Gebaseerd op «Fairbairn-Sykes Commando Dagger » (Leroy Thompson)
INLEIDING
In de loop der eeuwen werd aan het plat snijgedeelte van veel gevechtsmessen een iconische status toebedeeld. Denken we maar aan de Romeinse gladius, het Schotse slagzwaard, het Saraceense kromzwaard en het Amerikaanse lange Bowie-jachtmes.
Onder de meer recente gevechtsmessen kan slechts de « Fairbairn-Sykes dagger » (F-S dagger) tippen aan de hierboven vermelde historisch gegroeide kolossen en komt enkel deze dolk op dezelfde legendarische hoogte te staan. De dolk wordt tijdens WO II speciaal ontworpen voor de pas opgerichte Britse Commando-eenheid en berust op de gevechtservaringen en experimenten uit de jaren 30 V.E. met het zogenaamde Shanghai-mes. De « Commando-dagger » wordt het gevecht mes bij uitstek van dit nieuwe type gevechtssoldaten. Voor heel wat militaire elitetroepen over de hele wereld verspreidt, verkrijgt deze dolk, naast zijn status van geduchte « stille doder », zeer vlug ook een symbolische waarde.
De « Fairbairn-Sykes dagger » werd tijdens de Tweede Wereldoorlog speciaal ontworpen voor de Britse Commando’s en behoorde tot het onbetwiste « blanke wapen » van alle daarna volgende Speciale Eenheden, gaande van de Rangers tot de SAS.
Als de Britse Commando’s in juni 1940 worden opgericht om de strijd aan te binden tegen de Duitsers, bevond Groot-Brittannië zich in een, laten we gerust zeggen, zwakke positie: ze waren uit Europa verdreven en waren beducht voor een komende Duitse invasie. Vuurwapens waren slechts matig voorradig; als de eerste commando’s bij hun vertrek om een raid uit te voeren hun licht machinepistool « Thompson » gingen ophalen, moesten ze dit wapen bij hun terugkeer onmiddellijk weer inleveren…zodat het volgende commando-team op haar beurt dit wapen kon gebruiken. Wee diegene die zijn wapen was kwijt geraakt! De Britten dienden dan ook vrij vlug een beroep te doen op de welwillendheid van Canadese en Amerikaanse sportschutters, opdat deze hun persoonlijke wapens zouden overmaken, teneinde hen toe te laten hun «Home Guards» te bewapenen. Het verlenen van een extra handvuurwapen als tweede wapen voor elke commando – een praktijk die op heden in elke Special-Forces eenheid volledig is ingeburgerd – was op dat moment onbestaande.
De onderliggende motivatie die aan de basis lag van de oprichting van deze commando-eenheden was, hen dicht op de nek van de vijand laten opereren en progressief hun agressiviteit op te krikken, zodat ze in staat waren om de vijand met het blanke wapen om te brengen. De architecten van het « commando-project » wilden dezelfde aanvalsgeest (spirit) ontwikkelen als deze die de Highlanders hadden ten toon gespreid toen ze de Indiase muiters aan hun bajonetten spietsten. Een aanpak die de vijand aanzette om zich vlugger over te geven, liever dan de strijd aan te binden met de Gurkha's.
De dagger als afschrikwekkende dolk is uiterst geschikt voor het « stille gevecht »; de « Fairbairn-Sykes » is dus zowel doeltreffend als « close combat » wapen, maar was en is tevens voor elke commando het ultieme doel op zich tijdens zijn af te leggen weg tot de elite-status. De commando-dagger zal dus inderdaad – en dit niet enkel voor de mannen die dit wapen gebruikten, maar ook bij de Britse burgerbevolking op een moment dat Groot-Brittannië op haar retour was – een status symbool worden. Elke nieuwe dodelijke manier van terugslaan die geschikt was om de Duitsers aan te pakken werd door de hele Britse bevolking ervaren als een morele boost; en dus niet enkel voor haar commando’s! Posters voor allerhande Vaderlandslievende doeleinden, tijdschriften en magazines, romans, film – al deze media gebruikten de commando-dagger als symbool voor de Britse vechtersmentaliteit.
Ook de reputatie van haar ontwerpers maken van de « F-S dagger » een iconisch wapen. William Ewart Fairbairn en Eric Antony Sykes worden algemeen beschouwd als de belangrijkste pioniers in close combat technieken, waarin het gevecht met de blote hand, knuppel of stok, met vuurwapens of met het blanke lemmet een grote rol speelden en nog spelen.
