
Nog voor Tshombe’s verklaring, verheugd het CDA zich over de
keuze die Kasavubu heeft gemaakt:
« Le Comité Démocratique Africain a appris
avec satisfaction la désignation de M. Moîse Tshombe en qualité de formateur du
gouvernement de transition. (…) (…) le Comité Démocratique Africain confirme sa
position sur la situation politique du pays à la veille de la formation de ce
gouvernement de transition. (…) Le CDA estime d’autre part que la participation
des éléments impopulaire et reconnus comme néfaste (…) serait de nature à
compromettre, aux yeux du peuple, les efforts de redressement et de
pacification… (…). » [cfr.
CRISP, p.182-183]
8 juli wordt een dag vol beroering. Geruchten die betrekking
hebben op de keuze van Munongo als minister van Binnenlandse Zaken zorgen voor
felle reacties in de partijen, speciaal in deze die aanspraak maken op P.
Lumumba en die de gewoonte aannemen om de naam van Munongo te associëren met de
moord op hun leider in Katanga. Zijn aanwezigheid in de regering, bovenop deze
van Nendaka aan het hoofd van de Sûreté
en deze van Mobutu als Stafchef, duidt er niet op – zeggen ze – dat de wil tot
een algemene verzoening zoals deze door de formateur overal verkondigd wordt, hier
echt van toepassing is. De uitsluitingsmaatregel die van slaat op alle gewezen
« centrale » ministers heeft namelijk als resultaat dat de leiders van CDA, FCN
en zelfs Radeco (dat erop gebrand is om deel uit te maken van de regeringsploeg)
uitgesloten worden. Komt daarbij dat het Radeco eist dat er een vrouwelijke
ministerpost voorzien is, terwijl A. Lubaya zich – eens te meer – de afkeuring
van het CNL-Gbenye op de hals haalt en uiteindelijk toegeeft niet in naam van
het CNL te spreken, maar in deze van het UDA, dat hij in Kasaï leidt.
Op 9 juli worden de wettelijke bepalingen die de oprichting
van een overgangsregering moeten mogelijk maken ondertekend door president
Kasavubu, maar worden niet ministerieel medeondertekend door C. Adoula.
Op 10 juli in de morgen leggen Tshombe en de tien leden van
zijn regering plechtig de eed af « aux
lois du Congo et au chef de l’Etat. » in bijzijn van president Kasavubu. Deze laatste brengt hulde aan Adoula
(afwezig) en drukt de hoop uit « que le
gouvernement de transition présidé par M. Tshombe poursuive l’oeuvre du
gouvernement Adoula. »
Geen enkele van de ministers van de overgangsregering heeft
ooit deel uitgemaakt van de Centrale regering, net zoals Tshombe gewild heeft.
********************************************************************************************************************************************************* 181. Telegram From
the Department of State to the Embassy in Spain 1
Washington, June 22,
1964, 7:44 p.m.
3192. Tshombe. Re Madrid’s 2116.2 We appreciate
suggestion contained reftel for contact with Tshombe. Unless Embassy Leo
perceives objection we believe that contact should be made but, however, by DCM
[NvdR : Deputy Chief of
Mission] McBride. We hope that
circumstances of meeting can be such as to attract no publicity. We recognize
there exists risks that Tshombe will put out his version of why contact was
made and what transpired either publicly or through political channels. This
information probably will reach Adoula and others in GOC [NvdR : Government of the
Congo] very quickly. Consequently
important you flash report Washington and Leo results conversation.
Dept hopes that
meeting can take place in friendly atmosphere. Principal purposes of meeting
should be 1) to ascertain Tshombe views on Congo scene and his plans for
future. Department would be particularly interested in Tshombe’s version of
what transpired in recent Mali visit; 2) to inform him that US policy continues
to strongly support a unified Congo. You should point out that GOC is moving to
stabilize the political institutions through development of Constitution which
issued from Constitutional Commission with participation his lieutenants at
Luluabourg earlier this year; that GOC is planning submit Constitution to
referendum; and that all patriotic Congolese should work toward greater
stability in a unified Congo.
If Tshombe should
sound you out on US views re his return to Congo, you should state that his
return basically internal Congolese affair. We would strongly hope if he did
return would be done legally and without use threat ex- Katanga gendarmes or
Katanga secession.
