Eddy's History Corner
  • WELKOM
    • MIJN BLOG
  • BOEKENNIEUWS
    • L'ANNÉE DU DRAGON. CONGO 1964 >
      • Préface de Patrick NOTHOMB
      • BEDANKING / REMERCIEMENT
    • HET JAAR VAN DE DRAAK. CONGO 1964
    • WINGS, DAGGERS EN KRONIEKEN
    • DE FORCE AERIENNE TACTIQUE CONGOLAISE 1964-1967
    • SAS-BOEK
  • REGIMENT PARA-COMMANDO
    • SPROKKELINGEN... >
      • De 1ste Luchtlandingstroepen
      • Arhem 1944
      • Bastogne 1944
      • De "Gazette van Diest" , 1924 .
      • 18de Detachement >
        • Artikel 1 : «PADDESTOELEN».
        • Artikel 2 : OP SAFARI.
        • Artikel 3 : DE MORTIEREN OP SAFARI.
    • In Memoriam Lt.Kol. A. Anne de Molina
    • De Cammando dagger
    • Commando instructeur G. DESCHAMPS
    • De Afrika-periode.
    • Operatie "ALASKA" - Kasongo 1960
    • CONGO 1960: "De zaak Lokandu".
    • Het 4de Bn Commando
    • 3 PARA : Organigram '60er jaren
    • De jaren 60: het Regiment als 'Snelle Interventiemacht'.
    • Nieuwe dienstplichtregeling anno 1975.
    • Ongeval kolonel Charles Laurent.
    • Is er nog toekomst voor onze paco's?
  • AFRIKA
    • CONGO >
      • Congo van Leopold II tot Dipenda
      • Militaire bases in Afrika: achtergronden.
      • De Basis van Kamina (BAKA).
      • De Basis van Kitona (BAKI).
      • DIPENDA EN GEVOLGEN >
        • Onlusten in juli 1960.
        • Het College der Commissarissen.
        • Het "Front Commun".
        • Repercusies Katangese Secessie op de belgo-congolese relaties.
        • Anti-Lumumba frontvorming
        • Het einde van Lumumba.
        • Het Eskadron der Gidsen in de Katangese Secessie.
      • CONGO CRISIS 1960-1963
    • CONGO 1964. >
      • De Kwilu-revolutie.
      • De terugkeer van Tshombe op het Congolese politieke platform.
      • Tshombe : Amerikaanse obstructie.
      • Voorbereidende OPS Stan & Paulis 64
      • CONGO 1964:"De Draakoperaties".
      • PICTURES CAUSERIE :"STAN & PAULIS" - OOSTENDE
      • D.R.Congo, december 1964
      • CONGO 1964 IN DE PERS : 50 jaar later...
      • Alfons De Waegeneer
      • GETUIGENISSEN >
        • Rode Draak: getuigenis kapitein-cdt Hughes le Grelle
        • Stan & Paulis: het relaas van een officier.
        • Getuigenis J. Cuylaerts
        • Getuigenis R. BEKKERS, 2 Cdo
        • Getuigenis M. Timmermans-Zoll
  • DIVERSEN
    • JEAN KESTERGAT
    • SOMA

HET VIERDE BATALJON COMMANDO
1959-1960

Luitenant-kolonel BRUNEAU


ONTSTAAN EN GESCHIEDENIS

Vertaling & bewerking : Eddy Hoedt


Ik bedank speciaal mevrouw BRUNEAU-STORM, die me de toelating gaf tot vertaling en bewerking van het oorspronkelijke Franstalige relaas (1966) van haar echtgenoot, luitenant-kolonel BRUNEAU (brief, december 2006).
Initieel was het de bedoeling om dit in boekvorm uit te brengen, maar onoverkomelijke problemen doorkruisten dit plan. Uiteindelijk opteerde ik om dit uitermate interessante verslag op mijn webblog te publiceren, zodat dit niet zou verloren gaan voor het nageslacht. De initiële, door mij gemaakte Nederlandse vertaling (dd. 2007) herwerkte ik in 2014-2015 tot de versie die nu voor u ligt. Teneinde de tekst voor een zo groot mogelijk publiek open te stellen heb ik
[ tussen vierkante haakjes ] gebruik gemaakt van verklarende nota's of van voetnoten [1] onderaan elk hoofdstuk. Deze teksten vallen volledig onder mijn  verantwoordelijkheid en staan los van de oorspronkelijke tekst.  Ik heb er naar gestreefd om het oorspronkelijke document, voor zover dit mogelijk is bij een omzetting naar een ander taalstelsel, zo dicht mogelijk te benaderen en te respecteren.

Ik bedank commandant b.d. DEUDON, voor het overmaken van de originele Franstalige, gestencilde versie, welke trouwens deel uitmaakt van de vaste museumcollectie van het 2de Bataljon Commando (Flawinne).

Mijn dank en respect gaan verder uit naar de anciens van dit 15de Detachement – 4 Commando, voor hun medewerking en voor het ter beschikking stellen van hun fotoarchief:
                      1sergeant-majoor b.d. DELAET Leon; de soldaten-paracommando : ONGENAE Eric en VITSE Gilbert.

 
                                                                                                                                                                                                         Eddy HOEDT
                                                                                                                                                                                                            29-06-2016 

UPDATE 30-01-17

Via Johan KEMPENEERS, zoon van Hubert (ancien 4 Cdo/2e Cie) kwam ik onlangs in het bezit van een gedeelte van de briefwisseling van zijn vader. Ook deze geeft ons een beeld vanuit de "eerste lijn" van hoe het er in die turbulente periode aan toe ging in onze vroegere kolonie, later in Ruanda-Urundi. Ik achtte het dan ook opportuun deze tussen het relaas van Lt.Kol. BRUNEAU te plaatsen, dit met toestemming van de familie KEMPENEERS. Ik bedank de familie KEMPENEERS voor het gestelde vertrouwen.

                                                                                                                                                                                                           E. HOEDT 
Foto
Lt.Kol. BRUNEAU (2-2-16 - 2-4-84) Foto geschonken door mw. Storm, weduwe Bruneau

Luitenant-kolonel BRUNEAU, °Biévène, 2 februari 1916. Krijgsgevangene in 1940. In oktober 1944 vervoegt hij het 5de Fuseliersbataljon en in december 1944 gaat hij over naar de infanterieschool. In februari 1945 maakt hij deel uit van Groepering II in Leamington-Spa (centraal-Warwickshire, UK) . Op 8 juni 1949 vervoegt hij het Regiment Commando met de graad van luitenant. In december 1949 wordt hij kapitein, in september 1958 promoveert hij tot majoor. Hij blijft in de rangen van het Regiment Para-Commando tot 17 maart 1963. Daarna gaat hij over naar het 17de Artillerie Regiment. Vanaf juni 1964 tot december 1965 wordt hij aangesteld als bevelhebber van het 6de Artillerie Regiment. Van 1965 tot 1968 is hij verbonden aan de Krijgsschool als adjunct-directeur. Van september 1970 tot oktober 1970 is hij Directeur van de Sociale Dienst van de provincie Brabant. In april 1971 promoveert hij tot kolonel.
Luitenant-kolonel BRUNEAU overlijdt op 68-jarige leeftijd, op 2 april 1984.



Toelichting bij enkele veelgebruikte termen in het relaas van Lt.Kol. Bruneau

(Bron : ethesis.net)
 
De gewestbeheerder heeft de verplichting om 20 dagen / md zijn gewest te doorkruisen. Voor de bevolking van het binnenland is de gewestbeheerder dus een vertrouwde figuur.
“Op zijn rondreizen moet de gewestbeheerder zich langdurig in de hoofdplaatsen van de gebieden en in de voornaamste dorpen ophouden. Hij moet zijn ronde doen, hij moet spreken met de mensen die hij bestuurt, hij moet alle inlandse overheden en grote notabelen kennen en door hen gekend zijn”.
 
De gewestambtenaar is de belangrijkste link tussen het bestuur en de inlandse bevolking. Hij vertegenwoordigt het koloniale gezag in het Congolese binnenland.
“Zij blijven voortdurend in voeling met de inlandse hoofden. Zij werken om hun gezag en invloed in eer te houden, of te vermeerderen. Zij zullen hun beste krachten inzetten en streven er naar om de betrekkingen tussen inlanders en Europeanen te vergemakkelijken”.
 
Etappehuizen waren er vooral voor de gewestbeheerders, waar ze tijdens hun dagenlange tochten naar de verspreid liggende inlandse dorpen (‘gites d’étappe’of ook ‘maisons de passages’ genoemd) even tot rust konden komen.
 
Het gewest vormt de administratieve cel aan de basis, waar de actie van België in Afrika begint en is de ruggengraat van de hele administratie in Afrika. Het is op het niveau van het gewest dat impulsen, door de hogere overheid gegeven, terecht komen en van waar, naar de bevolking toe, de instructies gegeven worden om bepaalde programma’s te verwezenlijken.
 
De provincies werden onderverdeeld in districten, die bestuurd werden door een districtscommissaris. Deze wordt bijgestaan door één of twee assistent-districtscommissarissen. In alles wat met landbouw en veeteelt, gezondheid en openbare werken te maken heeft krijgt hij de hulp van rondtrekkende technici, hem ter beschikking gesteld door de generale directie, waaronder deze laatste ressorteren.
De taak van de districtscommissaris bestaat erin om de werkzaamheden van het personeel zoveel mogelijk te coördineren.