W.E. Fairbairn, een oudgediende van de Royal Marines, maakte vanaf 1907 deel uit van de politie van Shanghai – toen één van de gevaarlijkste steden ter wereld – waar gewapende overvallen, moord, afpersing, kidnapping en oproer dagelijkse kost waren. In 1910 werd hij aangesteld als schiet- en interventie instructeur van het politiekorps van Shanghai. Hij verbeterde en voerde nieuwe anti-gang methodes in. In 1920 komt hij in contact met E.A. Sykes en neemt hem op in zijn politieteam. Sykes – zelf een ervaren scherpschutter – wordt door Fairbairn aangesteld als commandant van de sectie scherpschutters bij de Speciale Eenheden van het Chinese politiekorps.
Hoewel de F-S dagger meer dan zeventig jaar geleden is ontworpen, maakt dit gevecht mes nog steeds deel uit van de persoonlijke bewapening van veel Speciale Troepen. Ondanks het feit dat Wilkinson en andere producenten veel daggers als ‘introductie stuk’ hebben moeten leveren bij diverse militaire eenheden, is het F-S type bij bepaalde eenheden hét symbool van bekwaamheid geworden en gebleven. Vooral bij de Luchtlandingstroepen (waaronder de Belgische Para-Commando’s), de Special Forces (S.F.), de Rangers, behoort het verkrijgen en het dragen van deze dagger nog steeds tot de ultieme bevestiging van hun speciale status als gevechtseenheid.
William Fairbairn (l) en Eric Sykes
1. SHANGAI: HET PRILLE BEGIN
Shanghai was in de periode tussen WO I en WO II het commerciële centrum van China. Het bankwezen, de handel, de import/export en de industrie tierden er welig en waren de voornaamste reden van bestaan van deze Chinese stad. Wat uiteindelijk zal uitgroeien tot het wat men het Shanghai International Settlement noemt (de Internationale Nederzetting Shanghai) wordt midden de 19de eeuw gesticht om de Britse commerciële belangen te dienen; ondanks de Britse invloed smolt ook de daar gevestigde Amerikaanse concessie in 1863 geleidelijk samen met de Britse en uiteindelijk sloten ook burgers en/of ondernemingen uit andere landen zich hierbij aan. Wat de basis vormde van wat ooit een internationale nederzetting zou worden.
Na de Chinees-Japanse oorlog (1894-95) verwierf Japan dezelfde rechten als deze verleent aan andere naties en het zag ernaar uit dat ook dit land eventueel de macht zou verkrijgen binnen dit internationaal centrum. verder hadden ook de Fransen in dat gebied hun eigen concessie die grensde aan deze van de Internationale Nederzetting, net als het Grote Shanghai gebied, dat onder Chinese controle stond. Als gevolg van de groeiende onrust die zich over heel China verspreidde weken meer en meer Chinese zakenmensen en arbeiders uit naar Shanghai – een stad waar het beleid stabieler was en waar de economische welvaart die over deze internationale nederzetting heerste en over deze van de Franse concessie – hen een hogere levensstandaard boden.
In 1934 was Shanghai de zesde grootste wereldstad. Vanaf het moment dat de Communistische Partij en de Nationalistische Partij meer macht kregen in China ontstonden er tussen krijgsheren van over het hele land conflicten en het geweld sloeg over naar Shanghai. De stad werd overspoeld door een golf van gewapende overvallen en ontvoeringen, vooral als de soldaten van overwonnen krijgsheren zich onder de bevolking van Shanghai kwamen mengen. Enkele cijfers: in 1927 werden er 123 moorden en 1.458 gewapende overvallen genoteerd; alle en enkel en alleen al binnen de internationale gemeenschappen daar. Politiek geïnspireerde moorden en stakingen – vaak gevoed door Communistische volksmenners – maakten de omstandigheden in het Shanghai van de jaren 1920 en 1930 nog gevaarlijker. Na 1932 (meer nog na 1937) zorgde de Japanse invloed en geweld in de stad voor nog meer problemen. Dit evolueerde in stijgende lijn door de daar in grote mate aanwezige Japanse misdaadorganisaties.