You may also
remind Tshombe that his anti-Communist views expressed US officials in past are
in contrast with his apparent recent contacts leftist elements of CNL.3 For Leopoldville: You may in your discretion inform Adoula and/or other
GOC officials of prospective meeting. You might wish to point out that purpose
of meeting is to try to probe Tshombe’s intentions and to caution him against
any moves on his part against Congolese territorial integrity. You may add if
you so desire that we will inform PriMin of results.
Rusk [Dean, Secretary of State, from January 21, 1961 until January 20, 1969]
1 Source: National Archives, RG 59,
Central Files 1964–66, POL 6 THE CONGO. Confidential;
Priority; Limit Distribution. Drafted by O’Sullivan; cleared by Williams, Harriman,
and McKillop; and approved by Tyler. Repeated to Leopoldville and Brussels. 2 In telegram 2116
from Madrid, June 18, the Embassy asked whether, in view of the unsettled Congo
situation, it should take the initiative and attempt to discover Tshombe’s
plans. (Ibid.) 3 In telegram 1791
to Brussels, June 24, Harriman suggested that, in view of Tshombe’s travel
plans, MacArthur should see Tshombe while he was in Brussels in order to make
the points in telegram 3192. (Ibid.) In telegram 2100 from Brussels, June 25, MacArthur
reported that he met that morning with Tshombe, who said that he was returning to
Leopoldville at the request of Kasavubu and Adoula and that he was willing to play
an important and constructive political role in the Congo if this was desired. (Ibid.,
POL 23–9 THE CONGO)
Cfr.: P. 257-258 Foreign
Relations, 1964–1968, Volume XXIII
183. Circular
Telegram From the Department of State to All African Posts 1
Washington, June 28, 1964, 3:48 p.m.
2451. Return of Tshombe to Congo. Previous US position re
ex-Katanga president Moise Tshombe was based on his efforts establish separate,
independent state of Katanga thus threatening fragmentation of Congo. There was
no US opposition to Tshombe assuming a role to be determined by Congolese
people on national political level or even on provincial level within framework
Congolese nation.
Tshombe returned
to Leopoldville June 26 at invitation of President Kasavubu and Prime Minister
Adoula. Speculation is rife as to what role he will play in resolution of
current Congo crisis. Possibilities include his becoming PrimeMinister,
assuming an important Ministry, returning to Katanga, returning to exile but
there no firm indication of outcome of present maneuvering. On balance we
believe chances are good (but less good than a week ago) that Adoula will
remain Prime Minister.
In talks with
government officials or other Africans following guidance is provided:
USG [NvdR : United States
Government] views return of Tshombe with
some reserve at this point and hopes that he will not be a disturbing factor in
Congolese political picture. However determination of his role is a Congolese
internal matter.
If he can
contribute to internal stability in Congo and strengthen unity of country his
presence would be useful. He is still a popular and powerful figure in Katanga
and we hope he will anchor that key province to rest of Congo. On other hand if
his presence would give rise to secessionist tendencies in Katanga or elsewhere
USG would view return with grave concern.
Mr. Tshombe has
shown himself to be a gifted opportunist in the past. Recently he has
associated himself with extremist and leftist self-exiled Congolese
politicians, publicly called for a government of conciliation including
elements of all tendencies, and paid visit to Mali. These may be efforts
improve his image as an African nationalist and thus gain acceptance from
Africans who have always opposed him. He may believe that he can use leftists
to come into power and then effectively neutralize and eliminate them. However
even if this the case his willingness accept them even temporarily may serve to
provide basis for increased Bloc [NvdR : communist bloc],
and perhaps Chicom [Nvdr : Chinese Communist(s)] influence in Congo.
Obviously US
cannot make decision re Tshombe’s future but it following situation closely and
hopes that results of political palavers in Congo will result in moderate,
independent GOC [NvdR : Government of the Congo] which
can maintain internal peace and order, contribute to strengthening of Congolese
unity and take necessary steps to establish sound public finance system which
will further encourage recent economic upturn.
Rusk [Dean,
Secretary of State, from January 21, 1961 until January 20, 1969]
1 Source: National Archives, RG 59,
Central Files 1964–66, POL 6 THE CONGO. Confidential. Drafted by Schaufele;
cleared by Fredericks, O’Sullivan, and James Ozzello of EUR; and approved by
Harriman. Also sent to Brussels, Paris, and London and pouched to Constantine,
Douala, Durban, Enugu, Ibadan, Johannesburg, Kaduna, Oran, and Port Elizabeth.
Cfr.: P. 261-262 Foreign
Relations, 1964–1968, Volume X