Iedereen die zich op eniger wijze toelegt op de Belgische koloniale en postkoloniale geschiedenis stoot vroeg of laat op deze journalistieke eminentie en schrijver van diverse boeken. Een beknopt overzicht van een boeiend leven.
Jean-Marie van der Dussen de Kestergat, Jean Kestergat, zoals hij zich in journalistieke kringen liet noemen, of J.K. zoals hij zijn meeste stukken signeerde, behoorde tot de kruim van de Belgische journalistiek. Hij werd op 8 april 1922 geboren in Ottignies, en stierf op 27 juli 1992. Hij was de zoon van van Marcel en Thomaz de Bossière (de), Charlotte en was getrouwd met Iweins d’Eeckhoutte, Jacqueline. Hij stamt uit een zeer oud Belgisch geslacht.
Na een zorgeloze en gelukkige jeugd in familiaal milieu wordt hij net voor zijn achttiende verjaardag geconfronteerd met de oorlog. Hij vlucht naar het zuiden van Frankrijk en keert over de slagvelden terug naar België. Bezetting van het familiedomein door de Duitsers, hij wordt als gijzelaar aangehouden en opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis (Brussel). Hij volgt tot 1943 een onregelmatig parcours aan het Institut agronomique de Gembloux, gaat als vrijwilliger in dienst bij de Royal Navy (1944-1946), om uiteindelijk zijn professioneel leven te starten die hem tot in de hoogste rangen van het journalistieke leven van zijn tijd zal brengen.
In 1946 begint hij als journalist-stagiaire bij de krant «Le Phare». Hij maakt in 1949 een korte passage als journalist bij «Editions Dupuis» en treedt tenslotte in 1950 in dienst van «La Libre Belgique» als journalist, waar hij tot aan zijn opruststelling zal blijven.
Zijn eerste journalistieke stukken behandelen het politieke en sociale leven, economische enquêtes en culturele reportages binnen de Belgische driehoek. In 1957 krijgt hij zijn eerste buitenlandse opdrachten in Ierland en Griekenland. In 1958 beschrijft hij de eerste luchtverbinding tussen Parijs en Tokio via de Noordpool en maakt kennis met Japan. Datzelfde jaar bezoekt hij de Sovjetunie en voor de eerste keer Belgisch Congo, een land dat het hoofdonderwerp van zijn ‘literaire reflecties’ zal worden en waarin hij zijn hart openzet voor de problemen in Afrika en in de Derdewereldlanden. Vanaf 1959 tot 1966 voltrekken zich een onnoemlijk aantal reizen door heel Afrika. Hij verslaat de gebeurtenissen in de gewezen Belgische kolonie en in de Portugese provincies van Angola [Camera in de vuist, maakt hij onder andere deel uit van de internationale wereldpers die in het zog van de colonnes van de «Ommegang» de doorstoot verslaat van het met blanke huurlingen versterkte A.N.C. dat van Kindu naar Stanleystad optrekt in november 1964.]
In 1966 maakt hij een reeks reportages in Algerije en Vietnam. In 1967 brengt een acht maanden lange tocht per auto hem naar Turkije, Iran, Pakistan, Indië en Afghanistan. Tijdens de gebeurtenissen van «Mei 68» treffen we hem op de Parijse barricades. Nog steeds in 1968 beschrijft hij het «Griekenland van de kolonels». In 1969 verblijft hij zes maanden in Zuid-Amerika. Onvermoeibaar vertrekt hij tussen 1970 en 1976 opnieuw naar Zuid-Amerika, bezoekt Vietnam, de V.S., Zaïre (dat steeds meer zijn aandacht opeist), Rhodesië, Zuid-Afrika, Angola, Mozambique, Portugal, Griekenland, Spanje en meer dan waarschijnlijk andere regio’s van de wereld die niet meer zijn na te trekken.
De jaren die volgen (1976-1981) richt zijn aandacht zich nog intenser dan ooit op de problemen in Centraal-Afrika. Hij verslaat de troebelen tijdens Shaba I en Shaba II en spit de steeds delicater wordende relaties uit tussen Zaïre en België. Hij schrijft zijn indrukken neer over de coöperatieve problemen en landelijke wederopleving. Hij vergezelt de paus naar Mexico en Brazilië en verslaat nog maar eens de staatsgreep in Bolivië.
Vanaf 1981 tot 1987 – intussen heeft hij de professionele leeftijdgrens bereikt – neemt Centraal-Afrika hem steeds meer in beslag. Hij wordt zich op dat moment zeer sterk bewust van de opkomende ontreddering daar.
Naast zijn journalistiek activiteiten die hem meer dan dertig jaar in staat stelt om honderden artikelen over de wereldactualiteit te publiceren, met een opgemerkte aandacht voor Centraal-Afrika, publiceert hij nog meerdere andere schrifturen: «Petit Biquet» (een roman, Julliard, 1957); «Sylvia des Marais» (roman, revue Audace, 1961); «André Ryckmans» (biografie, Dessart, 1961); «Congo-Congo» (essay, La Table Ronde, 1965); «La promenade africaine» (essay, Elsevier-Sequoia, 1977); «Quand le Zaïre s’appellait Congo» (Legrain, 1986); «Du Congo de Lumumba au Zaïre de Mobutu» (Legrain, 1987); «Qui a tué Patrice Lumumba?» (in collaboratie met Jacques Brassinne, Duculot, 1991). In 1991 wordt in La Revue Générale ook verwezen naar een charmant essay , slechts enkele pagina’s dik, met als titel «Aux mille bonheurs».
Jean-Marie van der Dussen de Kestergat was lid van de Association des Ecrivains de Langue Française (ADELF – Parijs). Als lid verkozen aan l’Academie Royale des Sciences d’Outre-Mer de Belgique op 31 maart 1982, wordt hij op 13 januari 1988 bevorderd tot emeritaat.
Jean Kestergat sterft op 27 juli 1992 aan een snelle, vernietigende ziekte.