HET FRONT COMMUN ANTI-LUMUMBA IN ELISABETHSTAD EN IN BRUSSEL (11 juli- 5 september 1960)
INLEIDING.
De dag na het uitroepen van de onafhankelijkheid geeft het er alle schijn naar dat de relaties tussen de Katangese provinciale autoriteiten en de Centrale regering van Leopoldstad uiteen lopen.
Moïse Tshombe.
Conakat (Confédération des associations tribales du Katanga) is de sterkste partij van de regeringsploeg, de vertegenwoordigers van het kartel zijn opzij gezet en Conakat heeft zijn echte leiders aangeduid: Tshombe als voorzitter, Kibwe en Munongo zitten op Financiën en op Binnenlandse Zaken. Hier staat tegenover, dat vooral hun positie binnen de Centrale regering minder uitgesproken is dan verwacht werd toen Tshombe zijn voorwaarden bekend maakte om deel uit te maken van Lumumba’s regeringsploeg.
De Europese populatie van Katanga is zeer bitter gestemd als gevolg van de aanstelling van Lumumba als voorzitter van de Raad; deze negatieve houding neemt nog toe na de agressieve en vernietigende speech van de M.N.C-leider op 30 juni, in aanwezigheid van de Belgische vorst.
Ook in de rangen van Conakat – die eind juni betrokken raakten in «de zaak Scheerlinck» – neemt de ‘verzuring’ toe, zowel ten opzichte van de Belgische regering, als ten opzichte van de Centrale Congolese regering. Dit door de onduldbare houding van de regering van Leopoldstad ten opzichte van elke afscheuring enerzijds, en doordat de Belgische autoriteiten in deze beslissende fase, nog steeds de kaart Leopoldstad trekken. Komt daarbij dat de aanduiding van Sendwe als staatscommisaris voor Katanga (hij is tevens voorzitter van Balubakat, een partij die vooral steunt op leden uit de Lumumba-volksgroep) gezien wordt als positionering van Leopoldstad ten gunste van het kartel en tevens een poging om de macht van de Centrale regering te vergroten (Autonomie werd aan de provincies toegekend door de goedkeuring van de voorlopige grondwet (loi provisoire) en komt hiermee in het gedrang, vindt men bij Conakat).
Eerst nog dit: het «kartel» waarvan hierboven sprake is samengesteld uit drie volksgroepen. De Balubakat (Fédération générale des Baluba du Katanga), de Fedeca (Fédération des associations tribales de la province du Kasaï) en het Atcar (bestaande uit Tshokwe-etnieën uit het vroegere Belgisch Congo-Angola-Rhodesië).
In haar drang naar oppositievorming ten opzichte van de centrale autoriteiten kan het Conakat echter ook rekenen op bondgenootschap vanuit Afrikaanse milieus:
Diverse Katangese gewoonterechtelijke chefs hebben teleurstellende politieke en parlementaire ervaringen opgedaan met de autoriteiten in Leopoldstad en willen terug naar hun traditioneel milieu en naar hun etnische gewoontes.
Muluba-Kasaï leider Albert Kalondji – die uit de regering Lumumba werd gezet – zet zich in voor de afscheiding van de provincie Zuid-Kasaï en wil er een autonome Muluba-provincie oprichten.
Intussen waarschuwt het «kartel» in alle toonaarden haar volgelingen voor de gevaren die een afscheiding met zich meebrengt.
Terwijl Tshombe in Elisabethstad gaat onderhandelen over de meest dringende zaken, doet zich een nieuw feit voor dat de situatie van de centrale autoriteiten radicaal verandert en dooreen schudt: soldaten en zwarte lagere kaders van de Force Publique slaan op 4, 5 en 6 juli in Leopoldstad en Neder-Congo aan het muiten… [zie CONGO/Dipenda/ Repercuties van de Katangese Secessie op de Belgo-Congolese relaties].
DE BELGISCHE MILITAIRE BIJSTAND AAN DE STAAT KATANGA.
De Belgische houding ten opzichte van Katanga wordt op 14 juli 1960 door twee gebeurtenissen drastisch beïnvloed: 1) de beslissing van Kasavubu en Lumumba om de diplomatieke betrekkingen tussen Leopoldstad en Brussel te verbreken vergroot de kans dat België directe hulp zal verlenen aan het afgescheiden Katanga. Ons land heeft er bovendien niet onaanzienlijke belangen en de lokale Katangese autoriteiten, die Lumumba en de door Leopoldstad genomen beslissingen verre van gunstig gezind zijn opteren om militaire en technische hulp te vragen aan Europa. 2) Daar tegenover staat dat België door de eerste resolutie van de VN-veiligheidsraad zijn troepen uit Congo dient terug te trekken en dat door de UNO militaire bijstand wordt voorzien aan de Congolese Centrale regering « tot het Congolese regeringsleger zelf in staat zal zijn om de orde in de hand te werken. » Daaruit volgt dat enkel en alleen met een Belgische militaire aanwezigheid in Katanga: a) op lange termijn, weinig of geen kans is dat Katanga als staat op zichzelf een lang leven beschoren is en b) dat er in België überhaubt op voorzichtigheid wordt aangedrongen wat betreft de internationale goedkeuring van een Katangese Secessie.
De Belgische militairen daar aanwezig hebben zich onmiddellijk aangepast en ingezet op een manier die de secessionistische autoriteiten goed uitkomt en leggen de bevelen van de Congolese Centrale autoriteiten gewoon naast zich neer. Dit betekent noch min, noch meer, dat het basisprincipe waarop de voorlopige Congolese grondwet berust en die de provincies en Leopoldstad bij het bestuur betrekt en de nodige macht moet verlenen, ondergraven wordt. Dit als gevolg van:
de inperking van bijstandshulp bij het ordeherstel en bij de ontwapening van vijandige elementen van de Force Publique;
het ontbreken van stimuli die de hervatting van de economische activiteit moet mogelijk maken door de terugkeer van de Europese vluchtelingen niet, of onvoldoende te promoten;
het nalaten van het heropstarten van de bevoorrading en van de gezondheidszorg door de Diensten van kolonel Weber;
het negeren van de politieke implicaties die zullen voortvloeien uit het Katangese ‘proces’ en uit de aanstelling van een Belgische bevelhebber in het «Katangese Leger».