AFRIKA 1959-1960
 
HET 4de BATALJON COMMANDO
 
15de DETACHEMENT

 
Luitenant-kolonel BRUNEAU

Foto

DEEL 1



Voorwoord

Dit « Het Vijftiende Detachement » is in de eerste plaats geschreven om de vijf soldaten te herdenken die de eer hadden te mogen dienen onder het Vaandel van het Vierde Bataljon Commando en die dit met hun leven betaalden:
  • Soldaat Delahaut, Denis
  • Soldaat Geelen, Roger
  • Soldaat Geeraets, Paul
  • Soldaat Hosselet, Robert
  • Soldaat Sosnowski, Joseph
 
Het ligt in mijn bedoeling om met dit « Vijftiende Detachement » een reconstructie te maken van de twaalf maanden ‘Afrikaans leven’ waarbij ook onze vijf gevallen broeders intens betrokken waren. Tevens willen we hiermee bij wijze van eerbetoon, aan hun ouders en aan hun familieleden een waardig document aanbieden.
De meeste artikelen die tussen de teksten van dit « Vijftiende Detachement » zijn ingelast zijn eerder al verschenen in ons eenheidsblaadje « Bilulu ». Ze werden geschreven door de soldaten zelf, op het moment van de gebeurtenissen zelf. We menen er dan ook goed aan te doen om deze hier in dit relaas onveranderd over te nemen. Waarom deze keuze? Omdat de mannen hiermee een getuigenis afleggen die rechtstreeks gebaseerd is op het echte leven daar ter plaatse; omdat deze artikelen getuigen van een zeer dichte betrokkenheid en omdat ze als het ware geschreven zijn in het heetst van de strijd zonder er achteraf nog verfraaiingen of wijzigingen aan toe te voegen. Heeft hun stijl soms een kritische ondertoon, of is deze nogal ruig? Net hierdoor slagen ze er perfect in, dit is mijn persoonlijke mening, om een levensechte en wezenlijke beschrijving te geven van een intense periode die deel uitmaakte van hun dagdagelijkse bestaan.
Wij bieden u dit relaas aan, ontdaan van elke vorm van romantiek of literaire ‘spielereien’. Het zijn de naakte feiten zoals ze echt beleefd werden. Ik wil hier benadrukken dat wat volgt niet enkel gebaseerd is op het werk en het wedervaren van een enkeling, maar wel op deze van een volledige eenheid. Zoals alle verdiensten voor de opdrachten die we hebben uitgevoerd niet aan één man toegewezen kunnen worden, maar het werk zijn van een heel bataljon.
 
Als ik me de moeite heb getroost om van al deze ‘Afrikaanse stenen’ één geheel te maken, is het ook mijn bedoeling om hiermee een symbolisch monument op te trekken. Een monument als eerbetoon aan hen die door hun werk in Congo en in Ruanda [Rwanda] ons land hebben gediend. Daar precies heb ik het mooiste zien openbloeien dat er bestaat: zelfopoffering. Het is namelijk daar in Afrika dat ik het puurste heb zien vorm krijgen van wat de echte waarde is van de Belgische soldaat. Het is daar ook dat ik bij onze jongens van twintig jaar, met hun soms onbehouwen uiterlijk, werkelijk de hoogste morele kwaliteiten heb zien openbloeien. Ginder zijn ze onze landgenoten zonder onderscheid van taal, religie of klasse ter hulp gesneld en sommigen betaalden dit met hun leven.
 
Het gaat hier over waargebeurde feiten en het is zeer belangrijk dat we deze niet vergeten. In een periode waarin egoïstische invloeden steeds maar toenemen en de grenzen van de menselijke waardigheid steeds maar verder wordt teruggedrongen is het hoopgevend te zien dat onze jeugd toch de gepaste veerkracht kan etaleren. Die veerkracht zorgt er voor dat hun daden de hoogste regio’s van menselijke waardigheid bereiken en dit onder de puurste vorm van edelmoedigheid. Dit alles toont aan dat we in alle deugdzaamheid tot veel in staat zijn als we de draagkracht van onze opdracht maar beseffen en volledig begrijpen.

Ik draag dit ‘Vijftiende Detachement’ op aan allen over wie ik de eer had het bevel te mogen voeren en die uit puur idealisme en in alle nederigheid hun taak hebben vervuld. Men mag hier zelfs gerust zeggen: een soms ondankbare taak. Dit 6.000 kilometer van hun vaderland verwijderd en afgezonderd in volle brousse.
 
Ik betrek bij dit eerbetoon ook graag de zustereenheden van het Regiment Para-Commando die gedurende tien jaren in Afrika gediend hebben. En met hen alle eenheden van het Belgische leger die zich, zij aan zij met ons, vrijwillig aan het gevaar hebben blootgesteld en die onder alle omstandigheden eer hebben gebracht aan de hoogste militaire tradities.
 
Dit ‘Vijftiende Detachement’ vertelt geen oorlogsfeiten. In feite zijn we nooit in oorlog geweest. De gebeurtenissen die we na 30 juni 1960 hebben beleefd waren soms nogal tragisch. Omstandigheden plaatsten ons voor situaties waarin men niet mocht of kon aarzelen en waar niet zelden in enkele minuten tijd beslist diende te worden. Jammer genoeg ging dit soms ook gepaard met dramatische gevolgen.
 
Ik wil u uitleggen op welke manier de soldaten onder mijn bevel in de tragiek anno 1960 betrokken en meegezogen raakten.
Dit werk bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de periode van september 1959 tot mei 1960 en beschrijft de aankomst en het verblijf van het 4 Bataljon Commando in Kitona.
Het tweede deel behandelt de periode van mei tot augustus 1960 en beschrijft onze tussenkomsten in Rwanda en onze opdrachten in Congo na de Onafhankelijkheid van 30 juli 1960 voor welke we werden opgeroepen om tussenbeide te komen.
 
Het ligt niet in mijn bedoeling om hier nog maar eens een overzicht te geven van de oorzaken en de gebeurtenissen die Congo op zijn grondvesten deden daveren. Ik wil enkel die feiten beschrijven bij de welke het 4de Bataljon Commando zelf betrokken werd. Ik heb tevens de pretentie niet om in dit relaas een algemeen oordeel te vellen over de Congolese politiek op zich. Toch kan ik niet nalaten om uit de feiten en ervaringen die we daar persoonlijk hebben gezien en meegemaakt de nodige besluiten te trekken. Hoewel mijn enige betrachting hier vooral ligt om u een correct beeld te schetsen van de opdrachten die onze commando’s in zwart Afrika uitvoerden – of dit althans probeerden te doen – en deze aan de hand van enkele sprekende getuigenissen te staven. Deze door de uitvoerders zelf verwoorde testimoniums schetsen ons de moeilijkheden, de vreugdes en de wilskracht die zich tijdens het constructieve aspect van de opleiding zelf manifesteerden. Deze pagina’s beslaan vooreerst persoonlijke getuigenissen gekoppeld aan niet te miskennen historische gebeurtenissen waarvan men met stellige zekerheid kan aannemen dat deze serieus zullen verdraaid worden.
Zoals ik hierboven al aanhaalde zijn een groot deel van de fragmenten die ik tussen mijn relaas invoeg artikelen afkomstig uit ons eenheidsblaadje Bilulu. Deze periodiek die uitgegeven is ten behoeve en door onze mannen, werd in november 1959 in Kitona uitgebracht en verscheen maandelijks tijdens de ganse periode van het verblijf van het 15de detachement in Afrika. Zelfs tijdens de meest moeilijke uren hebben we ons de nodige inspanningen getroost om dit blad zonder onderbreking te laten verschijnen. Vooral omdat het voor de manschappen van ons bataljon het enige en bruikbare orgaan was op een moment dat we verspreidt zaten over het hele grondgebied van Rwanda, waar we onze opdrachten moesten uitvoeren. De oplage, in de begindagen niet meer dan vijftig stuks, oversteeg toen we uit Afrika vertrokken de kaap van de vijfhonderd exemplaren. Dit illustreert perfect de belangstelling die onze periodiek te beurt viel zowel binnen als buiten het bataljon. Veel van onze soldaten stuurden het na lezing dan ook door naar België en zo ontvingen hun ouders een merkwaardig document over het dagelijkse leven van hun zonen.
Foto
Citadel van Namen, augustus 1959. Speedmars 16 km van het peloton «Recce» onder het bevel van luitenant Lardin (L) en 1ste sergeant-majoor Delaet, rechts op de foto. (foto Delaet L.)
Foto links: Namen, 21 augustus 1959: uitreiking mutsen. Links de S4 (hoofd van de logistiek) van het 2de Commando, kapitein Bruggeman. (foto Delaet L.)  Foto rechts: Citadel van Namen, augustus 1959. De uitreiking van de Groene Mutsen aan de nieuwe rekruten. (foto Ongenae E.)


Inleiding
     1. De oorsprong van het Regiment Para-Commando
FotoCitadel van Namen: na de speedmars, volgt de miling… (foto Delaet L.)
In 1942 tijdens de Tweede Wereldoorlog, werden in Groot-Brittannië de twee eenheden opgericht die door hun samensmelting tien jaren later het Regiment Para-Commando zouden vormen. De twee eenheden bestonden enerzijds uit een Troop Belgische Commando’s, die onder het bevel stonden van reservekapitein Georges Danloy, en anderzijds uit een Squadron Belgische SAS Parachutisten, onder bevel van reservekapitein Eduard Blondeel. Beiden eenheden evolueerden onafhankelijk van elkaar en ze doorliepen in de schoot van de grote Britse zustereenheden een verschillende training. Ze vormden een elite-eenheid die volledig was samengesteld uit soldaten van Belgische nationaliteit, soldaten die bulkten van enthousiasme en die uitermate gebrand waren om ingezet te worden.



De Commando’s – een honderdtal ongeveer – onderscheiden zich in Italië en Joegoslavië en tijdens de ontscheping in Walcheren, waarvoor ze drie vermeldingen verwierven.

De Para’s – ongeveer tweehonderd man sterk – volbrachten niet minder dan dertien SAS (1) -opdrachten. Twee van die opdrachten werden uitgevoerd als verkenningseskadron. Eenmaal de nieuwe eenheid versterkt werd met tweehonderd nieuwe vrijwilligers, gerekruteerd uit het pas bevrijde België, werd het een Regimentscompagnie die zowel verkenningen uitvoerde, als deelnam aan de eigenlijke gevechten. In minder dan een jaar tijd verwierven ze de volgende vermeldingen:
Normandië – België – Ardennen – Emden - Oldenburg

Na de oorlog hervormden beide eenheden zich tot twee verschillende bataljons, die vanaf 1949 zelf instonden voor de opleiding van (dienstplichtige) parachutisten en commando’s. In 1950 namen ze de training van de Korea-vrijwilligers op zich. Vele para’s en commando’s hadden de eer om onder de vlag van de Verenigde Naties in dat verre land te dienen.
In 1952 besliste het opperbevel van het Belgisch leger om de parachutisten- en commando-eenheden samen te brengen in één regiment. Van dan af was het Regiment Para-Commando een feit en beschikte het buiten zijn Staf nog over twee bataljons: het Eerste Bataljon Parachutisten (1 Bon Para) en het Tweede Bataljon Commando (2 Bon Cdo) Verder had men nog het Opleidingscentrum voor Parachutisten (Trg C Para) en het Opleidingscentrum voor Commando’s (Trg C Cdo) Vanaf 1954 werd de opleiding van de para’s en commando’s eenvormig. De eenheden van het Regiment aanvaarden de belangrijke opdracht om detachementen te leveren voor de Metropolitaanse Basis van Kamina in het toenmalige Belgisch- Congo.