Binnen de Internationale Gemeenschap van Shanghai zorgde de stedelijke politie hoe dan ook voor uitstekend weerwerk tegen de groeiende misdaadvormen. De grotendeels als best getrainde en meest moderne politiemacht van Shanghai – meer speciaal nog de afdelingen « Speciale Politie » – volgde de misdaad en politiek die zich rond de Internationale Nederzettingen ontwikkelden op de voet op. De in het «gevecht zonder wapens» zeer goed getrainde en van het modernste wapentuig voorziene reguliere politieapparaat hield de straten veilig. Veel veteranen van de stedelijke politie van Shanghai zullen naar de U.K. of de U.S.A. uitwijken om de in de straten van Shanghai opgedane ervaring daar te gaan overbrengen en te onderrichten. Vooral de cursussen « hoe overleven in dodelijke confrontaties » werden er met open armen ontvangen. Onder deze veteranen behoorden Fairbairn en Sykes tot de meest vermaarde instructeurs.
Opgeklommen van sergeant-majoor « dril-instructeur » in 1917, tot adjunct-commissaris in 1935 – rang die hij bij zijn opruststelling in 1940 bekleedde – leidde W.E. Fairbairn de politiemanschappen van Shanghai specifiek op in de discipline « close combat ». Fairbairn was een adept van de Kokodan-judo-school van Tokio en was één van de eerste westerlingen die er de zwarte gordel « jiujitsu » behaalde. Ook andere oosterse gevechtssporten behoorden tot zijn studiepakket; uit al deze disciplines filterde hij dan zijn eigen, persoonlijke vecht kunst, die bekend zal worden onder de naam « Defendu ». Zijn techniek vormde de basis van de close combat training zonder vuurwapen, die bij de vermaarde stadspolitie van Shanghai was ingeburgerd. Fairbairn richtte op die manier de « Shanghai Municipal Police (S.M.P.) Reserve Unit » op, die opdrachten uitvoerde vergelijkbaar aan deze van een hedendaags « Special Weapons and Tactics (S.W.A.T) » team, teneinde deze te kunnen inzetten tegen elke vorm van gewapende confrontatie, tegen gevallen van verschanste misdaadverdachten, ontvoering- en gijzeling incidenten en andere misdaden van zwaar allooi. Zijn vriend, E.A. Sykes, bekleedde een « Specials » ambt binnen de « SMP Reserve Unit », een politie eenheid waarin hij aan het hoofd stond van de « Snipers » (scherpschuttersafdeling).
Fairbairn zorgde er niet enkel voor, dat het peil in het gebruik van tactische vuurwapens en inzet in straatgevechten van deze « Reserve Unit » werd opgetrokken, maar verkreeg door zijn specifieke positie ook de supervisie over de SMP-wapenmakers; hierdoor kon hij ook rekenen op de expertise van geschoolde vakmensen die bepaalde van zijn ideeën rechtstreeks konden implementeren in de eenheden (bv. het ontraden van het gebruik van de veiligheidspal van de automatische « Colt », het wapen gebruikt door het SMP-personeel, zodat ze dit bij een plotse confrontatie met gewapende aanvallers – waar de reageertijd van levensbelang is – niet kunnen 'vergeten' afzetten). Fairbairn’ s boeken Defendu (1926) en Scientific Self Defence (1931) zorgden voor de verspreiding van zijn persoonlijke « hand-tegen-hand » gevechtsstijl wereldrond. Fairbairn nam in 1940 ontslag uit het S.M.P. en keerde daarna, volgens Sykes, terug naar Engeland. Door de contacten van Sykes binnen de inlichtingendiensten geraakte Fairbairn bij deze dienst binnen en met steun van Sykes kreeg hij de opdracht om Special Forces en agenten op te leiden.
2. WERELDOORLOG II: DE BEWAPENING VAN DE COMMANDO’S
In volle oorlogstijd naar Europa teruggekeerd, worden Fairbairn en Sykes tot kapitein gepromoveerd en aangesteld om zowel de pas opgerichte commando’s als de Special Operations Executive (S.O.E.) op te leiden. Opgericht als onderdeel van Winston Churchills plan om « Europa te vuur en te vlam in te nemen », waren zowel commando’s, als S.O.E. voorbestemt om, door het uitvoeren van raids of door sabotageacties, de aanvalsgeest in de Britse strijdkrachten hoog te houden. Later, als de geallieerden in staat waren om op een breder front te opereren, zullen de commando’s als speerpunt optreden in de klassieke aanvalstactiek, terwijl de S.O.E. zich vooral op sabotageacties zal toeleggen om de Duitsers zo veel mogelijk roet in het eten te strooien. De dodelijke vaardigheden opgedaan in de straten van Shanghai – en vooral dan de methodes om een tegenstander snel en stil te elimineren – worden in het trainingsprogramma van deze eenheden ingelast.