Al deze elementen zijn beslissend voor de oprichting van de nieuwe Katangese staat. Op dat moment is de factor «orde en rust» cruciaal voor de privé- en openbare sector en ook voor de Belgische militaire aanwezigheid in Katanga. Dit alles ligt trouwens volledig in de lijn van kolonel Webers vraag en zal volgens hem uiteindelijk leiden tot het scheppen van voldoende garanties opdat de Europese geïnteresseerden in het jonge onafhankelijke Katanga opnieuw zullen durven investeren. Op 14 juli 1960 geeft commandant Weber onder andere aan de Union Minière (U.M.H.K.) « volstrekte garanties dat haar installaties zullen beschermd worden. » Hieruit volgt dat de U.M.H.K. een afvaardiging naar Rhodesië stuurt die haar agenten aanmaant om onmiddellijk na de Belgische interventie terug te keren naar de Congolese Oostprovincie. Dit illustreert onder andere, dat alles dus afhankelijk is van de rol die België militair in Katanga wil spelen. Voor Katanga zelf betekent de herstelling van de openbare orde vooral de mogelijkheid « te kunnen beschikken over de onuitputtelijke bodemrijkdommen; de zekerheid een uitstekend onderkomen te kunnen scheppen voor instroom van zowel vreemde valuta, als voor technici; het geeft haar de gelegenheid om zich ten opzichte van het Westen te kunnen profileren als “een uitzondering op de regel” – zeg maar zich te kunnen ontpoppen als veilige zone – die elke hulp en bijstand verdient.»
De op-plaats-stelling van de Bijstandsmechanismes en de rol van de Belgen.
De houding van de militairen in Katanga – die door de Belgische minister van Defensie niet wordt afgekeurd, integendeel, en die gesteund wordt door de machtigste industriële en financiële lobby’s ter plaatse – is onvoldoende om de instandhouding van Katanga’s bestaan te verzekeren zonder deze onmiddellijk te moeten koppelen aan een snelle tussenkomst van België.
Op 15 juli 1960 krijgen de Belgische troepen van Belgisch minister van Defensie Gilson de toestemming « om de cruciale Katangese centra te bezetten; meer bepaald Kolwezi en de stations van Sakania (aan de grens met Zambia) en Dilolo. » Deze centra zijn namelijk essentieel voor de uitvoer van koper (ter illustratie: van de 23 Belgische interventies die op 18 juli plaatsgrijpen hebben er 10 betrekking op Katanga). Deze acties worden uitgevoerd zonder dat de Europeanen op dat moment maar enigszins in rechtstreeks gevaar verkeren of bedreigd worden. (cfr. J. Gérard – Libois, Sécession au Katanga, p.128).
De 16de juli stelt de Belgische regering vast « dat de regering van Katanga haar onafhankelijkheid heeft uitgeroepen, dat de toestand er rustig is en dat de economische bedrijvigheid er gewoon zijn gang gaat. » De Belgische regering laat opmerken « dat de Katangese regering de medewerking vraagt van Belgische technici. (...) Het verlenen van onze medewerking met Katanga is verzekerd, zoals dit in alle andere Congolese gebieden gebeurt waar orde en rust heerst. » (verklaring van Belgisch premier Eyskens sr.).
Diezelfde dag maakt de Belgische consul in Elisabethstad een order over aan alle Belgische agenten en ambtenaren in Katanga waarin aangedrongen wordt om gewoon verder te werken. Indien deze niet opgevolgd wordt zal hun houding beschouwd worden « als een ernstige nalatigheid. »
Op 12 juli 1960 heeft kolonel Champion – bevelhebber van de Belgische strijdkrachten in Katanga – volgens bepaalde persberichten « volmacht gekregen om alle Belgen ter plaatse van 25 tot 45 jaar die nodig zijn om de Katangese economie herop te starten van te mobiliseren .» (Essor du Congo en Essor du Katanga, 17-7-1960)
Op 12 juli ook komt de adjunct-kabinetschef van de Belgische Eerste minister, Harold d’Aspremont Lynden, in Elisabethstad aan belast met een speciale opdracht. In concreto: hij dient de nodige Belgische hulp aan Katanga te bekijken en hij moet Tshombe adviseren om in de nabije toekomst af te zien van een reis naar België (op 10 oktober 1960 zal Tshombe bevestigen dat hij enkele uren vóór de aankomst van d’Aspremont Lynden « bezoek had gekregen van een officieel afgevaardigde van de Belgische regering die hem in zeer vage bewoordingen welbepaalde hulp had beloofd. ») Het bezoek van d’Aspremont Lynden ligt ook aan de basis van het ontstaan op 20 juli 1960 van MISTEBEL (Mission Technique Belge), die in concreto de kerngedachte impliceert voor het sturen van een eerste groep van Belgische Technische Bijstand Technici aan Katanga.
Graaf d'Aspremont Lynden, 1914-1967.
Op 21 juli steunt koning Boudewijn deze gang van zaken en hij onderstreept dat « een volledige bevolkingsgroep, waarin zich eerlijke en waardevolle elementen bevinden (…) die ons smeken om hen te helpen met het vastleggen van hun onafhankelijkheid. » De Belgische vorst benadrukt « dat het tot de plicht van de Belgen behoort om hierop in te gaan. »
Vanaf dan is het MISTEBEL die het verloop in Katanga in handen neemt; alle problemen vallen onder hun bevoegdheden. Aan het hoofd van MISTEBEL staat d’Aspremont Lynden, die door premier Eyskens sr. via mandaat de taak krijgt « om de Belgische acties in Katanga te coördineren. » Hij neemt deel aan de vergaderingen van de regering Tshombe, geeft instructies aan de Belgische ambtenaren van de openbare sector, staat personen uit de privésector bij met raad bij ingewikkelde juridische en delicate problemen, roept de militaire bevelhebbers samen en regelt met Brussel de complicaties die zich voordoen op het vlak van technische bijstand of op financieel vlak.
De bewindsmannen van MISTEBEL krijgen een bepaald statuut dat hen toelaat om de Belgische missies op te starten. Onder hen treffen we een oud-medewerker van Schoeller aan en Brussels politieman, die instaat voor de Katangese veiligheid. Professor Clemens van de U.L.B. treedt op bij allerhande juridische problemen en neemt de inlandse reorganisatie op administratief en politiek vlak op zich. Formeel gezien behoort ook kolonel Weber tot die groep, zonder Rothschild te vergeten die actief is voor Buitenlandse Zaken in Brussel. Deze laatste oefent vanaf 18 juli diplomatieke taken uit in Elisabethstad. Volgens Tshombe heeft Schoeller Katanga verlaten als gevolg van onmin met Tshombe’s regering en het hanteren van onverzoenbare ideeën over de afhandeling van bepaalde politieke kwesties. Schoeller zal echter wel enige tijd actief zijn op het kabinet van de minister van Congo als correspondent van MISTEBEL.