Een praktisch gevolg van de fusie van de para’s en de commando’s was een completere opleiding en vorming. Alle manschappen dienden van dan af, met succes hun para- en commandobrevet te behalen, om daarna hun diensttijd in Belgisch-Congo af te ronden waar ze hun vaardigheden en technieken aanpasten aan de uitzonderlijke omstandigheden tijdens hun verdere opleiding op Afrikaanse bodem. Ondertussen was de Koreaanse oorlog beëindigd. In 1955 werd beslist dat de detachementen die naar de Basis van Kamina werden gestuurd een nieuw bataljon zouden vormen: het Derde Bataljon Para-Commando (3 Para-Cdo) Het Bataljon nam het vaandel, de kenmerken en de tradities van het glorieuze Korea Bataljon over.
In principe moest elke dienstplichtige die bij het Regiment Para-Commando was ingedeeld tijdens zijn diensttijd drie periodes met succes doorlopen.
  • De eerste periode bracht men door in één van onze twee bataljons in België: duur ongeveer 3 maanden. Daar werd de rekruut tot volwaardig soldaat omgevormd. Aan het einde van deze eerste opleidingsfase en na zware testen werden hen tijdens een plechtigheid de mutsen uitgereikt: groene muts voor de commando’s, wijnrode muts voor de para’s. De kandidaten-kaderleden werkten hun opleiding af in de Schoolcompagnie in Marche-Les-Dames.
  • Tijdens de tweede fase doorliepen ze achtereenvolgens het CE Para en het CE Cdo. In het CE Para in Schaffen kregen ze de opleiding van militair parachutist met volledige uitrusting. Een training die hen moest    klaarstomen voor luchtlandingsopdrachten. Deze opleiding was uiterst praktijkgericht en verliep onder toezicht van speciaal daarvoor opgeleide instructeurs en onder uiterst veilige omstandigheden. Het parabrevet – de Wings – betekenden de bekroning na negen sprongen. In het CE Commando in Marche-Les-Dames werd men opgeleid om op de meest moeilijke terreinen ingezet te worden; men oefende zich in het overschrijden van hindernissen allerlei aard: moerassen, rivieren en rotsen. Men leerde er de bijzondere technieken van het alpinisme en men trainde zich in het gebruik van allerhande amfibie-technieken. Ook hier gebeurde dit onder leiding van daarvoor speciaal opgeleide instructeurs. Op het einde van deze periode, de Battle School genaamd, werd men Para-Commando en droeg men het insigne dat men zijn commandobrevet had behaald op de linkermouw: de Dolk op zwarte driehoek.
  • Uiteindelijk, als derde en laatste periode, sloot de dienstplichtige zijn diensttijd af met een verblijf van enkele maanden in Afrika. Dit stelde hem in staat om de verschillende aangeleerde technieken in de praktijk om te zetten en zich verder te ontwikkelen tot volwaardig elitesoldaat.
Dit is schematisch en beknopt de samenstelling, de organisatie en de opleiding die gold in het Regiment Para-Commando, anno 1959.

     2. Het ontstaan van het 4 Bataljon Commando
FotoBasis van Kamina: manschappen van het 4e Cdo, pl «Pipo» (15e Det), na het behalen van hun «Wings». (foto Ongenae E.)
In januari 1959 telde het Regiment Para-Commando dus drie bataljons: het 1 Bn Para, het 2 Bn Cdo en het 3 Bn Para-Cdo. Een vierde bataljon zou zich – onder uitzonderlijke omstandigheden – weldra gaan vormen onder omstandigheden, die waarschijnlijk vrij uniek waren in de analen van het Belgische leger.

Op 4 januari 1959 barstte de opstand in Leopoldstad los. Het 2 Bn Commando, dat ingekwartierd was in Namen, werd gealarmeerd en in hoogste staat van paraatheid gebracht. Het alarm, in volle nacht verstrekt, wekte de officieren in hun haardsteden en de soldaten die op de Citadel zaten. Er bevond zich echter nog één compagnie, die bezig was met het afwerken van zijn para-opleiding, in Schaffen; en een tweede compagnie was op manoeuvre in de Ardennen. Elk van hen haastten zich om hun garnizoen in Namen te vervoegen; sommigen deden hiervoor zelf een internationale trein stoppen! De eerste helft van het bataljon nam diezelfde namiddag nog het vliegtuig in Melsbroek. De rest kwam twee dagen later in Leopoldstad aan (2).

Om kort te zijn: het 2 Bn Commando [13de Det.] bevond zich na 48 uur op Congolees grondgebied. Op dat moment hield men al rekening met de nieuwe rekruten van het 2 Bn Commando, die de komende maanden op de Citadel van Namen moesten binnenkomen (3). Men zou de commando’s die naar Afrika kwamen te vertrekken [het 13de Det. dus] samenvoegen met de nieuwe lichting die er nog moest aankomen. Het [13de Det.] nieuwe bataljon zou eerst het 5 Bataljon Commando, dan het 6 Bataljon Commando en uiteindelijk als het 4 Bataljon Commando (4) aangeduid worden. De kaderleden kwamen of gingen van Congo naar België. M.a.w.: men ‘muteerde’ of ‘wisselde om’ (permuteerde / fr. permuter). Dit leidde tot een volgend resultaat: het 2 Bn Commando bleef in de Citadel van Namen gekazerneerd en het 4 Bn Commando zou weldra op de Basis van Kitona (BAKI), Beneden-Kongo, zijn kwartieren opslaan. Terwijl het 3 Bn Para-Commando (intussen wordt dit bataljon tot het 3 Bn Parachutisten omgedoopt) op de Basis van Kamina (BAKA), Katanga, verbleef.

Tijdens hun geschiedenis hadden de paracommandobataljons wat organisatie en indeling betreft, verschillende types gekend voordat ze tot hun samenstelling kwamen die ze in 1959 hadden: in die periode ontstonden namelijk de typische «bataljons van het lichte type.» Deze eenheden bestonden uit drie compagnieën: een Stafcompagnie (Cie EMA / StafCie) en twee fuseliercompagnies (Cie Fus). Wat de StafCie betreft: deze beschikte buiten de Staf van het Bataljon en de Diensten, nog over drie gevechtspelotons: één peloton met gepantserde jeeps, één peloton met mortieren en één peloton met stormpioniers («pipo’s»).

Onze eenheden waren praktisch de enigen waar zich geen taalproblemen voordeden. In principe was ieder bataljon samengesteld uit een Franstalige en een Nederlandstalige fuseliercompagnie. De StafCie zelf was tweetalig. Het kwam dikwijls voor dat soldaten van een bepaald taalstelsel vroegen om over te gaan naar een compagnie van een ander taalstelsel, daar ze er goede vrienden hadden of omdat ze zich wilden bekwamen in de andere taal. Nooit deed zich daar enig taalprobleem voor. Dit bewees dat de aanwezigheid van onze beide landstalen geen obstakel vormden om tot grootse resultaten te komen. Er mag dan ook gezegd worden dat onze eenheden een schoolvoorbeeld waren van nationale eenheid.

     3. Zij van het 15e Detachement – 4 Bataljon Commando
Sinds 1954 leverden de twee bataljons die in België waren gestationeerd (5) beurtelings een lichting dienstplichtigen (detachementen) voor het 3de Para-Cdo, dat op de Basis van Kamina was ondergebracht. Ieder detachement ontving een nummer. De detachementen met even nummering leverden de Rode Mutsen, de oneven nummers groepeerden de Groene Mutsen.

De duur van het verblijf van de verschillende detachementen in Afrika varieerde: de eerste detachementen verbleven er zes maanden. Naargelang de gebeurtenissen echter werd hun verblijf verlengd.

«Zij van het Vijftiende Detachement» waren de dienstplichtigen die op 2 mei 1959 bij het 2 Bn Cdo op de Citadel in Namen binnenkwamen. Het detachement dat hen vooraf ging [het 14de Detachement] moest normaal in de maand september 1959 afgelost worden. Dit was de reden dat onze soldaten van het «Vijftiende Detachement» – na een eerste uitzonderlijk korte opleiding van slechts vier maanden in België – moesten inschepen met bestemming Basis van Kitona. Terwijl voor hun verblijf in Afrika tien maanden waren voorzien, verbleven ze er praktisch twaalf. Uiteraard lagen de tragische omstandigheden van juli ’60 aan de basis van deze uitzonderlijk lange overzeese periode. Het «Vijftiende Detachement» was dan ook het eerste detachement dat gedurende een vol jaar overzeese dienst deed, zonder enige vorm van verlof. Het was ook het enige bataljon dat er gedurende het hele droge seizoen verbleef, onder de helse klimatologische omstandigheden die heersten in Beneden-Kongo. Het was tevens het eerste bataljon dat zulk een zware tol aan mensenlevens heeft betaald. Niet alleen verloor het manschappen tijdens operaties, maar eveneens door tegenslagen. Vijf van onze soldaten mochten dan ook de vreugde van de terugkeer naar België niet meer beleven…
Foto
Inplanting van de Basis Kitona (B) in Beneden-Congo



INLEIDING / Voetnoten
  1. Special Air Service
  2. Hier betreft het nog de manschappen van het 13de Detachement
  3. Hier gaat het dus wel degelijk over het 15de Detachement
  4. Het 5 Commando was een reserve-eenheid: aankomst van de «rappellés» (wederopgeroepenen) op de Citadel van Namen in de nacht van 9 op 10 juli 1960. In de namiddag van 12 juli bevinden de 477 manschappen van dit bataljon zich al in Kitona. De manschappen nemen deel aan verschillende operaties en blijven in Afrika tot augustus 1960.Het 13de Detachement (ingelijfd bij het 2 Commando in juni 1958) vertrekt in allerijl naar Leopoldstad op 10 januari 1959. Daar wordt het omgedoopt tot 6 Commando en op 2 april 1959 ten slotte, tot 4 Bataljon Commando. Het 15de Detachement wordt in mei 1959 bij het 2 Commando ingelijfd. In september ’59 al, worden deze manschappen – nog in volle opleiding in België – hals over kop naar Kitona overgebracht en smelten er samen met het eerder vertrokken 13de Detachement.
  5. Het 1 Bn Parachutisten en het 2 Bn Commando


HOOFDSTUK I

AANKOMST VAN HET VIJFTIENDE DETACHEMENT IN KITONA.
DE BASIS VAN KITONA.