De instructeurs van het eerste uur werkzaam in het Commando Training Centre van Achnacarry (Schotland), gaven onderricht in technieken over het gebruik van het blanke wapen; hier dient aangestipt dat de commando’s voor dat doel nog geen speciaal mes hadden gekozen. Geruchten melden dat er een beperkt aantal « Wilkinson RBD » jachtmessen of « 784 » dubbelsnijdende messen voor educatief gebruik ter beschikking werden gesteld. Het RBD-mes ontleende zijn naam aan R. Beauchamp Drumond, een Schotse natuurmens die een prototype had ontworpen en waarop het Wilkinson-bedrijf zich had gebaseerd, aan de hand van zijn technische notities. Feit is dat er enkele uit het W.O. I tijdperk afkomstige Robbins Dudley-messen werden gebruikt, onder andere het « BC 41 » knokkel (beugel) mes. In een beperkt aantal duiken er ook andere messen op die de commando’s van het eerste uur (de zogenaamde Onafhankelijke Compagnies) gebruikten.
Veel aspecten die het hebben over de vroegste rol die het « Wilkinson Sword » hierin heeft gespeeld blijven vaag. Men weet dat er messen bestonden – die zogezegd voor commandodoeleinden waren voorzien – en die vanaf 1903 gefabriceerd werden uit overschotten van de « 1903 Enfield » of « 1888 Lee-Metford » bajonetten.
« 1888 Lee-Metford » bajonet (1ste en 2de versie)
Bij de eerste dolken onderscheid men bepaalde karakteristieken die terug te vinden waren bij de Fairbairn-Sykes dagger. Hun 7,5 inch (19,05 cm) lemmet was dubbel-snijdend, spits toelopend of van het ‘speldenpunt’ type. De handgreep was voorzien van een damschijf en/of had de vorm van een Coca-Cola fles. Bepaalde handgrepen waren uitgevoerd in staal, anderen in koper. De kruisbeugel (crossguard) was recht en sommige exemplaren hadden een inkeping om de duim (zoals bij een zwaard) in een « schermgreep » te kunnen plaatsen, zodat het lemmet in het verlengde van de voorzijde van de hand kwam te liggen.
Het is aanvechtbaar of Wilkinson iets met dit bewuste lemmet te maken had. Robert Wilkinson-Latham had de indruk van niet, hoewel sommige verzamelaars nog altijd bij hoog en bij laag beweren dat deze messen de precedenten vormen van de Fairbairn-Sykes daggers. Fairbairn zelf schreef dat Wilkinson op zijn verzoek, de eerste honderden F-S messentypes van oude bajonetten had vervaardigd. In overeenstemming met wat Special Forces-auteur Peter Mason schrijft, bezocht Fairbairn in de begindagen van W.O. II de pub van zijn vader met één van deze « pre-F-S » daggers, die gemaakt was van een bajonet. Rond dat tijdstip was naar verluidt ook een andere messenmaker bezig, John Paisley uit Glasgow, met het vervaardigen van een commando-dagger van gelijkaardig type; bepaalde van zijn prototypes waren voorzien van een koperen handgreep, andere waren van hardhout. Eén van de meest interessante door Paisley gemaakte versies was de « sucide » dagger (letterlijk: zelfmoord dagger), mogelijks bedoeld voor leden van de « Xe Troop » of het latere « 10de Commando ». Deze eenheid was samengesteld uit Duitssprekende manschappen en ondernam veel missies achter de Duitse linies. Hun Duitse taalvaardigheid liet hen toe om zich vrijer in vijandelijk gebied te kunnen verplaatsen. Hoe dan ook, indien ze in Duitse handen vielen zouden ze stellig worden gemarteld; vooral dan nog, als men weet dat vele leden van die eenheid uit Duitsland gevluchte Joden waren. Sommige van die eerste dolken waren dan ook voorzien van een geheim uitschuifbaar compartiment waarin een giftcapsule zat verborgen. In andere exemplaren kon men de handgreep van de damschijf losschroeven, waarin dan de capsule verborgen zat. Doordat men vlug besefte dat de dolken van de commando’s bij hun gevangenneming onmiddellijk werden afgenomen, zijn er slechts een gering aantal van deze « sucide » daggers gemaakt. In plaats daarvan werd de giftcapsule in de kledij verstopt.
