Situatieschets van het C.N.L. en het A.P.L. in december 1964
Op het terrein krijgen de operaties van de speciale eenheden (lees: huurlingen) van het A.N.C. (Armée Nationale Congolaise, het Congolese regeringsleger) met felle tegenstand van APL-groepen af te rekenen (A.P.L. = Armée populaire de Libération, de opstandelingen dus).
Het Commando 5/1 van luitenant Hogan wordt in Stanleystad zelf ingezet om de weerstandsnesten aan te pakken. Een opdracht trouwens, die hen tot midden december volledig zal opslorpen. In de loop van de maand december is de toestand uiterst verward. Men kan ook nu nog niet van een duidelijk « front » spreken, wat betekent dat de zogenaamde « heroverde zones » in feite nog steeds « gevechtszones » zijn. De cruciale brandhaarden situeren zich nog altijd in Centraal-Kivu. Er duiken geregeld opstandige strijdmachten op in de omstreken van Baraka, Fizi en Kavimvira en in de regio Kindu (waaruit voortdurend berichten opduiken over zuiveringsoperaties en rebellenconcentraties). Buiten de weinig spectaculaire doorstoot van de uit Abertstad komende colonne die op 3 december Kabambare terug heeft ingenomen, kan men eigenlijk enkel in het Noordoosten van Congo van een echte militaire strategie spreken. Daar zijn op verschillende fronten bewegingen waar te nemen van colonnes. Dit is het geval:
vanuit Stanleystad, via Buta, naar Wamba – dat door de Simba’s op 3 december werd heroverd en die daar op 28 december nog altijd aanwezig zijn – Poko, Paulis, dat op 8 december werd ingenomen door de regeringstroepen, maar dat op 16 december met een tegenaanval van de rebellen krijgt af te rekenen en dat eind december nog altijd het theater vormt voor gevechten. Op 26 december bereikt uiteindelijk ook het A.N.C. de locatie Wamba. Een huurling: « Het werd een afmattende mars en we waren omringd door Simba’s (…) Ondanks bepaalde successen kregen we meer en meer de indruk dat we een verloren zaak dienden. De Simba’s hadden opnieuw Samba en Kibombo heroverd, steden die door ons bevrijd werden en die we aan het A.N.C. hadden overgedragen om deze te verdedigen. »
vanuit Beni naar Bunia richting Watsa op 2 december (Bunia werd door het A.N.C. en twee huurlingencommando’s ingenomen, maar werd door de opstandelingen op 20 december omsingeld).
Deze operaties zorgen bij elke doorstoot van het A.N.C. voor de bevrijding van blanken, maar ook voor door de rebellen afgemaakte slachtoffers onder hen. In de regio van Bambili en Ingili worden aldus 150 blanken bevrijd en 240 in Bunia, terwijl de repressie van de zwarte bevolking en de Simba’s uiterst gewelddadig verloopt en meermaals blijk geeft van blind geweld.
Vanaf eind november tot begin december 1964, komt er bepaalde buitenlandse hulp op gang via Khartoem en Juba en afkomstig uit Caïro en Algiers. Noch president Ben Bella, noch president Nasser ontkennen dit. « We komen het Congolese volk ter hulp. Dit ontken ik niet. We hebben wapens geleverd aan het Congolese volk en dit zullen we verder blijven doen. Er bestaat geen enkele reden om dit in het geniep te doen, noch om dit te ontkennen, want we erkennen Tshombe niet, die een imperialistisch agent is. » (Fragment uit de redevoering van president Nasser in Port-Said, dat op 24-12-1964 in Le Progrès Egyptien verscheen).
In dat bewuste tijdperk ligt het probleem van buitenlandse hulp erg dubbel:
wie is daarvoor verantwoordelijk? (daarop stoelt trouwens de hele vraag over het « Afrikaanse » karakter van die hulp).
aan wie komt deze toe? Aan welk politiek organisme die de opstandelingen uit alle Congolese regio’s vertegenwoordigt en waaraan een gewapende revolutionaire strijd verbonden blijft?
Wat het tweede punt betreft: - tot of aan wie? – hebben de Afrikaanse staten a priori aanspraak of beloftes gemaakt: dat allen die zich aangetrokken voelen tot rebellie ophouden met hun geschillen; hun acties op elkaar afstemmen; geschikte woordvoerders kiezen, zeggen welke nu eigenlijk hun gemeenschappelijke doelstellingen zijn en proberen om deze te verwezenlijken met een concrete actie op het terrein in Congo.
Wie spreekt er na de operatie in Stanleystad in naam van de opstandelingen en wie is geplaatst om te spreken?
Eerst en vooral deze die er buiten staan: of dit nu om vertegenwoordigers van de Revolutionaire regering zoals Laurent Kabila of Thomas Kanza in Nairobi of in Caïro gaat, of om de leiders van het CNL-Bocheley in Brazzaville of in Caïro;
Dan, deze die tot de actieve elementen in de regering van de Volksrepubliek van Stanleystad behoren en die op het moment dat de 5e Gemechaniseerde Brigade van kolonel Vandewalle naderde en op dat waarop de Belgo-Amerikaanse operatie doorging het grondgebied hebben verlaten, alsook vanaf begin december 1964, minister van defensie en voorzitter van het CNL-Oost, G. Soumialot.
Uit alle verklaringen kan men hetzelfde afleiden, te weten: dat de strijd tegen de imperialisten, alsook tegen Tshombe en de huurlingen, met verdubbelde inzet zal verder gezet worden.
Een verklaring met een groter politiek draagvlak, is deze die op 20 december 1964 door het CNL-Bocheley in Caïro werd afgelegd. Daarin werd een eerstvolgende vergadering aangekondigd van alle revolutionaire kopstukken die aan de nationalistische strijdkrachten een gemeenschappelijke richting moet geven. Het antwoord van de « groep Gbenye » op terugweg van Brazzaville, laat zeer duidelijk blijken dat er absoluut nog geen sprake is van enige verzoening tussen de twee vleugels van het C.N.L. : « Il est inutile… » laat deze groep opmerken, «…de parler ou d’arrêter les opérations pour assister à un congrès [organisé par] un groupe de réformiste qui marchande le nom de Patrice Lumumba (…). Pour nous, il n’y a qu’un seul CNL avec le général Olenga à la tête de son état-major. » [C.R.I.S.P., Congo 1964, p. 538]