Foto
14 september 1959 : vertrek van de Stafcompagnie vanop Melsbroek (foto Ongenae E.)
FotoArchief familie Kempeneers, via Johan Kempeneers.
Op 5 september 1959 zetten de eerste soldaten van het Vijftiende Detachement voet op Congolese bodem. Dit is het relaas, dat één onder hen hierover schreef:
     (…) We waren met een zestigtal manschappen in de eerste DC6 die de eerste elementen van het «Vijftiende Detachement» naar de Basis van Kitona overbrachten. Onze reis werd steeds boeiender. Tussenlanding in Tripoli en een eerste kennismaking met de Afrikaanse temperaturen: meer dan 30°. Daarop volgt een eindeloos lijkende vlucht over de woestijn.
     Tussenlanding in Kano (Nigeria); nog warmer dan in Tripoli. Daar hadden we de indruk op een gloeiend hete plaat te lopen. Uiteindelijk kwamen we aan in Leo (1), na een vlucht op geringe hoogte boven de Congostroom.
     In Leo verlaten we de comfortabele DC6 om in een oude C119 plaats te nemen. Bestemming nu is de Basis van Kitona. Gelukkig was dit traject minder lang dan het vorige dat we net achter de rug hadden: anderhalf uur vlucht. Vertrokken om 14:00u in Melsbroek op 4 september, ontschepen we in Moanda in de vroege namiddag van 5 september. Moanda is een klein vliegveldje aan de kust van de Atlantische Oceaan gelegen, in Beneden-Congo. Dit vliegveld verzorgt de dienst voor de hele kuststreek. Drie keer per week brengt een DC3 met een geregelde vlucht, hier de post over vanuit Leopoldstad. De weinige kilometers kust, de enige die Congo rijk is, was zeer geliefd bij de kolonialen uit Leopoldstad die op zoek waren naar wat frisse zeelucht. Deze regio werd door hen dan ook druk bezocht.
     Een prachtig hotel: «Le Mangrove», strekt zijn magnifieke tuinen uit tot aan de kliffen die een dertigtal meter boven zee uitsteken. Vanuit dit enig mooie uitzicht kan men in de verte, in een bundel van schuim, het Portugese punt van Angola waarnemen: «Sint Antonio van Zaïre».
     Op enkele kilometers van Moanda bevindt zich de haven van Banana, de eerste Congolese haven op de monding van de Congostroom. De Marinehaven van Banana werd hier in 1952 aangelegd, ten behoeve van de Metropolitaanse Zeemacht.
     Voor wat de Basis van Kitona (BAKI) betreft: deze was gebouwd op een reusachtig plateau dat op 12 km van de kust was gelegen. Het traject per vrachtwagen van Moanda naar Kitona bracht ons voor de eerste maal in contact met de ‘verbluffende’ wegen van Beneden-Congo: pistes van rood stof, overal bezaaid met de onvermijdelijk putten. Deze eerste confrontatie met de Congolese pistes waren dan ook bijna even vermoeiend als onze hele vlucht die we net achter de rug hadden!
     Nochtans ontvangt BAKI ons met open armen. Rondom ons verdringen zich officieren, onderofficieren en commando’s. Allen met een stralende glimlach: we komen hen aflossen en dit heuglijke vooruitzicht stemt hen tot vreugde; ze zullen naar het land terug keren dat ze in januari hadden verlaten, na een verblijf van 8 maanden hier. Een snelle rondrit op de Basis maakt ons vertrouwd met de voornaamste wegen en met de gebouwen waarin wij gedurende verschillende maanden zullen verblijven.
     Intussen is het nu bijna drie weken geleden dat we zijn aangekomen op Congolese bodem. We zijn nu al enigszins vertrouwd geraakt met de Basis, met zijn grijze hemel ook – nogal teleurstellend trouwens voor hen die er een eeuwig blauwe lucht verwachtten - met zijn kleurrijke tropische bloemen in prachtig aangelegde parken en met zijn inlanders. Iedere dag moesten we met tientallen onder hen omgaan: werknemers op de Basis, of chauffeurs, of keukenpersoneel, boys, etc.… Ze zijn nogal sympathiek, op het kinderlijke af, getooid met een glimlach tot achter de oren.
     Wij zijn hier uit België aangekomen om een termijn te doen van een tiental maanden en hebben absoluut nog geen ‘koloniale ingesteldheid’. Onze eerste reflex is er één om de zwartjes te beklagen: ze leven karig, eten weinig en trekken, bij het zien van ons uurwerk, sigarettenaansteker of jeep, ogen zo groot als biljartballen. Onze op westerse leest geschoeide opvoeding doet ons verwonderd opkijken als we vaststellen dat de zwarte niet over hetzelfde comfort lijkt te beschikken als wij, Europeanen. We voelen dan ook gemakkelijk een zweem van medelijden voor deze ‘arme zwartjes’ bij ons opkomen. En als puntje bij paaltje komt: waarom zouden we hen van tijd tot tijd niet eens een matabiche
(2) geven? Ondanks het feit dat de anciens ons hadden gewaarschuwd. «…Hoedt u…» hadden ze gezegd…, «…de simpele geest van de zwarten begrijpt niet waarom u hem vandaag iets geeft omdat hij uw schoenen goed heeft gepoetst en hij morgen niets krijgt, hoewel uw schoenen even goed zijn gepoetst…»
     Ondanks al deze raadgevingen zijn we in die begindagen nogal sceptisch en we beoordelen we de anciens zo een beetje als harde kolonialen…
     BAKI is een mooie Basis en in de komende weken zullen we deze nog beter leren kennen (…)


FotoC-119 «Flying Boxcar», tot begin de jaren zeventig van vorige eeuw, het werkpaard van de «15de Wing» (foto DeLaet L.)
Na verkenningen en voorbereidende werken die in 1952 begonnen, kregen de eerste constructies op de Basis vanaf 1954 hun volledige afwerking. Deze verzameling gebouwen vormden in principe een lucht- en landmacht basis in Kitona (BAKI), waar wij dus ingekwartierd zijn en verder nog een Marinebasis in Banana met een depot in Boma die onder de bescherming valt van de Basis Bas-Congo (BACO)

BAKI groepeert alle technische installaties en werkplaatsen die nodig zijn voor het onderhoud van het materieel en voor de voorzieningen van het Belgische en het Congolese personeel: genie, QM, ordonnans, TTR, medische diensten, etc. Een complete verzameling van ateliers allerlei aard dus: algemene diensten voor waterbedeling, elektriciteit, vervoer, etc., imposante keukeninstallaties, frigo’s, etc.… De Basis beschikt verder over een riante cité. Deze bestaat uit een honderdtal villa’s, bestemt voor de permanente en gehuwde militairen (BAKIVILLE). Verder zijn daar kwartieren die plaats bieden aan een bataljon Para-Commando’s en uiteraard ook een transitkamp voor eenheden op doortocht. Dan hebben we nog de mess in verschillende gebouwen, kantines, een grote cinemazaal die weldra zal afgewerkt zijn, sportinstallaties met zwembad en trainingsaccommodaties. En last but not least: een compleet nieuw hospitaal met 150 bedden, leslokalen voor de kinderen van de Belgische militairen en ook voor de Congolese kinderen, een mooie kerk, etc. Al deze gebouwen zijn nieuw en uiterst modern.

Een groot vliegveld, met start- en landingsbanen voor vliegtuigen tot 80 ton met alle nodige technische installaties en gebouwen zijn nog in opbouw. Dit vliegveld moet tevens als mogelijke uitwijkplaats dienen voor de grote burgervliegtuigen, die in geval van slecht weer vanuit Leopoldstad of Brazzaville naar hier worden omgeleid. Het vliegveld wordt in gebruik genomen in mei 1960, net op tijd dus om de versterkingen op te vangen, voortspruitende uit de situatie in juli 1960. In afwachting is er een voorlopig vliegveld in gebruik in Moanda, dat op enkele kilometers van de Basis is gelegen. Het is daar trouwens dat we geland zijn bij onze aankomst hier.

In Banana zijn alle voorzieningen aanwezig die nodig zijn voor de schepen van onze Zeemacht. Er is een grote haven in aanbouw en een opleidingsschool voor het Congolese personeel is er al sinds twee jaar in gebruik. Deze school staat in voor de vorming van marine-mekaniekers en voor machinisten 600PK. Het studieniveau ligt op hetzelfde peil als dit in Europa. De taak van deze school is tweeërlei: enerzijds de opleiding van de technische kaders van de toekomstige Congolese Marine verzekeren en verder instaan voor de vorming van kapiteins voor de visserijvloot.

Deze school, evenals de Technische School van Kamina die luchtvaartspecialisten vormt, is op dat moment een unicum op het Afrikaanse continent. De opleiding en het verblijf van de leerlingen gebeurt volledig gratis. Meer zelfs: ze ontvangen een salaris.
Maar al die werken zijn nooit afgeraakt: BAKI zou, eenmaal volledig afgewerkt, 1,1 miljard kosten (3) [BEF]. Er werd slechts 700 miljoen (4) van het budget uitgevoerd.

Foto"Far from home..." (foto Ongenae E.)

Overal zijn er bouwwerven, overal zijn arbeiders werkzaam. Gelukkig beschikt BAKI al over een gebetonneerd wegennet, wat bij ons voor een vreemd contrast zorgt als we die wegen vergelijken met de erbarmelijke toestand der broussepistes, die vol putten liggen en bezaaid zijn met modderpoelen. Toch wil ik hier even aanstippen dat de verwezenlijking die onze bewondering het meest prikkelt, deze van de beplantingen is. Ten koste van ongelooflijke inspanningen zijn de Belgen erin geslaagd om op een plateau van onvruchtbaar zand, een waaier van bloemen en bomen te laten gedijen (één emmer water per plant en per dag tijdens het droge seizoen!) BAKI is dan ook een Basis vol kleurige en geurende tropische planten, bloemrijke struiken en gewassen. In de tuinen van het permanente personeel pronken ze zelfs met enkele heuse anjerstruiken. Overal schieten jonge bomen op: eucalyptussen, bamboestruiken, schitterend allemaal en ook jonge palmbomen zijn er in volle aanwas. Vele bomen steken zelfs al boven de daken uit. Pas nadat we op de Basis de ‘Avenues’ hebben doorkruist leidt onze gids ons uiteindelijk naar de ingang van het kamp. Daar vestigt hij onze aandacht op een enorme symbolische wegwijzer, waarop enkele afstanden staan uitgeschreven:
MOSKOU – PARIJS – NEW-YORK en natuurlijk ook BRUSSEL : 6.014 km!