In november 1940 komen Fairbairn en Sykes samen met de directeur van « Wilkinson Sword » – John Wilkinson-Latham – om te onderhandelen over de constructie van een mes, specifiek bedoeld voor commandoacties. Ofschoon Fairbairn één van zijn Shanghai-messen had meegebracht, zullen veel van wat later gekend zal zijn als het Fairbairn-Sykes dagger lemmet kenmerken vertonen die gebaseerd waren op de eerste ontwerptekeningen van het « Wilkinson » mes. Tijdens de discussies benadrukt Fairbairn het belang van de manier waarop het mes in de hand ligt (de zgn. handvastheid); volgens sommige rapporten gebruikte hij zelf een rekenlat om aan Sykes de voordelen van een tweesnijdend lemmet te demonstreren, dat bij een « stille aanval » diep in de hals moest binnendringen . In feite was Fairbairn achteraf niet erg opgetogen over de resultaten van dit onderhoud; hij was vooral ontgoocheld over het feit dat het vooropgestelde F-S lemmet zo weinig kenmerken meekreeg van zijn Shanghai-mes. Feit is dat er van beide messen (het Shanghai-mes en het pre-F-S Wilkinson mes) aspecten gebruikt werden die later zouden leiden tot de constructie van de uiteindelijke F-S dagger, het mes dat door de commando-eenheden zal worden gebruikt. Volgens Robert Wilkinson-Latham gebruikte zijn grootvader (John Wilkinson-Latham) ook al bepaalde kenmerken van een mes dat hij in 1931 had ontworpen en gemaakt voor een zekere gentlemen, Lynch genaamd. Hij beweerde verder, dat het tweesnijdend lemmet en het in zijn genre karakteristieke ricasso – het platte gedeelte van het lemmet dat vlak vóór de kruisbeugel van de «Lynch» dagger was voorzien – grote gelijkenissen vertoonde met dit dat gebruikt werd bij de «Fairbairn-Sykes» dagger.
Als de gedetailleerde beschrijving van de commando-dagger aan bod kwam, bleek dat de handgreep van het nieuwe mes een stevige damschijf moest hebben, naast een dubbel snijdend lemmet en een kruisbeugel die knokkels en duim dienden te beschermen. De « Fairbairn-Sykes » dagger kreeg vaak verkeerdelijk de naam van «stiletto»: de F-S was ontworpen om zowel te steken, als te snijden, terwijl stiletto’s typische steekwapens zijn.
Eénmaal dat de specificaties van het mes door iedereen onderschreven werd, gaat Wilkinson-Latham samen zitten met het hoofd van het Wilkinson ontwerpatelier Charles Ross, teneinde de benodigdheden voor de vervaardiging van de prototypes te bespreken. Hierna worden op basis van diverse prototypes de machines in werking gesteld voor productie van het F-S mes. Er werden iets van een 6.000 tot 7.500 Wilkinson F-S daggers besteld. De S.O.E. en aanverwante eenheden bestelden er, via kapitein Leslie Wood – de gedelegeerde van de Royal Engineers (Genie) – een 1.000-tal van. De overeengekomen prijs per mes was 13 shilling, 6 pence (in 1940). De gebruikte houtsoort, maar vooral de aankoopkosten van de F-S dagger bestemt voor de S.O.E., de commando’s en andere speciale eenheden, speelde een grote rol in de ontwikkeling van het mes; ook de aanwerving van Fairbairn en Sykes om de S.O.E. en de commando’s op te leiden speelde hierin uiteraard een rol.