Samen met de militairen verzeilt België via MISTEBEL als het ware automatisch in het kielzog van Tshombe’s politiek en het is dan ook via deze missie dat ons land het dichtst betrokken raakt bij de politieke keuzes die Katanga maakt. Bij bepaalde Belgische ambtenaren – vooral deze van socialistische signatuur – treedt er vanaf eind juli verzet op tegen de koers die MISTEBEL volgt. Zij verwijten de verantwoordelijken van deze dienst « rechtse ideeën aan te hangen en plannen te smeden om in Katanga een fascistisch regime te installeren. » Hiermee gaan ze echter nogal scherp door de bocht: in realiteit zijn de betrokkenen gewoon bereid om Tshombe te steunen, ze hebben vooral de intentie om er de Belgische militaire aanwezigheid te bestendigen, willen de blauwhelmen uit Katanga verdrijven en streven ernaar om de ambtenaren van de technische bijstand genoeg garanties te bezorgen, opdat ze in Katanga professioneel verder hun ding kunnen doen.
Schematisch gezien ziet het bijstandskader er eind juli zo uit:
Het volledige ensemble van de privésector verleent Tshombe haar volstrekte medewerking. Dit gebeurt door het betalen van rechten en taksen, maar ook door het in stand houden van vitale economische activiteiten.
De Belgische regering verleent financiële, technische en materiële hulp via MISTEBEL (d’Aspremont Lynden) en staat borg voor het in stand houden van de werkgelegenheid van alle Belgische ambtenaren van de openbare sector.
Het Belgisch leger zorgt bij monde van commandant Weber voor een ‘speciaal raadgever’ die in dienst van Tshombe staat. Weber is verantwoordelijk voor het geheel van de ordehandhaving. Volgens de Belgische minister van Defensie is hij in Katanga actief volledig volgens het kader dat past in de lijn van de “uitzonderingstoestand”. [Het koloniale charter heeft voorzien dat een Belgische autoriteit in bepaalde gevallen het bevel over de troepen op zich kan nemen en dat deze autoriteit belast kan worden met het goede verloop van de ordehandhaving] Verder is er een expert voorzien voor de opleiding van een Rijkswacht-eenheid die ten diensten zal staan van de Katangese regering en wordt er een eenheid Metropolitaanse Troepen ontplooid die moet instaan voor het herstel van de rust en de ordehandhaving; deze eenheid moet ook Katangese oppositietendensen tegen het nieuwe regime inperken.
De consulaire relaties gebeuren rechtstreeks tussen Brussel en Elisabethstad (Crener). Ook alle diplomatieke contacten of gelijklopende werkingen gebeuren via dit kanaal (hier, via Rothschild). Het afspringen van alle officiële contacten tussen de Congoleze regering (Leopoldstad) en België vergemakkelijkt dergelijke procedure ontegensprekelijk. Bovendien betrekken Belgen bij de Katangese ministers posten van kabinetschef of van raadgever. Sommigen onder hen hebben het volledig vertrouwen van Brussel; maar anderen hebben op geen enkel vlak binding of connectie met één van beide staten.
Onder deze ‘onafhankelijke’ raadgevers vallen vooral Thyssens op (die zich in de entourage rond Tshombe ophoudt) en Tignée (die actief is aan de zijde van Munongo). Eerstgenoemde is een ambtenaar-op-rust van het parket van Elisabethstad en secretaris bij Ucol-Katanga en is tevens raadgever van La Voix du Katanga (Hij zal in 1961 door de UNO worden uitgewezen). Wat Tignée betreft: vóór 30-06-1960 was hij assistent-centrum chef in Elisabethstad, daarna administrateur in Boudewijnstad. Hij komt ook op de UNO-lijst te staan van personen die met voorrang dienen uitgewezen te worden (lees in verband in topic CONGO ook mijn bijdrage « De Gidsen in Katanga ». ).
De vraag die vanaf dan bovendrijft is te weten « in welke richting dit dispositief van plan is de politiek van president Tshombe te sturen? » Dit zowel wat de binnenlandse aangelegenheden betreft, maar ook op vlak van externe relaties. Dit betekent concreet: naar de Congolese Republiek toe, op gebied van buitenlandse betrekkingen, maar ook naar de U.N.O. toe. Evenzo kan men zich vragen stellen – op een moment dat de Belgische hulp determinerend is voor het bestaan van het afgescheiden Katanga – welke de aard van de relaties is tussen Brussel en Elisabethstad? Deze is niet altijd even duidelijk.
Officieel heeft België noch rechtsgeldig, noch de facto, de «Staat Katanga» erkend. Maar onder dekmantel van technische, civiele en militaire bijstand wordt België er toe gedreven om rechtstreeks, of bij volmacht op te treden. Wat een absolute voorkeur impliceert richting Katangese autoriteiten; op zijn zachts gezegd stelt dit de wettigheid van de Centrale regering in vraag of zelfs de erkenning van die regering op zich. In het onafhankelijke Katanga is de Belgische regering een weg zonder terugkeer ingeslagen: door de manier waarop ze haar agenten aanmanen of het bevel geven om ter plaatse te blijven; door de financiering van de Belgische bijstand; door haar militaire aanwezigheid en omkadering; door werking van politieke raadgevers die door Belgische «zaakgelastigden» gesteund worden. Dit alles niet altijd tot echte voldoening van de Katangese autoriteiten [Kibwe verklaart op 31 juli 1960 in Brussel het volgende: «Le gouvernement belge doit reconnaître le Katanga indépendent.» (La Libre Belgique, 1-8-1960)]. Ook bepaalde lokale Europeanen zijn ontevreden: zij eisen rechtsgeldigheid, of tenminste juridische en politieke erkenning.
Het valt niet mee om de door Belgische vertegenwoordigers gevoerde politiek in Katanga en in Brussel, met enkele woorden te omschrijven. Er zijn hier een veelheid aan kanalen werkzaam die hun invloed uitoefenen en deze zijn absoluut niet altijd gelijklopend te noemen. Zelfs als de auteurs daarvan tot de regeringsploeg Eyskens behoren. In de mate van het mogelijke wordt dit hier verder duidelijk gemaakt aan de hand van enkele belangrijke aandachtspunten. We bekijken deze, gezien vanuit de hoek waar de Belgische impulsen tamelijk gelijklopend zijn, of daar waar deze van dominerende invloed zijn.
a) De samenstelling van de Katangese regering.