Dit ‘kleine’ detail brengt ons terug met de voeten op de grond. We zijn in Congo aanbeland en zijn nog maar pas aangekomen. Alleen God weet voor hoelang? Het grote avontuur is begonnen. Met de hoop, dat alles zich onder het blazoen van plicht en eer zal voltrekken…

Foto
Foto
Brief sep '59 - KITONA (archief familie Kempeneers)
     1. Geschiedenis van de Basis van Kitona
Als het 4 Commando begin 1959 in Kitona zijn intrek neemt vertoont de Basis al vlug alle aspecten van een perfect en goed geolied militair kamp. En ondanks het feit dat er nog enkele bouwwerven in volle expansie zijn, behelpt de Basis zich nu al grotendeels met eigen middelen.

Tijdens ons verblijf nemen we deel aan de plechtige inhuldiging van vijf belangrijke bouwprojecten: de kerk, die een waar juweeltje is. De cinema, die beschikt over een ultramoderne projectie-installatie en waarvan de bezoekerszaal voorzien is van airco. Verder een hospitaal zoals ik er nog weinige heb gezien. Een landing- en startbaan die geschikt is voor de «Boeing 707» (vooral nodig in 1960) en ten slotte, de Stafblokken, speciaal ontworpen voor de huisvesting van een Bataljon Commando’s.

Het plan en de realisatie van deze Basis staat volledig op naam van Genie-Kolonel Henri Desmet en zijn ploeg officieren en onderofficieren. Van de hoogste tot de laagste echelons hebben ze het beste van zichzelf gegeven om hier een grandioos geheel van te maken. Deze realisatie strekt de krijgsmacht en België tot eer en zal nog lang symbool staan voor de Belgische inzet in hartje Afrika. De moeilijkheden die dit handjevol mannen dienden te trotseren in deze hel zijn niet te vatten als men er niet zelf is geweest; alleen diegenen die dit heldenfeit hebben uitgevoerd kunnen er over meepraten en hebben de enorme knelpunten aan den lijve ondervonden. De centrale figuur van dit project is hier zonder twijfel kolonel Desmet. Vooraf wil ik toch nog mijn diepste bewondering uiten voor de volledige ploeg pioniers, die allen blijk hebben gegeven van wilskracht, talent, volharding en doorzettingsvermogen. Tevens wil ik hier even de tekst aanhalen, die prijkt boven de foto van Kolonel Desmet en die ook in ons fotoalbum is opgenomen:
Kolonel Henri Desmet blijft voor ons de vader van de Basis van Kitona. Hij ontwierp de Basis voor de Troepen in het algemeen en voor het 4 Commando in het bijzonder. Wij zijn hem veel verschuldigd. Daarom namen we hem in onze rangen op als Eren-Commando en wij hebben hem als aandenken een Commandodolk geschonken (…)
Dit is, in enkele woorden, hoe kolonel Desmet voor ons de historiek van de bouw van «zijn Basis» schetst.

«De beslissing om een militaire basis neer te planten in Beneden-Congo, dicht bij de monding van de Stroom, werd tijdens het tweede semester van het jaar 1951 door de Belgische Regering genomen. De verkenning en de keuze van plaats en inplanting werd door Generaal Kestens in de maanden november-december 1951 gedaan. De uiteindelijke beslissing bevatte volgende punten: de oprichting van een Marinebasis in Banana (inclusief een depot voor artilleriestukken en munitie, bestemt om in tijden van oorlog de Belgische Handelsvloot in Boma te bewapenen). Verder nog de oprichting van een lucht- en een landmacht basis in Kitona. Voorrang werd verleend aan de uitvoering der werken van de vlootbasis.

De eerste ploeg, deze van de pioniers dus, bestond uit zeven personen. Dit zijn de namen die bewaard zullen blijven voor het nageslacht:
  • Genie-Majoor Desmet Henri,
  • Genie-Kapitein Neef Joseph,
  • Mijnheer Deseyn Henri, conducteur der Militaire Gebouwen,
  • Adjudant Vanhoorshaegen Emiel, secretaris.
Verder de dienstplichtigen,
  • Sergeant Engelen
  • En de soldaten Devries en Heuvaert, tekenaars-architecten.
FotoKitona – Blok «troep», met in het midden de keuken, aan beide zijden geflankeerd door de refter soldaten. (foto Delaet L.)
»Majoor Desmet, Mr. Deseyn en Sergeant Engelen hadden met een militair DC4 toestel Brussel verlaten op 8 april 1952. Bestemming: de Basis van Kamina. Taak: er een veertiendaags studieproject uitvoeren. De rest van de ploeg, onder leiding van Kapitein Neef, verliet Brussel op 24 april 1952 met een DC3 en 2 ton aan materieel. Nadat de twee ploegen in Leopoldstad samenkwamen, bereikten ze op woensdag 30 april 1952 uiteindelijk de kust. Ze vestigden zich in Vista. Daar slaagden ze erin om een 8 à 9-tal van de 23 bestaande woningen te huren. Voor ieder van ons was hiermee de definitieve teerling geworpen.

»Diezelfde namiddag nog installeerden we ons op ons ‘domein’. Dit zou uitgroeien, tot wat later eens de mooie Basis van Kitona zou worden. Beeldt u zich eens een enorm woestijnachtig plateau in, dat zover het oog kan reiken, begroeid is met hoog savannegras en hier en daar een eenzame boom: de klassieke ‘bol-boom’ (5). Geen levende ziel te bespeuren, kilometers in de omtrek. De enige levende wezens die er in talrijke getale voorkwamen bestonden uit jakhalzen, slangen en reuzenraven. En niet te vergeten: miljarden mieren! Ten slotte waren daar nog de aasgieren die hoog in de lucht en onder een brandende zon deze rare menselijke indringers aan het beloeren waren. Overal heerste er een gloeiende, verstikkende hitte. We waren 30 april, de warmste periode van het regenseizoen dat in dit gezegende jaar 1952 de moeilijkste periode was die ik ooit meemaakte.

»De inplanting van de Basis, enkele weken voordien nog zorgvuldig uitgemeten en afgebakend – dit vertelde men ons tenminste! – door een ploeg topografen uit Leo van het Geografisch Instituut van Belgisch-Congo had een oppervlakte van 1.953 ha. Het had de vorm van een onregelmatige zeshoek van 6 km bij 3 km. Probeer maar eens zes betonnen grenspalen terug te vinden, met een onderlinge afstand van meerdere kilometers, verloren geplaatst in een twee meter hoge matitis (6). Hoe onwaarschijnlijk dit misschien ook moge klinken, maar we hebben ze gevonden! Dank zij een goed kompas en een krachtig en robuust vervoermiddel: de Willys-jeep… Er werd me dikwijls de vraag gesteld “hoe we daaraan begonnen zijn, eenmaal we terecht kwamen in een zo uitgestrekt en desolaat stuk natuur?” Ik zal u dit proberen uit te leggen.

»Wanneer men over weinig middelen beschikt dan leert men om die kleine ‘schatten’ die men heeft, optimaal te waarderen. Zo richten we eerst al onze aandacht op de enkele bomen die we daar voorhanden hadden en kozen er een exemplaar uit die het meest bebladerd was. Op die plaats richtten we ons onderkomen in. Gedurende verschillende maanden deed deze boom dan ook dienst als onze voornaamste verblijfplaats. Deze kreeg zowel de functie van werktuig- en materiaaldepot (die we ’s avonds verlieten en nooit, een grote NOOIT, werd er iets gestolen). De boom deed dienst als ‘parasol’ tegen de verschroeiende zon, werd gebruikt als refter voor de ‘casse-croûte’ (7) en als bureel voor het personeel van de bouwwerf, enz.… Een tent, geleend bij de Force Publique in Banana, samen met onze dierbare boom, had algauw de allures van een luxe verblijf.

FotoDe kwartieren van de 2de Cie. Iedere compagnie had zijn eigen blokken met kamers van 12 man, op de hoek van ieder gebouw bevonden zich de douches (foto Delaet L.)
»Een andere rijkdom op onze ‘bled’ bestond uit een pad, een heuse weg…! Om eerlijk te zijn was deze niet meer dan een piste die de dorpen van Maka-Nyera met Kitona verbond. Niet te geloven, maar deze weg vormde een mooie rechte lijn over de hele lengte van onze concessie. Dit pad werd dan ook onmiddellijk gebruikt als loodlijn voor de toekomstige Basis. Na verloop van tijd breder gemaakt tot 21 meter, groeide deze eenvoudige piste uit tot wat de latere «9de Avenue» zou worden.

»De eerste maanden werden vooral besteed aan verkenningen en boringen om water, steenslag en zand te vinden. Dit om de bouwwerken van Boma en Banana te kunnen verwezenlijken [zoals eerder gezegd, hadden deze havenwerken voorrang] Hierna maakten we een getailleerde studie van het volledige voorproject en van wat ooit de «Basis van Kitona» moest worden, inclusief kostenraming en de tijdsduur der werken.

»Terug in België op 2 september 1952 had ik de eer het gehele project op 12 september 1952 ter goedkeuring voor te leggen aan mijnheer de minister van Landsverdediging, in die tijd, Generaal Degreef.

»Het hele verloop van de Basis van Kitona lag vervat in een basisstudie, bestaande uit tekeningen, voorprojecten, budgettaire ramingen en uitvoeringsplannen. Allemaal getypt in vijf exemplaren en na de uiteindelijke goedkeuring «de Bijbel» genoemd. Zoals bij de meeste menselijke projecten ondergingen deze ook hier in de loop der jaren bepaalde aanpassingen en verbeteringen.

»Terug in Kitona op 24 september 1952 voerde ik met «de Bijbel» op zak en met het oog op de beginwerken, snel de eerste aanbestedingen uit. Sommige pessimisten en ‘kankeraars’ merkten spottend op: “Ze groeit niet snel, deze Basis”… Een paar maanden later keken ze wel stomverbaasd naar de twintig gebouwen die gelijktijdig, in de woestenij van Kitona uit de grond oprezen!…

»Wat er uiteindelijk van onze bled is geworden, hebt u allen kunnen zien op 30 juni 1960.»