3. F-S DAGGERS ONTWERPEN
Het eerste « F-S dagger » model
De eerste productie F-S daggers, bestemt voor commando’s, S.O.E. en anderen, was voorzien van een aan beide kanten snijdend lemmet van 6 7/8 inch (17,46 cm) met een vlak ricasso (onderdeel dat deel uitmaakt van de kling). Als expert in het messengevecht ging ook Fairbairn er van uit, dat een degelijk gevecht mes een lemmet moest hebben van ten minste 6 inch (15,24 cm); dit om, zelfs door een dikke, zware kledij heen, de vijandelijke vitale delen te kunnen raken. Aan één kant van het ricasso van dit in de smidse volledig handgemaakte lemmet stond geëtst: « The F-S Fighting Knife », aan de andere zijde stond de typische « Wilkinson Sword » logo. Onderzoek van een aanzienlijk aantal vroege F-S daggers wijst uit, dat er twee lichtjes verschillende lemmet-types bestonden: één met een slanker « stiletto » lemmet en een ander met een breder lemmet dat in een spiesvormige punt uitloopt.
De kruisbeugel, zoals te zien is op de illustratie hierboven, was S-vormig; oorspronkelijk 3 inch (7,62 cm) breed, wordt deze aangepast tot 2 inch (5,08 cm) als ondervonden wordt dat de kruisbeugel van 3 inch de neiging vertoonde om te blijven vasthaken aan kledij, of aan de « rope » (rond het middel van de commando gedrapeerd touw), etc. De koperen handgreep van het eerste F-S model was voorzien van een ruitpatroon en had een uitbolling, vaak onderschreven als de « coca-fles » handgreep. De meeste van de vroegste modellen van de eerste reeks die eind 1940 werden vervaardigd waren handgemaakt. Teneinde de productie te versnellen werd er vanaf januari 1941, hoe dan ook meer en meer overgeschakeld op een machinale productie. De eerste modellen F-S (maar ook latere versies) hadden vier basiskenmerken: het in de smeltoven vervaardigde lemmet, de kruisbeugel met stempelafdruk, een koperen handgreep (gedraaid en uitgeboord op een draaibank) en de koperen moer achteraan de handgreep. Feit is dat de kruisbeugel van het eerste model met de hand werd geplooid tot het specifieke S-model. Het typische ruitpatroon op de handgreep werd manueel aangebracht, terwijl de grondlaag van het lemmet door Jack Mappin zelf werd uitgevoerd – een vakman die meer dan twintig jaar bij het Wilkinson-bedrijf had gewerkt. Na de slijpfase ging men over tot het polijsten van het lemmet en werd de « staart » van het lemmet van schroefdraad voorzien. Vervolgens werden de logo’s in het ricasso geëtst. Kruisbeugel, handgreep, degenknopmoer en schedeschoen werden gepolijst en nadien van een laag nikkel voorzien. Tenslotte werd overgegaan tot het manueel in elkaar steken van de messen (o.a. het vastschroeven van lemmet aan kruisbeugel), waarna een grondige controle volgde.
Eénmaal dat de productie van de vroegste modellen begon te lopen, werd een gedeelte van de gevechtsmessen verscheept naar commando-depots; veel commando’s gingen echter zelf hun exemplaar uitkiezen in de Wilkinson-showroom. Sommigen onder hen lieten er zelfs hun naam op graveren. Ook SOE-opleidingscentra of zelfs individuele SOE-leden plaatsten hun bestelling. Volgens Robert Wilkinson-Latham werden er van de eerste versie messen zevenduizend stuks vervaardigd. Wat de totale productie F-S daggers betreft vóór 1945 spreken bepaalde bronnen van een 350.000 stuks; volgens Leroy Thompson (auteur van Fairbairn-Sykes Commando Dagger) is dit een te lage raming (zie hierover verderop).
Een vereenvoudigde versie: het tweede model F-S
Een bestelling van majoor Wood specifieerde in augustus 1941 « dat men F-S daggers van een nieuw ontwerp zou gebruiken. » Hierin is sprake van een vereenvoudigd model van de F-S dagger, eerste model. Voornaamste reden hiervoor was het zoeken naar een oplossing opdat het Wilkinson-bedrijf dit type messen vlugger zou kunnen produceren. In deze tweede versie werd de manuele arbeid – die zo belangrijk was bij het type messen van het eerste model – zo goed als afgeschaft. Praktisch het gehele productieproces verliep machinaal.