Sendwe (L), leider van de Balubakat, hier naast Cyriel Adoula, die het na de moord op Lumumba tot premier van Congo bracht.
« Het meest dringende probleem is de uitbreiding van de regering met het oog op het bekomen van een vertrouwensherstel en, vertegenwoordigers van het ‘kartel’ deel te laten uitmaken van de regering » verklaart Tshombe op 12 juli voor het Congolese parlement, hierbij op 14 juli preciserende dat « Conakat bereid is om vier ministers (of zelfs meer) te voorzien, afkomstig uit het kartel. » Op 15 juli zegt hij: « dat hij vijf ministerportefeuilles aan het kartel wil toewijzen, waaronder deze van het vicepresidentschap in de regering. » (Op 24 juli heeft Weber het zelfs over zeven ministers afkomstig van dezelfde strekking). Op 13 juli probeert Tshombe, via plaatselijke medewerkers van het Institut de Sociologie van het U.L.B., om contact op te nemen met Sendwe (Balubakat), hiermee deze laatste zijn terugkeer naar Elisabethstad uitlokkende.
De bedoeling achter Tshombe's 'lobbywerk' is de partijen herenigen, om uiteindelijk hiermee tot een onafhankelijk Katanga te komen. Dit gebeurt in samenspraak met enkele ministers die actief zijn in het parlement. Tegen het ‘feestelijk uitroepen van de onafhankelijkheid van de staat Katanga’ komt echter ook protest (Prosper Mwamba Ilunga).
Deze gang van zaken is belangrijk, in de eerste plaats voor de lokale autoriteiten, maar ook voor de Belgische regering en haar politieke vleugels: « Als Tshombe geen steun krijgt van het kartel is de socialistische vleugel in de [Belgische] Senaat niet bereid om Tshombe’s beslissing te steunen. » (Verklaring Rolin op 12-7-1960).
De positie van Katanga is in de U.N.O.-Veiligheidsraad moeilijk te verdedigen, wat ook kan gezegd worden naar de internationale opinievorming toe, als het hiertegen ooit tot ernstige oppositie komt. Men kent de etnische samenhang in Katanga en de rol die het numerieke overwicht van bepaalde bevolkingsgroepen hierin speelt; wat trouwens al bewezen werd bij de verkiezingen van mei 1960. Vanuit de Belgische regering is men trouwens overtuigd van het belang van de toetreding van het kartel tot de ‘ploeg Tshombe’ zodat hiermee een sterk Katangees gemeenschappelijk front kan gevormd worden. De Belgische pers heeft trouwens al de neiging om hierop vooruit te lopen. « L’Assemblée provinciale du Katanga approuve la secession » bloklettert La Libre Belgique op 15 juli. Ze citeren hiermee het Amerikaanse persagentschap Associated Press, volgens welke Sendwe het vicepresidentschap in de Katangese regering al heeft aanvaard. Ook het liberale Dernière Heure publiceert op 19 juli een interview met Tshombe waarin deze bevestigt « dat de operatie is geslaagd en dat er vier ministers uit het kartel zijn aangeduid om deel uit te maken van de Katangese regering. »
Ondanks de verschillende tussenkomsten vanuit Brussel mislukken alle in juli door Tshombe en MISTEBEL gedane pogingen om het kartel in de regering te loodsen. Sendwe, Kalonji en Muhanga verdedigen in Leopoldstad hun standpunten tegen de secessie en voeren hiertegen oppositie. Het hier eerder aangekondigde akkoord zal nooit plaats vinden. Op 27 juli eist Mwamba in de ‘Assemblee’ « de onmiddellijke vrijlating van alle leden van het kartel die om politieke redenen worden vastgehouden. »
De Belgische militaire aanwezigheid in Katanga slaagt er niet in om te verhinderen dat er zich een ‘volksoppositie’ vormt. In een radioboodschap ontkent Tshombe dat de regering de macht aan de Europeanen wil geven; Masangu krijgt van bepaalde medestanders, na zijn toetreden tot de ploeg Tshombe, het verwijt omgekocht te zijn; Kibwe waarschuwt de bevolking dat ze zullen worden uitgewezen als ze niet meewerken met de Katangese regering. En op 21 augustus worden er langs de weg die naar het vliegveld leidt een honderdtal Katangese Baluba’s aangehouden: in Muluba-middens circuleert namelijk het gerucht « dat Sendwe zou terugkeren ».
Godefroid Munongo.
De verzoeningspogingen met het kartel worden ook fel gehinderd door enkele Katangese gebeurtenissen zelf: vooreerst de uitwijzing van generaal Lundula; dan de Belgische aanval met luchtsteun tegen het kamp van de Force Publique (F.P.) van Nzilo in Kolwezi (officieel 13 doden en 200 Congolezen gevangen); de ontwapening en het terugsturen in de andere provincies van elementen van de F.P. die niet achter de secessie staan [«Als uit andere provincies van Congo sommige politiemensen en soldaten uit Katanga zijn vertrokken dan gebeurde dit op vraag van betrokkenen zelf (…) zij verklaarden ontslagen te willen worden of wilden hun carrière elders verder zetten.» (verklaring van Munongo op 3-8-1960)]. Verder worden er onder de beschuldiging van « subversief optreden en opruiing van de bevolking » arrestaties van opposanten verricht door Munongo’s politiediensten; dan hebben we nog de aanstelling van pro-Conakat Baluba-bestuurders in de Baluba-regio’s; het ontwerpen van een Katangese vlag en het verbod tot het gebruiken van de Republikeinse vlag; etc. Komt daar nog bovenop dat noch Tshombe, noch MISTEBEL bereid zijn om Belgische onderhandelaars in te schakelen die in staat zijn als bemiddelaar op te treden met de Balubakat. En dit ondanks zeer verontrustende berichten die eind juli door Brussel worden verstrekt [« Tshombe’s positie is uiterst precair en is volledig afhankelijk van de Belgische militaire aanwezigheid » (conclusie van een gemandateerd waarnemer uit Brussel)] De aanwezige Europeanen in de Oost-Provincie staan over het algemeen zeer vijandig t.o.v. het kartel, vooral vanaf begin juni 1960. Ze beschouwen Sendwe's volgelingen als ‘lumumbisten’. Voor hen zijn dit niets anders dan ‘communisten’.