Hier eindigt het relaas van Kolonel Desmet; voor hem eindigt het verhaal van de «Basis van Kitona» altijd op 30 juni 1960!… Nooit zou hij de bekroning van een volledig afgewerkt project mogen meemaken. Maar laten we even terugblikken.  We stelden zeer vlug vast hoezeer de bouwers gehecht waren aan «hun» basis en in het bijzonder aan «hun» vriendelijke Congolezen. Zoals dit in Kamina, Kitona en Banana het geval was, werd er niets onverlet gelaten om het welzijn en de verdere intellectuele evolutie van de zwarte bevolking te helpen ontwikkelen en stimuleren. Een riante en bloemrijke cité, met huizen van stevige makelij en voorzien van rode daken zorgt voor onderdak voor de Congolese bevolking. De gemeubelde huisjes zijn allemaal voorzien van stromend water en elektriciteit. Twee niet te onderschatten voordelen in Afrika. Ze liggen rond een groot sportterrein en hebben aansluiting met dat deel van de cité waar de «Openbare Diensten» ingepland zijn, het bureel van de «Burgerlijke Administratie», het «Economaat», een restaurant aan zeer democratische prijzen (11 fr. [0,27€] voor een volledige maaltijd), kledingzaken, een kantine met bar, bioscoop, wekelijkse markt, enz.… Maar één van de mooiste verwezenlijkingen zijn zeker deze van de school, de «Sociale Dienst» en het dispensarium waar leraars, miliciens uit de kolonie en Congolezen, sociale- en huishoudelijke assistentes, verpleegsters, artsen en aalmoezeniers, alsook de vrouwen en dochters van de permanente militairen – zich ten diensten stelden en zich als het ware opofferden. In 1959 telt de lagere school 715 leerlingen. De gezondheidsdienst van Kitona is goed voor ongeveer 8.000 raadplegingen per maand, zonder daarbij nog de duizend speciale consultaties voor zuigelingen en prenatale baby’s te rekenen. Op de Basis zelf wordt er in de kraamkliniek gemiddeld één zwarte baby per dag geboren. Dit illustreert voldoende de toewijding en de nimmer tanende inzet van de twee blanke, fantastische verpleegsters, twee oud-Koreagedienden en van de ploeg altijd overbelaste artsen. De «Sociale Dienst» richt lessen snit en naad in, koken, kinderwelzijn, rekenen en Frans. De opkomst hier overschrijdt permanent de 500 vrouwen per maand.

Foto
Parachutage op de «Basis van Kitona» / Luchtfoto Basis. (1): de STAF-blokken. (2): blokken manschappen 4Cdo met paradegrond. (3): de infirmerie en het voorlopig hospitaal. (4): de ateliers en loodsen van de voertuigen, Genie, … (5): de bakkerij en wasserij. (foto Delaet L.)

Het lijkt me hier ook eens gepast om in dit hoofdstuk de meningen van hen te corrigeren, die misschien verkeerd waren ingelicht, wat de exacte vergoedingen van het Congolese personeel betreft. Eerst en vooral dit: de barema’s en salarissen zijn vastgelegd en beschermd door de wet. Op de Basis bijvoorbeeld, begint elke werkman in «klasse 1», de laagste klasse. Na een week van goede dienst al, wordt hij bevorderd tot «klasse 2» Verder zijn de globale vergoedingen gekoppeld aan een reeks bijkomende voordelen:
  • Eerst en vooral, het salaris voor de geleverde prestaties.
  • De gezinsvergoeding voor vrouw en kinderen (die hoger lag dan deze in België).
  • Kledij voor de man en enkele kledingstukken voor zijn vrouw en kinderen.
  • Huisvesting voor het hele gezin; indien een gezin op de Basis over geen eigen woning beschikte, kregen ze een tussenkomst in de huur die ze voor een huis buiten de Basis dienden te betalen
Verder kregen ze een degelijke medische verzorging, één deken per persoon, enz.… Tenslotte hadden ze recht op de posho of het weekrantsoen voedsel. Dit bestond uit: één volledig rantsoen voor de man, een half rantsoen voor de vrouw en een kwart per kind. Het was samengesteld uit: 8kg brood, 1,20kg vers vlees, 1kg bonen, erwten of linzen, 1kg groenten, 560cl palmolie, suiker, zout, koffie of thee, enz.… Om meer variatie in de voeding te krijgen wisselde de samenstelling van deze weekrantsoenen regelmatig. Soms werd er dus overgeschakeld op: maniokbloem, rijst, maïs, bananen, aardnoten, gerookt vlees, verse of gerookte vis, enz.…
 
Dit alles zorgde er voor dat een ongehuwde werkman, eens gehuisvest, gevoed en gekleed, nog over een 1.000, -fr. (+/- 25,00€) zakgeld per maand beschikte en een familie met twee kinderen gemakkelijk 500, -fr. (=12,40€) op het spaarboekje kon plaatsen. Zelfs na aftrek van de gewone kosten, die ontspanning en eventuele andere uitgaven met zich meebrachten. Als men deze lonen dan vergelijkt met deze in België lagen ze dus hoger; vooral als men rekening houdt met het feit dat de Congolees geen bijkomende kosten had voor verwarming en winterkledij. De zwarten op de Basis leefden gelukkig; dit zag men aan hun vriendelijkheid en vrolijkheid. Zelf hadden ze hun dorp «Kalamvya Elengi» gedoopt, wat «het gelukkige dorp» betekent. Dit kleine wereldje blaakte van gezondheid en de families waren allemaal eerder welvarend. Het gemiddelde geboortecijfer bedroeg 2,5 kind per vrouw. In de regio's van de Basissen van Kamina en Kitona bijvoorbeeld was de kindersterfte zelfs gedaald tot op een lager peil dan deze in België.

     2. Ongeregeldheden met de zwarten op BAKI
Foto
11 september 1959, tussenstop vliegveld Leopoldstad, tijdens doorreis van een deel van het 15e DET naar Kamina voor sprongkamp (archief familie Kempeneers, via Johan Kempeneers).
We schrijven eind september 1959. De geesten blijken verward; in Neder-Congo is er van alles aan het broeden. Zelfs op de Basis komen de heimelijke samenkomsten en discussies tussen de zwarten onderling steeds talrijker voor. Tegenover de blanken worden de zwarten minder spraakzaam en hun gulle lach die we altijd gekend hebben is minder spontaan. De Manamucks (8) komen zelfs niet meer tot in het kamp om hun pindanootjes te verkopen. Er is iets raars aan het broeden. We vernemen dat de commandant van de Basis en de gewestambtenaar enkele keren zijn gaan onderhandelen in het dorp, waar de discussies tussen de voor- en tegenstanders van de verkiezingen hoog oplopen. Het is inderdaad in september 1959 dat heel Congo zich klaarmaakt voor de aankomende lokale verkiezingen en dat de administratieve diensten de lijsten en kaarten aan het opmaken zijn, nodig bij een dergelijk democratisch gebeuren. Naar het einde toe krijgen de beheerders hulp van hun Congolese ondergeschikten: de dorps- en sectorchefs. Op de Basis zijn de sectorchefs allemaal personeelsleden van de Basis zelf. Het zijn zij die de lijsten samenstellen. De electorale tellingen zijn zonder problemen verlopen en bijna afgerond, als plots verschillende groepen Congolees personeel die steeds talrijker worden, de woningen van de sectorchefs omsingelen en met luid geschreeuw, de vernietiging in het openbaar der lijsten eisen… Wat is de reden van deze bruuske ommezwaai…?

Die dag hebben enkele agenten die verantwoordelijk waren voor de telling zich naar een ‘tijdelijk opgetrokken dorp’ begeven dat in de nabijheid van de Basis ligt. Bedoelde ‘tijdelijke woningen’ zijn opgetrokken door een grote firma die aanbestedingen doet voor belangrijke werken. Ze worden er op vijandig boegeroep onthaald en bekogeld met stenen: de arbeiders beweren dat «deelnemen aan deze telling een duidelijk bewijs is van protest tégen de onafhankelijkheid!» De dieperliggende oorzaak van hun houding is echter vrij simpel. Deze is het gevolg van de opruiende taal van het ABACO (9), die hen aanraadde om niet deel te nemen aan de verkiezingen. In heel Beneden-Congo stonden de Bakongo’s achter deze politieke beweging. De sectorchefs en andere militanten worden dus aangevallen en ruw behandeld. Men oefent dus druk uit op hen om de fameuze lijsten te vernietigen en eist de afschaffing van de ‘stempels’ op de identiteitspapieren! Het resultaat zijn hevige rellen: de gewoonterechtchefs en de dorps- en sectorchefs nemen de vlucht of worden, net als hun familieleden, mishandeld. Van sommigen wordt het huis in brand gestoken.

Deze golf van onlusten heeft natuurlijk ook zijn invloed op het personeel van de Basis. Ondanks tussenkomst van een officier en de chef van de cité, geholpen door de notabelen van de ondernemingsraad – die trouwens allen door het personeel zelf zijn verkozen – en ondanks de overredingspogingen van de gewestelijke ambtenaar sussen de gemoederen niet en keert de rust niet terug. De toestand verergert; iedereen beschuldigt iedereen: «dat hij tegen de onafhankelijkheid is.» Kort hierop worden de huizen van de leden van de ondernemingsraad en van de andere verkozenen bestormd. De vrouwen sluiten zich bij de oproerkraaiers aan en willen zelfs een vrouw van één der tellers levend begraven. Tientallen Congolezen vluchten met vrouw en kinderen uit de cité weg en komen een veilig onderkomen zoeken in het kamp der paracommando’s. Daar wordt een volledige kwartierblok vrijgemaakt om hen op te vangen…

Er ontstaan verschillende disputen tussen de heetste oproerkraaiers en de officier, die de chef was van de cité. De grootste relschoppers onder hen eisen het ontslag van het merendeel der leden van de ondernemingsraad, waarin nu juist de beste en eerlijkste inlandse krachten zitten en die tot de kruim van de bedienden en werklieden van de Basis behoren. De Commandant van de Basis weigert natuurlijk op deze eis in te gaan. De volgende morgen zijn de blanke kaders zeer verwonderd dat bijna niemand van het zwarte personeel op het werk verschijnt. Een deel der werknemers, gewapend met ijzeren staven, messen, lansen, enz… hebben een waar stakingspiket opgericht langs de wegen die van de cité naar de werkplaatsen en bouwwerven leiden en verhinderen de toegang tot het werk van hun zwarte collega’s.
 