Eén van de grootste tijdsbesparingen bij dit nieuwe model kwam door de afschaffing van de platte ricasso. De met ruitmotieven afgewerkte handgreep lag hierdoor dus onmiddellijk in het verlengde van het lemmet. Deze ricasso zorgde bij het eerste model voor een kenmerkende look maar was zeer arbeidsintensief, zonder enig nut op te leveren op het vlak van methodiek. Het had dus een puur esthetische functie zodat men naar een type lemmet had gezocht die functioneler moest worden bij het messengevecht van-man-tot-man. Sommige commando’s en luchtlandingseenheden verkozen zelf de nieuwe volle-lengte-versie die dit dubbelsnijdend lemmet hen bood; vooral als ze ondervonden dat het langere snijvlak – bekomen door de weglating van de ricasso – praktischer was bij het doorsnijden van touwen, valschermlijnen, etc. Andere tijdbesparende veranderingen bij de productie van het nieuwe mes lagen in het vervangen van de S-vormige beugel door een rechte kruisbeugel en de handgreep te laten gieten in de ijzersmederij, in plaats van het zeer arbeidsintensieve werk op de draaibank. Het logo van het Wilkinson- en F-S gevecht mes werd echter behouden, niettegenstaande het resultaat van het geëtste procedé er verhoudingsgewijs groter uitzag op de ruitvormige handgreep.
In december 1941 plaatste majoor Wood bij Wilkinson de laatste bestelling van duizend « 2de Model F-S » daggers. Naar verluidt zou een groot deel hiervan terechtkomen bij de hulptroepen die als « stay behind » guerrilla troepen instonden voor – in het geval Groot-Brittannië met een vijandelijke invasie te maken zou krijgen – de bescherming van het Britse grondgebied.
Eénmaal deze order afgewerkt vielen de bestellingen bij Wilkinson enige tijd stil; er werd wel nog een bestelling geplaatst vanuit de Letlandse regering in ballingschap van honderdtwintig F-S daggers en op geregelde tijdstippen kwamen ook individuele kopers langs voor kleinere aantallen. Veel van deze privaat aangekochte F-S daggers met gegraveerde opschriften waren volgens bepaalde bronnen in het bezit van leden van het « US Air Corps », die in de loop van 1942 in steeds grotere getale in Groot-Brittannië aankwamen.
In oktober 1942 werd er ook een vereenvoudigde versie van het 2de Model F-S schedes uitgebracht. De oorspronkelijke riem met drukknop die het mes in de schede moest houden werd gesupprimeerd en vervangen door een elastische strook. Veel commando’s van het eerste uur en U.S. Rangers die deze messchede gebruikten waren verre van opgetogen met deze nieuwe aanpassing. De elastische strook verloor na bepaalde tijd namelijk zijn elasticiteit en rekte volledig uit of brak gewoon af door verrotting als gevolg van de inwerking van zoutwater of onder invloed van zweet. Resultaat: de dagger kwam los te zitten en ging verloren. Rond dit tijdstip werd ook de handgreep, de kruisbeugel en de schoen van de dolkschede zwart gemaakt. Deze aanpassing kwam er naar het schijnt op vraag van de commando’s die regelmatig nachtelijke raids uitvoerden.
De productie bij het Wilkinson-bedrijf steeg gestadig. In oktober 1942 liep er bij het bedrijf een order binnen voor 38.700 stuks « 2de Model daggers »; gevolgd in februari 1943 door een nieuwe bestelling van 10.000 messen in volledig zwarte uitvoering. Vanaf dat tijdstip namen de bestellingen toe met 154.000 messen. De aankoopprijs schommelde tussen de 17 shilling 4 pence en 17 shilling 6 pence/stuk, naargelang de periode van bestelling.
Massaproductie: het derde model F-S.
Het F-S ontwerp 3de generatie messen werd grotendeels om puur technische redenen nog aangepast en vereenvoudigd. De meest opmerkelijke verandering is te zien in de ommezwaai in de materiaalkeuze van de handgreep. Initieel in koper – een materiaal dat door de oorlogsomstandigheden sterk onder druk kwam te staan – besliste men toen om de handgreep uit een in een laag koper gegoten zinklegering uit te voeren. Voor dit type mes had de handgreep – de vermoedelijke ontwerper voor dit mes was Joseph Rodgers – een kenmerkend ribbenpatroon en niet meer het typische ruitenpatroon van het eerste en tweede F-S model. Alle derde model handgrepen werden per vier stuks in één keer in de firma « Wolverhampton Die Casting Ltd. » gegoten. Ze werden genummerd 1-4, waarschijnlijk om redenen van kwaliteitscontrole.