Gabriêl Kitenge.
In zijn, wat men ‘herenigingspolitiek’ kan noemen, moet Tsombe zich in wezen tevreden stellen met individuele «doortochten». Meer bepaalt deze van Gabriël Kitenge, de stichter van de «Union Congolaise» en door Conakat in juni 1960 als senator naar voor geschoven. De gewoonterechtchefs kunnen rekenen op de steun die voorzien was, met uitzondering van de machtige Muluba-chef van de Kabongo-chefferie, de genaamde Kabongo Boniface. Hij steunde het kartel al vóór de onafhankelijkheid en roept op 16 juli de chefs in Elisabethstad op om de Katangese onafhankelijkheid « zonder voorbehoud » goed te keuren [«Nous, chefs, avons été déconsidérés à Léo alors qu’ici, chez nous, nous sommes traités comme des chefs dignes de ce nom.»]
b) De verhouding tussen Katanga en de andere regio’s.
« Cette indépendance est totale » verduidelijkt Tshombe op 11 juli als hij de onafhankelijkheid van Katanga uitroept. Toch blijft hij voorzichtig en zegt bereid hij te zijn: «à recevoir à bras ouverts, tous ceux des autres régions du Congo qui sont décidés à travailler avec nous dans le même idéal d’ordre, de fraternité et de progrès. » Deze verklaring vergroot de belangrijkste twistpunten over de echte bedoeling van de secessie, die zullen opduiken in Belgische milieus in Katanga en in België zelf.
Moet dit Katanga naar een echte onafhankelijkheid leiden, waarbij ook de vraag opduikt hoe de buitenlandse relaties zullen aangepakt worden? En dit op een manier die er toe moet leiden dat de onafhankelijkheid definitief is?
Moet het onafhankelijke Katanga zich zo vlug mogelijk met de aangrenzende regio’s in een soort ‘statenbond’ proberen te verenigen tot een nieuw politiek geheel, waarin bijvoorbeeld Katanga, Kivu, Kasaï (ten minste het zuiden van Kasaï), Rwanda en Burundi zouden deel van uitmaken?
Moet deze onafhankelijkheid daartegenover slechts van voorlopige aard en tactisch zijn (wat de mogelijk zou bieden om te ontsnappen aan de invloed van Leo zolang de autoriteiten daar tot de vleugel Lumumba behoren) in afwachting dat de conjunctuur in Leopoldstad betert? Is het in dit geval niet aangeraden om gewoon de provinciale pogingen tot secessie of semi-secessie aan te houden zonder een nieuw politiek geheel te vormen, wetende dat de toekomst eerder in een heroprichting van een confederaal of federaal Congo ligt, binnen de huidige grenzen van de Republiek?
De Belgische politieke of economische groep die tot de meest «Katangees» gezinde vleugel behoort opteert voor definitieve onafhankelijkheid, maar blijven confederale relaties met Kivu, en indien mogelijk met Kasaï verdedigen. Dit kan voor de buitenstaander misschien raar overkomen, maar ik zal dit hieronder proberen te verduidelijken.
Het idee om van Katanga-Kivu-Ruanda (Rwanda)- Burundi een confederatie (statenbond) te maken werd in het verleden door Europese kolonisten al verdedigd, maar zat niet in de Afrikaanse milieus 'ingebakken'. Op 18 juli 1960 echter maakt bijvoorbeeld La Libre Belgique melding van « een uiterst belangrijke toenadering richting Katanga » Hier wordt bedoeld: in Ruanda, in Kivu en in Kasaï (« onder impuls van de wijze Kalonji » preciseert de conservatief, katholieke krant LLB); verder verleent Tshombe aan La Dernière Heures vertrouwelijke informatie die in dezelfde lijn liggen. Op diezelfde 18de juli publiceert La Libre Belgique zelfs een telegram, toegeschreven aan een lid van het Belgische consulaat van Elisabethstad, die – onder het voorwendsel « dat vanaf nu Katanga, Kivu en Kasaï geen deel meer uitmaken van de Congolese Republiek » - een oproep naar de vluchtelingen doet « om terug te keren naar hun woonplaatsen. »
De voorzichtigheid van deze pro-Katanga groeperingen – ze opteren voor de onafhankelijkheid maar willen niet alle bruggen opblazen – typeert de sfeer die er op dat moment vooral heerst en die in feite steeds aanwezig zal zijn.
Andere Belgen – zoals minister Wigny die tijdens de vergaderingen van de Veiligheidsraad vooral beschuldigingen uit andere Afrikaanse hoek naar het hoofd geslingerd krijgt – accentueren de bijkomende factoren die tot de Katangese beslissing van 11 juli hebben geleid. Hiermee laten dezen de twijfel over het welslagen of de toekomst van de secessie open. Vanaf het moment dat Aspremont Lynden en Rothschild in Elisabethstad aankomen wordt vanuit Katangese hoek meer en meer het accent op de re-confederatie van Congo gelegd. « Een confederaal Congo heroprichten met een duidelijker aanpak dan deze van het oude Congo » zegt Tshombe op 18 juli («Une confédération des Etats libres de l’Afrique»). Tshombe herhaalt zijn idee op 25 juli in een oproep, gericht aan Kasavubu, Ileo en consoorten.
Vanaf het moment dat Tshombe de term «Congo confédéré» laat vallen wordt de politieke druk van de Belgische regering ‘franker’ van toon: op 26 juli moedigt minister Wigny effectief elke aansluiting bij Katanga aan [« ...tout ralliement d’autres provinces du Congo au Katanga (…) bien entendu avec discrétion. » (telex aan d’Aspremont op 26 juni 1960)]
De verklaringen van Tshombe zorgt er inderdaad voor dat het Belgische standpunt t.o.v. van de gematigde Congolese publieke en de internationale opinie geheroriënteerd wordt; « de ‘zaak’ Katanga is minder een zaak van secessie dan een constitutionele crisis en is op te lossen door het oprichten van een confederaal of federaal regime. De Belgische hulp streeft dus niet naar het uiteenvallen van Congo, maar integendeel tot zijn heropbouw op een basis, door de Congolezen zelf te bepalen. De erkenning van een dergelijke provisoire staat dringt zich dan ook nauwelijks op, daar men zich oriënteert richting een volwaardige Congolese confederatie. » Deze argumentatie wordt door de plaatselijke Katangese «ultra’s» en Europeanen niet aanvaard. Ze willen niets anders dan erkenning van Katanga's onafhankelijkheid door België en door de bevriende landen. Ze willen zich ontwikkelen zonder te moeten wachten op alle organen en karakteristieke staatseigenschappen die samengaan met de oprichting van een staat, incluis leger, diplomatie, een eigen munteenheid en buitenlandse handel.