Nadat de commandant van de Basis een beheerder heeft uitgestuurd, die met stenen wordt bekogeld, zendt de commandant een officier ter plaatse. Deze moet de stakers duidelijk maken dat alles snel moet ophouden en dat iedereen zich in alle kalmte naar zijn werk dient te begeven. Intussen zal de commandant van de Basis de ondernemingsraad bij zich ontvangen. Dit heeft echter geen enkel effect op de manifestanten die nog meer opgewonden raken. Zoals meestal bij de Bantoes sluiten diegenen, die vrezen voor mishandeling of wraakacties op hun familieleden zich uiteindelijk bij de relschoppers aan en wordt de groep demonstranten steeds maar groter. Dan beslist de commandant van de Basis, na overleg met COMETRO (10) om, op 300 meter achter hem geruggesteund door een peloton paracommando’s, zelf naar de manifestanten toe te stappen. Deze extra-voorzorgsmaatregel is blijkbaar nodig, gezien de eerste aanmaningen van de kolonel geen enkel effect hebben gehad... Al vlug wordt de kolonel omstuwd door een scheldende en joelende menigte. Door de grootste heethoofden voor «lafaards» verweten en «dat ze schrik hebben van de paracommando’s» willen de vroegere militairen van de Openbare Macht (11)  ̶  die trouwens op de Basis van een gunstregime genieten – hen bewijzen dat zij wel degelijk tot «de moedigsten behoren» en ze dringen zich al vlug tot op de eerste rangen. Zo komt het dat we hier getuige zijn van een klassiek fenomeen: een losgeslagen menigte én een toestand die in enkele minuten gemakkelijk kan escaleren. Noch de tussenkomsten van de kolonel, noch deze van de aalmoezenier, noch van diegenen die hen trachten tot rede te brengen brengt enig resultaat op.

Deze woedende massa van honderden schreeuwende en tierende losgeslagen individuen, ten prooi aan een collectieve vorm van waanzin, zet zich in beweging. Met de bedoeling om de kolonel te ontzetten, die intussen wordt bijgesprongen door kapitein …X… van onze eenheid, doet het peloton paracommando’s hetzelfde. Intussen heeft de woedende menigte het detachement paracommando’s omsingeld. Die zien zich verplicht om gebruik te maken van hun offensieve granaten, wat uiteindelijk een honderdtal lichtgekwetsten onder de betogers oplevert. De gewonde betogers stormen daarna massaal en in paniek naar het dispensarium, om er verzorgd te worden en werken zich daar zowel langs deuren, als ramen naar binnen. Twee onder hen die granaten hebben opgeraapt met de bedoeling deze terug te gooien, hebben aan de handen zeer zware kwetsuren opgelopen.

Bij dit hele gebeuren hebben onze paracommando’s hun onverstoorbare koelbloedigheid en flegma bewezen. Er zijn op dat moment slechts twee pelotons op de Basis aanwezig, de anderen zijn op sprongkamp in Kamina, één compagnie is zelfs nog niet aangekomen uit België. Hun optreden gebeurt zonder de minste aarzeling of emotie, hoewel het niet gemakkelijk was om de kalmte te bewaren midden honderden ontketende en schreeuwende kerels die we op dat moment vlak voor ons hadden. «De eer is gered…» schreef een paracommando later, «…maar we zijn fel ontgoocheld over het hele gebeuren. Pas enkele dagen geleden praten we nog met de zwarten aan de rand van de weg. We kochten er appelsienen en aardnoten van de ‘mama’s’ die tot in het kamp kwamen, ondanks het verbod hiertoe. Zij spraken ons aan: «Waarom zouden we schrik moeten hebben om te komen? De paracommando’s zijn toch altijd vriendelijk met ons geweest. Zij zijn hier om ons te beschermen». Dit zeiden ze toen nog. Nu is het echter gedaan met het onderlinge vertrouwen en met de goede relaties.»
 
We zouden niet meer moeten tussenbeide komen in Kitona, maar toch slaagden we er nooit meer in om de zwarten echt te overtuigen van het feit dat we hun welzijn beoogden en hen genegen waren.
Teleurstellend Afrika!...
Foto
A-brevet Parachutist, uitgereikt op het Para CE Kamina (archief familie Kempeneers, via Johan Kempeneers)
Foto
Fragment brief (datum niet vermeld / eventueel sept. of oct. '59) met voor zichzelf sprekende tekst, gangbaar in de eenheden Para-Cdo (archief fam. Kempeneers)

Foto
Foto
Brief 15 sep 1959 - KAMINA (archief fam. Kempeneers)
    
     3. Intriges van het ABAKO – Verslechtering van het gezag in Bas-Congo

De incidenten van september op de Basis van Kitona zijn natuurlijk niet van aard dat ze de gemoederen kunnen bedaren. Deze gebeurtenis bezorgt het ABAKO een dankbaar excuus om andere rellen uit te lokken waarmee ze de bevolking tegen de blanke overheid verder kan opjutten. Uiteraard is hun eerste betrachting: «de onafhankelijk forceren.» Een onafhankelijkheid die in de primitieve geest van deze mensen de meest waanzinnige vormen aanneemt. Voor de ene zou deze nieuwe situatie betekenen «dat hij niet meer zou hoeven te werken!» Een ander meent dat de nieuwe toestand hem een overvloed aan goederen zal bezorgen. Een derde gaat er van uit dat hij net als de blanken cheques zal kunnen uitschrijven, of dat hij over een auto zal beschikken, net als de blanken. En dat hij een blanke vrouw zal hebben, net als… Het idee dat de zwarten zich over de onafhankelijkheid vormen is zo vertekend en absurd, dat de iets meer ontwikkelden onder hen zich voornamelijk verrijken met de ‘verkoop’ van al de blanke bezittingen die zullen vrij ‘vrijkomen’: hun huizen, auto’s…en zelfs hun vrouwen…! Ook de politieke leiders maken maar al te graag gebruik van het minste verkeerde gebaar of woord vanuit blanke hoek, om de wrok of de haat nog meer aan te wakkeren. Met andere woorden: de leiders van het ABAKO gebruiken al hun macht om «hun» nobele zaak te dienen. Zo had een klein voorval – dat zich op 15 november in Vista voordeed – enkele van mijn officieren duur te staan kunnen komen. Na de korpsmaaltijd n.a.v. het feest van de Dynastie waren enkele officieren en onderofficieren naar een bepaald hotel in Vista afgezakt. De regionale ABAKO-leiders waren in dit etablissement, toevallig, ook aanwezig. De Abakisten vatten een gesprek aan met de blanke militairen en boden hen een glas aan, welke deze laatsten weigerden. Deze weigering schoot de ABAKO-leden in het verkeerde keelgat en er ontstond een nogal geanimeerd gesprek. Alleen de aanwezigen kennen de juiste toedracht en het exacte woordgebruik. Een zaak is zeker: enkele dagen nadien komt bij COMETRO een rapport binnen, dat ondertekend is door de lokale chef van het ABAKO. Daarin worden de militairen beschuldigd van «laaghartig taalgebruik en een weinig respectvol gedrag.» Vanuit COMETRO uit wordt er geëist dat er een onderzoek wordt ingesteld door de commandant van het 4de Commando en dat er eventueel sancties getroffen worden tegen die bepaalde militairen. In eer en geweten kan ik niet straffen en ik besluit mijn standpunt uiteen te zetten aan COMETRO, het moment dat zij Leopoldstad tijdens een rondreis aandoen. De officieren van COMETRO, zeer begripvol als ze waren voor de menselijke problematiek, bleken tevreden met mijn uitleg en waren bereid om het hele voorval te klasseren…
Foto
Foto
Brief 23 sep 1959 - KAMINA (archief fam. Kempeneers)

Foto
Foto
Brief 25 oktober 1959 - KITONA (archief familie Kempeneers)

Foto
Foto
Brief 8 november 1959 - KITONA (archief familie Kempeneers)

Foto
Foto
Brief 18 november 1959 - KITONA. Uit deze brief spreekt enige gezonde naijver die er vooral in die jaren heerste tussen de Rode en Groene Mutsen (zie tekst gele kader). Ik wil hier toch even vermelden dat zowel de Rode, als de Groene Mutsen vanaf 1954 IDENTIEK DEZELFDE OPLEIDING GENOTEN (Oprichting Regiment Para-Commando). Bedoelde alinea in de brief dient dan ook met de nodige nuance geïnterpreteerd te worden (archief familie Kempeneers)

Foto
Fragment uit brief (datum niet vermeld, waarschijnlijk

Foto
Foto
Brief 13 december 1959 - LEOPOLDSTAD (archief familie Kempeneers)
    
     4. Toenemende verslechtering van het gezag

De laatste maanden van het jaar ‘59 betekent voor ons een periode van «afwachten» en van «klaar staan». Tijdens die periode worden we praktisch constant binnen de prikkeldraadomheining van de Basis geconsigneerd. Begaan met het goede moreel der troepen geeft de commandant van de Basis ons de toelating om, ter afwisseling, voorbereidende werkzaamheden uit te voeren in Vista, een plaats gelegen aan de kust van de Atlantische Oceaan. Daar mogen we een vakantiekamp inrichten. Ook de gewestambtenaar van Banana gaat akkoord en het fiat van de dorps-chef wordt via de gebruikelijke matabiche geregeld.

We krijgen een tiental hutten tot onze beschikking. We beginnen met op het strand proefboringen uit te voeren en er wordt werk gemaakt van de nivellering van het terrein waar het zwembad dient te komen. Het enthousiasme van de mannen is zo groot dat de werken al binnen enkele dagen een forse vooruitgang vertonen. Wanneer de eerste soldaten klaar staan om er hun eerste weekend aan de boorden van de Oceaan door te brengen, is onze verbazing groot als we een brief ontvangen van de administrateur van Boma. Onder sterke druk van het ABAKO raadt deze ons aan om de werf te verlaten en om alles terug in zijn oorspronkelijke staat terug te brengen. Wat betekent: «in broussestaat…!»

Onze ontgoocheling bij deze vernedering is zo groot en onze eer zo gekrenkt dat we niet zo maar van plan zijn om zo maar lijdzaam ons kamp terug op te breken. Wat ons nog het meeste kwetst is de vaststelling: dat onze bondgenoten van weleer ons nu laat stikken. En dat ze zelfs de wil en het gezag niet meer kunnen opbrengen om hun persoonlijke standpunt bij de Congolese leiders hard te maken.
Maar we zijn nog niet aan het eind van onze verbazing gekomen: als we terug in ons kamp aankomen…is alles verdwenen! Op dat moment al begrijpen we dat we recht op de fatale datum van 30 juni afstevenen en dat noch toegevingen, noch onderhandelingen, noch rondetafelconferenties iets aan deze situatie zullen veranderen. Dit voorval opent ons de ogen. We beginnen de vrees en de bezorgdheid te delen van hen die ons ooit als ‘affreux’ hebben afgeschilderd...