Ook de platte « V » op het uiteinde werd weggelaten en het kruisstuk en het handvat werd in één bewerking versmolten tot één geheel. Door het volledige machinatieproces kon men nog sneller produceren. Oktober 1943 wordt algemeen beschouwd als het tijdsstip waarop algemeen werd overgegaan tot de productie van geribbelde handgrepen (zie foto hiernaast) omdat vanaf dan is geweten dat elke messenmaker zijn voorraad « 2de model F-S » daggers had opgebruikt. Eind 1943 produceerde Wilkinson evenwel nog 2de model daggers, samen met daggers die onmiddellijk in volledig zwarte uitvoering werden gefabriceerd. Door verzamelaars wordt nog steeds gezocht naar een belangwekkende verscheidenheid in de Wilkinson productie van het 3de model met geribbelde handgreep; evenwel mét een lemmet waarop gegraveerd was: « F-S Fighting Knife » en het typische « Wilkinson Sword ».
De totale bestelling F-S messen bij Wilkinson klopte op 10 april 1945 (datum waarop het contract afliep) af op 163.656 messen. Wilkinsons verkoopprijs tijdens dit laatste contract was 16 shilling en ligt voornamelijk aan de besparingen verkregen op het vlak van materiaal en werk bij de productie van de 3de model dagger.
Op basis van cijfers van Robert Wilkinson-Latham in het « Wilkinson Sword » orderboek kan men opmaken dat er op vraag van de Britse regering van het eerste model 6.779 stuks werden vervaardigd, 40.923 van het tweede model en 163.565 van het derde model. Hierin zitten niet de privébestellingen of bestellingen door de Geallieerden geplaatst. Cijfers van messen geproduceerd door verschillende Sheffield messenmakers tijdens de oorlogsjaren ten belope van twee miljoen « 3de model Commando daggers », worden soms aangehaald. Dit wordt echter niet gestaafd door concrete cijfers, maar kan de waarheid wel dicht benaderen. Als dit klopt, slaat het hier eerder opgegeven aantal geproduceerde messen (350.000 stuks) veeleer op de productie van derde model messen, en niet op de totale productie F-S messen.
BESLUIT
Het kan vreemd klinken, maar ondanks het feit dat er heden ten dage zoveel hoog geperfectioneerde wapens ter beschikking staan van de Speciale eenheden om de vijand van dichtbij te elimineren, is het gebruik van het blanke wapen terug in opmars in de rangen van deze elite eenheden. Nogal wat strijders uit deze eenheden heden ten dage verkiezen een confrontatie met een met een vuurwapen gewapende strijder, eerder dan ene die gewapend is met een gevecht mes. Messen worden gealludeerd met smerige vechtersmethodes en bloederigheid en bezorgen de tegenstander gapende verwondingen die niet zelden, om niet te zeggen altijd, tot de dood leiden. Of hij nu gewapend is met een Fairbairn-Sykes dagger, of met één van zijn descendanten, feit is dat een gevecht mes bij de elitesoldaat het gevoel van eigen bekwaamheid en talent versterkt. Een goed opgeleid lid van de « Special Forces » is hiermee in staat om dit bepaald type eliminaties uit te voeren binnen een korte afstand – een goeie 30 cm of minder – en beseft dat een actor die gebruik maakt van het lemmet een belangrijke voorsprong heeft op een vijand die gewapend is met een geweer. In het donker en gebruik makende van het element verassing slaat de balans niet zelden over in het voordeel van de goed opgeleide messenvechter…
In de loop van de zeventig jarige vormgeving is de « Fairbairn-Sykes » dagger uitgegroeid tot het meest erkende gevecht mes bij uitstek ter wereld. Enkelingen noemen het nog steeds de « Fairbairn-Sykes dagger »; velen noemen het graag « Commando dagger » of gewoon « Commando mes »; en weer anderen noemen het veralgemeend « militair gevecht mes ». Hoe dan ook, eens men zich de knepen van deze gevechtstechniek eigen heeft gemaakt zullen zij die dit mes hanteren dit geduchte wapen leren waarderen en erkentelijk zijn…