Daar tegenover staat het akkoord tussen alle Belgen die actief zijn in Elisabethstad over de erkenning van de noodzaak – in de veronderstelling dat er een Congolese confederale staat komt – om deze confederatie vanuit Katanga op te richten, kernplaats en centrum van een toekomstige hereniging (« Le pivot du Congo futur, c’est le Katanga » bloklettert L’Echo du Congo al op 12 januari 1960.) Dit akkoord in zijn geheel gaat over het wel of niet overgaan tot oprichting van een confederatie door middel van een simultaan lopend breed akkoord vanuit de vroegere Congolese provincies ? Maar ook een akkoord waarin eventueel gezocht wordt naar de mogelijkheid van aansluiting bij Katanga van een provincie afzonderlijk, zelfs van een deel van een provincie. En dit ondanks het feit dat deze procedure meer de versnippering van Congo in twee of meerdere ‘blokken’ in de hand werkt, dan dat dit het geval was tijdens zijn confederatie die gebaseerd was op het geografisch kader, zoals gekend op 30 juni 1960 ? Dergelijke benadering kwam in juli-augustus zelfs nauwelijks aan bod. De richtlijnen die op dat moment naar voor komen zijn het breken van het "centrale lumumbische machtsblok" door overal waar mogelijk is onlusten uit te lokken, zelfs afscheiding op zowel het etnische, als op het provinciale echelon. Dit moet gebeuren door hulp te bieden aan de min of meer georganiseerde oppositie in Leopoldstad vanuit ter plaatse gebleven netwerken – die vanuit Brazzaville en Elisabethstad opereren – door invloed uit te oefenen en door terugtrekking begin september van bepaalde Belgische agenten die nog in dienst staan van de centrale regering in Leopoldstad en die voor Katanga bijzonder schadelijke zijn. De Belgische aanwezigheid in de Centrale regering zal trouwens tot een korte, maar hevige Katangese reactie leiden op het moment dat het A.N.C. een aanval tegen Zuid-Kasaï inzet. Belgische vliegtuigen – zei men – zouden lumumbistische troepen hebben overgevlogen; de betaling van de soldij zou mogelijk gemaakt zijn door storting van Belgisch geld en er zouden twee Belgische officieren de lumumbistische troepen hebben vergezeld. Het is trouwens op dat moment dat de broer van president Tshombe – ingelicht door de ultra’s – de uitwijzing van d’Aspremont Lynden en consul Crener hebben geëist.
Wat er verder ook van zij, artikel 1 van de Katangese grondwet van 8 augustus 1960 – auteur is professor Clémens – stelt zich tevreden met volgende vermelding: «L’Etat du Katanga adhère au principe de l’association avec d’autres contrées de l’ancien Congo belge, pourvu qu’elles soient organisées politiquement dans le respect de l’ordre et du droit et qu’il ouvrira des négociations pour constituer avec elles une confédération fondée sur l’égalité des partenaires. »
c) De verdediging van de grenzen en terugtrekking van de Belgische troepen.
Eind juli 1960 steken twee zorgpunten – die trouwens sterk met elkaar verband houden – steeds meer de kop op in Elisabethstad: 1) zullen de Belgische troepen onder druk van de UNO-blauwhelmen gedwongen worden om zich terug te trekken? En 2) Zal het einde van de Belgische militaire aanwezigheid geen versterking van het A.N.C. betekenen, een A.N.C. dat vanuit Kivu of Zuid-Kasai in opdracht van de Congolese Centrale gezagsdragers steeds meer tegen Katanga optreedt?
Op 18 juli is de door minister Eyskens verdedigde thesis « dat de U.N.O. niet het recht heeft om in Katanga tussenbeide te komen omdat dit zou betekenen dat ze zich dan mengen in een puur binnenlandse aangelegenheid. » Vanaf dat moment richten de Belgische acties zich op slechts één enkel punt: de aankomst van de blauwhelmen zo lang mogelijk proberen uit te stellen. Van haar kant uit verzetten de Katangese leiders zich met hand en tand tegen elke mogelijke UNO-interventie in Katanga. Ze dreigen ermee om alle middelen in te zetten om de UNO-troepen uit Katanga te verdrijven. Dit omdat de VN-troepen in hun kielzog « niets anders dan afgezanten van Lumumba met zich zullen meezuigen. » Op hetzelfde moment verslechtert in Leopoldstad ook de relatie tussen de U.N.O. en de Congolese Centrale autoriteiten. Deze laatsten kunnen moeilijk aanvaarden dat de U.N.O. er niet in slaagt om voet aan grond krijgen in Katanga.
Op een bepaald moment kan Katanga echter rekenen op een onverwachte meevaller die hen enige adempauze zal bezorgen. Deze tempert enigszins de onzekerheid over de terugtrekking van de Belgische troepen en de aankomst van de blauwhelmen. Op 2 augustus namelijk kondigt de U.N.O. inderdaad aan dat de aankomst van het eerste contingent UNO-troepen in Elisabethstad voorzien is tegen 6 augustus. Deze verklaring komt er de dag na het werkbezoek van Ralph Bunch (de vertegenwoordiger van secretaris-generaal Hammarskjöld) aan Elisabethstad. Daar kan R. Bunch zich niet van de indruk ontdoen dat de nieuw opgerichte gendarmerie en de traditionele krijgers ernstige onlusten zullen uitlokken. Iets waartegen de U.N.O. – in het kader van het eerste mandaat door de Veiligheidsraad uitgevaardigd – niet bij machte zal zijn om op te treden. Bunch stelt dan ook voor « om de operaties in Katanga voorlopig te cancelen. » Tot uiterste ergernis van Lumumba en Gizenga – die zich uiterst scherp opstellen ten opzichte van de U.N.O. – en ook tot grote verwondering van de Belgische gezagsdragers in Katanga, volgt Hammerskjöld de denkpiste zijn gezant Bunch.
Op 8 augustus eist de Veiligheidsraad van de Belgische regering « dat deze onmiddellijk al haar troepen uit Katanga terugtrekt » en onderstreept dat de U.N.O. niet van plan is om zich « noch grondwettelijk, noch op enige andere manier in een intern conflict te mengen. »
In Katanga dreigen de daar aanwezige Europeanen « om in staking te gaan of het grondgebied te verlaten » indien de blauwhelmen er binnentrekken. MISTEBEL van zijn kant, waarschuwt de Belgische agenten « dat iedereen die zijn post verlaat, ontslagen wordt. » Volgens de VN-secretaris-generaal « wordt de UNO-tegenkanting in Katanga vooral gesteund door een blijvende aanwezigheid van Belgische troepen in de provincie. » Belgisch minister Wigny engageert zich persoonlijk en beweert « dat de Belgische troepen in Katanga de U.N.O. niet meer dan de vroegere officieren van de Katangese gendarmen, een strohalm in de weg zullen leggen. »
Na afloop van de stemming in de Veiligheidsraad geeft Brussel aan Tshombe de raad « om de mogelijkheid van UNO-aanwezigheid in Katanga te aanvaarden, maar ook om aan te dringen tot het verkrijgen van de garantie dat de U.N.O. zich niet zal mengen in de interne problemen. » De Katangese president formuleert negen eisen – dit is minder dan gewenst door zijn raadgevers – die, volgens Tshombe, tijdens een onderhoud met de VN-secretaris op 12 augustus allemaal worden ingewilligd. Vanaf dat moment begint men met de aflossing van de Belgische troepen door UNO-soldaten. Het is de bedoeling dat de laatste Belgische militairen Katanga ten laatste op 31 augustus hebben verlaten. Ook de Basis van Kamina moet tegen die datum worden vrijgemaakt zodat de UNO-troepen er hun intrek in kunnen nemen. Deze beslissing is verre van naar de zin van bepaalde Belgen en Katangezen, maar het Atlantisch bondgenootschap geeft aan België de raad om de Basis vrij te geven.
De hele maand augustus is het voor Tshombe en zijn raadgevers een wedren tegen de tijd om tegen de eventuele terugtrekking van de Belgische troepen te kunnen beschikken over adequate Katangese Gendarmen. Om dat doel te bereiken doet majoor Crèvecoeur een beroep op gewezen officieren van de Force Publique die Congo na de onlusten in juli hebben verlaten of die zich in Katanga bevinden om deel uit te maken van het Katangese militaire kader. MISTEBEL krijgt het van Brussel gedaan dat het detachement Belgische gendarmen van Elisabethstad – dat zich daar in het kader van Belgische Bijstand bevindt – en de Belgische officieren van de Metropolitaanse [Overzeese] Strijdkrachten rechtstreeks onder het bevel van majoor Crèvecoeur komen te staan.
Links: Havilland-Dove D-12, midden: Piper 18-C en rechts: Douglas-Dakota.
Links: helikopter S-55 Sikorsky en rechts: een Belgische Harvard.
Om deze nieuwe strijdmacht te bewapenen – de effectieven anno 1960 zijn bij aanvang gepind op 1.500 vrijwilligers van 16 tot 21 jaar gerekruteerd uit diverse etnische milieus – kan majoor Crèvecoeur beschikken over de vroegere voorraden van de Force Publique die op de Basis van Kamina liggen opgeslagen en ook over het tijdens de diverse Belgische interventies in Congo in beslag genomen materieel. Daar bovenop is praktisch de volledige luchtvloot naar Kamina overgebracht en daarna door Katanga opgevorderd. Hierdoor beschikt Elisabethstad over negen Havilland-Dove toestellen, over één Piper L-18 C voor observatievluchten, over het viermotorig vliegtuig van het personeel van de vroegere koloniale gouverneur-generaal, over een beperkt aantal helikopters S-55 Sikorsky; ook twee Harvards en twee Douglas-toestellen van de luchtvaartschool van Kamina komen in het bezit van Katanga. Sabena zorgt begin september 1960 ook voor het overvliegen van wapens en munitie met haar DC-7 vliegtuigen. Katanga krijgt ook directe hulp van een Europees Vrijwilligerskorps, ter plaatse gevormd met kolonisten met blanke officieren aan hun hoofd. Daar bovenop kan Elisabethstad profiteren van uiterst kostbare hulp onder de vorm van militaire en politieke inlichtingen die uur na uur worden overgemaakt vanuit een veiligheidsdienst die de Belgen in Brazzaville of in andere Congolese provincies nog achter de hand hebben.
Toch wordt het Katangese grondgebied eind augustus-begin september nog op twee sectoren bedreigd: vooreerst aan de grens van Zuid-Kasai en daarnaast ook in het noorden richting Kongolo, waar het A.N.C. kan oprukken, vooral in regio’s van anti-Tshombe bevolkingsgroepen. Op dat ogenblik bestaat de directe militaire hulp vanuit Brussel vooral uit het verlenen van militair-kaderpersoneel en wapens. Brussel kan daarenboven zijn Atlantische bondgenoten er toe aanzetten om sterke druk op de U.N.O. uit te oefenen teneinde te verhinderen dat Katanga door lumumbistische troepen wordt geïnfiltreerd. Deze dubbele dreiging wordt in september echter opzij geschoven als gevolg van de coup van kolonel Mobutu.
d) Politieke en administratieve structuren.
Het uitroepen van de staat van onafhankelijkheid betekent voor de verantwoordelijken de oprichting van een effectieve Katangese staat. Wat betekent: de overdracht van een provinciaal apparaat naar een volledig nieuw staatsapparaat waarin alle werktuigen van externe en interne soevereiniteit aanwezig zijn. De belangrijkste stappen en handelingen nodig voor het goed functioneren van dit nieuwe staatsapparaat zijn de volgende: erkenning door de mijnondernemingen, door de chartermaatschappijen en door de Speciale Belastingdienst Brussel , van het feit dat sinds het uitroepen van de onafhankelijkheid op 11 juli 1960, Katanga schuldeiser is geworden van alle belastingen, taksen en heffingen en van alle verplichtingen ten opzichte van de staat. « Je suis arrivé en Belgique et j’ai convoqué l’U.M.H.K. et quelques personnalités importantes et nous sommes tombés d’accord qu’à l’avenir les dividendes seront payés au Katanga » verduidelijkt onder andere Kibwe (Bron: P.V. van de raad der Katangese ministers, 27-12-60). Op monetair vlak wordt Katanga in 1960 een toevluchtsoord voor Congolese deviezen. Voor de Union Minière houdt dit in: 2.096 miljoen BEF (in 1961) en 1.485 miljoen (in 1962) en voor het Comité Spécial du Katanga (C.S.K.) 431 miljoen tussen 30-06-60 en 31-03-62 aan de Katangese autoriteiten uitgekeerd bovenop de ontvangsten die komen van de maatschappijen die deel uitmaken van de C.S.K-portefeuilles. Verder moet de Katangese staat in de plaats komen van het vroegere Belgisch Congo voor wat betreft de standpunten van de openbare macht ten opzichte van de parastatalen. Dit op het vlak van pensioenen, spaargelden, familiale uitkeringen, middenstandskredieten, in aanbouw zijnde Afrikaanse steden, etc. Elisabethstad moet toezicht en controle krijgen op de wisselkoers en buitenlandse handel, in afwachting van het ontstaan van een eigen Katangese munt en de Centrale Bank krijgt een verbod van overdracht naar andere hoofdkantoren in Congo of Brussel. Ze krijgt frequent het opeisingsrecht [op basis van arrest n° 111/104 van 27 juli (mobilisatie van Katanga)] op gebouwen en personeel van belangrijke financiële en economische organen (bijvoorbeeld: Spaarkas door besluit 111/174 van 10-10-60; C.S.K. door arrest 454/17 van 19-01-61); het overnemen van buitengewone budgetten door machtigingswetten, etc.
Een zicht op één van de vele ontginningen van de Union Minière du Haut Katanga (U.M.H.K.), hier in de streek van Jadotstad.
In Katanga ligt het probleem rond rechten en taksen relatief eenvoudig: douanerechten worden opgesteld bij uitvoer en de belastingplichtigen behoren tot enkele belangrijke mijnmaatschappijen waarvan de productie 84% vertegenwoordigt van de uitvoer uit Katanga. De personenbelasting wordt normaal gezien geïnd door de provincie, voor rekening van de kolonie; voor roerende goederen-taks op uitgereikte dividenden staat l ’Office Spécial d’Imposition uit Brussel in voor de verschuldigde belasting ten gunste van Katanga.
Zo lang de mijnbouw en het transport draaiende wordt gehouden zijn de douane- en fiscale ontvangsten verzekerd. In normale omstandigheden bestonden er voor de in- en uitvoer van producten drie grote kanalen: 1) het eerste kan men beschouwen als het, wat men nationale kanaal kan noemen en loopt van Elisabethstad naar Matadi (via Port-Francqui en Leopoldstad). Het bestond uit een mix van transport over spoor en waterwegen. 2) Een spoorweg van Elisabethstad naar Lobito via Angola, financieel ondersteund door de Tanganyika Consessions Ltd. 3) De spoorverbinding Elisabethstad naar Beira via Rhodesië (Indische Oceaan naar Mozambique).
Het Katanga in secessie gebruikte de twee laatste verbindingen en was hierdoor volledig afhankelijk van de goodwill van Rhodesië en Angola voor wat betreft zijn uitvoer van mineralen en aanvoer van dagdagelijkse producten en goederen. Daar ze geen enkele verplichting meer heeft t.o.v. Leopoldstad beschikt de Katangese staat nu over belangrijke opbrengsten en inkomsten. Deze opbrengsten zijn dus het middel bij uitstek om het functioneren van de staat te verzekeren. Katanga als staat is zowel cliënt, als werkgever t.o.v. hen die instaan voor de bevoorrading en dagelijkse beheer en bevindt zich dus in een uiterst comfortabele positie. Even preciseren dat dergelijk ‘twee-richtingen-verkeer’ niet van toepassing is op alles wat met de Belgische Technische Bijstand te maken heeft. Deze tendens tot financiële onafhankelijkheid concretiseert zich tot de oprichting van een Nationale Bank van Katanga, met een kapitaal van 100 miljoen frs (2.478.935 EUR), waarvan 60% door de staat op zich wordt genomen en 40% komt van publieke uitgifte. De bankdirecteur die benoemd wordt met terugwerkende kracht tot op 15-8-1960 via een besluit dd. 26-1-1961 is de Belg André Van Roey en komt uit de bestuurskringen van de Centrale Bank van Belgisch Congo en Ruanda-Urundi (toen nog één staat), met zetel Leopoldstad. In afwachting dat er een Katangese munt is geniet de bank onder andere van raadgevers uit het Belgische Emissie Instituut.
Wat de politieke instellingen betreft is Katanga op het gebied van de voorlopige grondwet [loi fondamentale provisoire] innoverend door de constitutie van 8 augustus. In deze constitutie wordt Katanga het statuut van onafhankelijke staat verleend, zij integreert – naast rechtstreeks verkozen volksvertegenwoordigers – een Raad van Gewoonterechtchefs [chefs coutumiers] – en dat vertaald zich naar het meer toespitsen van Conakat op autoriteiten afkomstig uit de meer traditionele Afrikaanse kringen die gedelegeerd moeten worden door de president, in een wat men kan noemen ‘gehoorzaamheidspact’. Katanga krijgt de beschikking over een eigen administratie, eigen leger, eigen justitieapparaat, etc. De Katangese «Constitutie» voert bovendien een quasi presidentieel regime in, waarin het «Staatshoofd» over de macht beschikt om ministers te benoemen, terwijl er in de «Loi fondamentale» van 3 mei 1960 enkel sprake was van «verkozen ministers.»
In de administratieve en politieke sectoren – waarin de Belgische bijstand een bepalende rol speelt – moet men nog de sector «Inlichtingen» vermelden: in Katanga bestaat er een binnenlandse veiligheidsdienst die onder de verantwoordelijkheid van Munongo valt, is er een militaire veiligheidsdienst en een buitenlandse inlichtingendienst. In oktober 1960 probeert men deze diensten – die veelal naast elkaar werken – op elkaar af te stemmen door ze te groeperen in een soort ‘presidentiële dienst’. Daarvoor richt men de S.C.C.R. op als centrale dienst waarin acht Europeanen actief zijn en die beschikt over buitenlandse vertakkingen [Centralisation et Coordination du Renseignement].
We hebben hier geprobeerd om de belangrijkheid van de Belgische acties en interventies in Katanga in kaart te brengen, vanaf de morgen van 10 juli 1960, die het ontstaan in juli en augustus 1960 van een Katangese staat hebben mogelijk gemaakt. Maanden die beslissend waren voor het instellen van het secessionistisch-dispositief, dat in september trouwens drastisch zal wijzigen…
BRON: Sécession au Katanga, Les Etudes du C.R.I.S.P., dec 1963