Bij het doornemen van mijn persoonlijke nota’s uit die periode kan ik niet aan de drang weerstaan om daaruit hier enkele fragmenten over te nemen. Ze dateren van 25 en 26 februari 1960, dus vier maanden vóór de onafhankelijkheid. Ik sta persoonlijk garant voor de authenticiteit. Men dient wel rekening te houden met het feit dat deze nota’s geschreven werden in een periode dat we vele plagerijen moesten ondergaan, komende uit de hoek van het ABAKO. Wat de soms ruwe ondertoon van deze teksten verklaart. In al hun rauwheid zijn zij de exacte weergave van wat echt gebeurd is. Toen ik besliste om deze te publiceren gebeurde dit niet omdat ik de ‘profeet’ wilde uithangen, noch in een poging om hieruit enig persoonlijk voordeel te halen. Ik wilde enkel aantonen dat niet iedereen verrast was door de gebeurtenissen van juli 1960. Want in feite was de groep mensen die een noodkreet uitten in Congo, zeer groot…
Er werd jammer genoeg niet naar hen geluisterd; men bestempelde hen als reactionairen of onheilsprofeten.
Foto
Mannen van de 2de Cie, ingescheept op één van die typische ‘barken’, klaar voor de afvaart van de «Congo». (foto Delaet L.)

Foto
Foto
Brief Hubert Kempeneers - 13 januari 1960 (archief familie Kempeneers)

Foto
Foto
Brief 25 januari 1960 - KITONA (archief fam. Kempeneers)
25 februari 1960
Iemand die de zwarten goed kende zegde me: «dat het feit dat men hen zo bruusk de onafhankelijkheid wilde verlenen, dit de grootste straf was die men hen kon opleggen.» Het was ten andere niet uitgesloten dat de eis «tot onvoorwaardelijke en onmiddellijke onafhankelijkheid» enkel zou leiden tot een forse achteruitgang van hun sociale en economische ontwikkeling en dit voor de duur van vele jaren. Want intussen was het voor velen duidelijk geworden dat aan het hoofd van al hun politieke partijen enkel een bende carrièremakers van de ergste soort stonden zoals men deze zelfs in Europa maar zelden zag. De morele en zedelijke norm van de zwarte week wel iets af van de onze: «Van een ander iets afnemen, is niet hetzelfde als stelen…» en «de waarheid verdraaien, betekent niet dat men liegt.» In feite liep de zwarte constant gebukt onder een sterk minderwaardigheidscomplex, een probleem trouwens waartegen hij gedurig diende op te tornen… De blanken imiteren of zich taalkundig perfect kunnen uitdrukken is voor de zwarte van wezenlijk belang. Het eindeloos discussiëren of kletspraatjes verkopen behoren dan ook tot zijn grootste verdiensten. Over het algemeen is de zwarte een vat vol hoogmoed: «Wat wij blanken bezitten, moet ook hij bezitten.»

Deze mentaliteit speelde uiteraard volledig in de kaart van bepaalde politieke partijen. Hierdoor slaagden deze er met het grootste gemak in om de zwarten wijs te maken «dat ze na de onafhankelijkheid zouden kunnen beschikken over de huizen, de auto’s en zelfs over de vrouwen van de blanken.» Analiseer eens goed de gedragingen van de plaatselijke politieke chef. U zult onmiddellijk vaststellen dat het eerste wat hij doet is: zich een Amerikaanse wagen aanschaffen, die onontbeerlijk en passend is bij zijn status… natuurlijk met geld afkomstig uit de gemeentekas! De fameuze Kasavubu bijvoorbeeld, die een simpele klerk in een handelszaak was en die verantwoordelijk was voor het beheer van de voorraad, had nu de ultieme top van de hiërarchische ladder bereikt. Ten minste, dat dacht hij toch, want hij eigende zich onmiddellijk een Cadillac toe, die toch de wagen van koningen en wereldleiders was. Als de Gouverneur-generaal van Leo zich liet escorteren door zes gemotoriseerde politiemannen kon hij dus enkel maar tevreden zijn met minstens twaalf motards (…)
 
26 februari 1960

Tegenwoordig wordt de gouverneur-generaal bijgestaan door staatscommissarissen, allen afkomstig uit verschillende etnische groepen en stammen. Deze zijn voor een groot deel in staat om hun veto te gebruiken «tegen alle beslissingen in.» Komt hier nog bij dat de «Rondetafelconferentie» (12) – als men althans de radio moet geloven «volledig in de kaart speelt van de Belgen.» Men durft gewoonweg de waarheid over Congo niet onder ogen zien: «het land zou ons door de vingers geglipt zijn en de Belgen zouden zichzelf hierbij nog in de handen wrijven ook.»

Men wil nog steeds niet inzien dat wij hier voorlopig enkel nog maar geduld worden omdat de zwarten ons nog nodig hebben. En vanaf het moment dat we ons iets gematigder zullen opstellen, zal men ons vragen «om plaats te maken voor de nieuwe volksleiders» en van wie sommige Belgen maar niet ophouden om hen de mouw te blijven vegen. We stevenen regelrecht af op de ‘bekroning’ als gevolg van onze politieke onwil. Ik ben dan ook zeer benieuwd hoe de problemen, die onvermijdelijk ook in de Militaire Basissen zullen opduiken, zich zullen oplossen? Ik doe hier geen enkele uitspraak, maar ik vrees er echt voor dat men ons ook op dat vlak een termijn zal opdringen, na de welke we Afrika zullen moeten verlaten. De toekomst zal mijn voorspellingen beamen, of deze ontkrachten…(13)

HOOFDSTUK I / Voetnoten


  1. Leopoldstad, nu Kinshasa
  2. Fooi, drinkgeld
  3. Meer dan 27.000.000 EUR
  4. Ongeveer 17.500.000 EUR
  5. Hier wordt de ‘baobab boom' (of ‘apenbroodboom’) bedoeld; een typische boomsoort in de Afrikaanse savannen. Deze boom heeft een zeer karakteristieke korte (en bij oude exemplaren, zeer dikke) stam, met een omtrek die tot meer dan 20 meter kan uitgroeien.
  6. Hoog savannegras
  7. « Hapje uit de vuist »
  8. Vrouwen
  9. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde zich in de Belgische kolonie een kleine intellectuele en maatschappelijke bovenlaag van inlanders die een zeker politiek bewustzijn ontwikkelden. Dit gaf o.a. aanleiding tot een bestuurshervorming die in 1957 de benoeming van autochtonen in de adviesraden op verschillend niveau en hun deelname in die gemeenteraden in de grote centra mogelijk maakte. Dit gaf op zijn beurt aanleiding tot het ontstaan van politieke partijen die hoofdzakelijk op «stamverwantschap» steunden. De twee belangrijkste politieke strekkingen waren deze van het ABAKO van Joseph Kasavubu en het M.N.C. van Patrice Lumumba. Deze laatste zou spoedig de totale onafhankelijkheid opeisen.
  10. Het Opperbevel van de Metropolitaanse Troepen. Opgericht in de jaren ’50 en in Leopoldstad geïnstalleerd (bij Koninklijk Besluit van 10 april 1954). Deze STAF, met aan het hoofd Kolonel SBH Gheysen, heeft het bevel over alle paracommando-eenheden in Afrika, over de miliciens uit de kolonies en over de Basissen in Afrika.
  11. Weermacht of Force Publique
  12. De Rondetafelconferentie ging door in Brussel (20 januari tot 20 februari 1960). Deze moest de onafhankelijkheid van de Belgische kolonie in goede banen leiden. De Congolese delegatie haalde hier het grootste deel – om niet te zeggen, al – haar eisen binnen.
  13. De loop van de geschiedenis zal kolonel Bruneau inderdaad zeer vlug gelijk geven.


HOOFDSTUK II

DE WEERSLAG VAN HET KLIMAAT IN NEDER-CONGO OP DE CDO-OPLEIDING.
UITHOUDINGSPROEVEN VOOR DE SOLDATEN.
EXPERIMENTELE OVERLEVINGSPROEF IN HET WOUD VAN MAYOMBE


FotoDe "bush" in... (foto Ongenae E.)
In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de zeer uitzonderlijke en moeilijke omstandigheden die de soldaten van het «Vijftiende Detachement»  – pas op Afrikaanse bodem aangekomen – moesten doormaken tijdens hun acht maanden durende opleiding in de regio Kitona. Ons bataljon heeft tijdens de acht maanden dat ze in Beneden-Congo verbleef, zes maanden droog seizoen gekend. Een duidelijk beeld van dit verblijf schetsen is zeer moeilijk als men de feiten niet zelf heeft meegemaakt. Ik haal hier dan ook enkele beperkte karakteristieke gegevens aan, die u enig inzicht kunnen verschaffen over onze leefomstandigheden tin de loop van die periode.
 
Na vier maanden basisopleiding in België moet er, na onze bewogen aankomst in Kitona, onmiddellijk ernstig werk gemaakt worden van de verdere opleiding van de manschappen «troep». Wat ook het geval is wat het «Reservekader» betreft, dat nog niet volledig gevormd is. We worden onmiddellijk geconfronteerd met een nieuw probleem. Tot nu toe hadden alle paracommando-detachementen, vooraleer ze richting Afrika vertrokken, al hun voornaamste opleidingsfasen in België doorlopen. Wat betekent: pelotonsopleiding, het behalen van het commandobrevet en het parabrevet. Bij hun aankomst in Kamina volstond het dan om hen op te leiden tot de sprong uit de DC3. En daarna kon men over gaan tot een aan de tropen aangepaste opleiding, aangepast volgens lokale omstandigheden.

Het normale programmaverloop, waarover hierboven sprake, stond zeer goed op punt en was opgebouwd in drie fasen:

1ste fase: het personeel dat in België is opgeleid ondergaat gedurende zes weken een aanpassing aan de meer specifieke fysieke en morele omstandigheden die gelden voor Afrika. In deze fase zit o.a. de overschakeling naar de sprongtechnieken uit de DC3, bivakoefeningen en safari’s in de brousse en in deze fase zitten ook een aantal oefeningen waarin samengewerkt werd met de Force Publique.
2de fase: duur tien weken. Deze fase omvat peloton- en compagnieoefeningen, tactische parachutage en de fameuze «survie» (1). Deze laatste vormt de bekroning van een karaktertest, waarin de geallieerde strijdkrachten, maar toen vooral de «U.S. Marines» meer dan geïnteresseerd waren.
3de fase: deze bestaat vooral uit bataljonsoefeningen met parachutage, luchtbevoorrading en een oefening met oorlogsmunitie. Deze laatste staat rechtstreeks onder het bevel van COMETRO en verloopt volgens een bepaald vooraf uitgewerkt thema en in samenspraak met het [burgerlijke] hoofdbestuur en de Force Publique. Gewoonlijk wordt deze oefening trouwens samen met hen uitgevoerd, in combinatie met een aantal demonstraties «paradrop in vrije val.»
Foto
Foto
Brief dd. 18 feb 1960 - KITONA - waarin Hubert het heeft over één van de vele ongemakken (moeraskoorts) die het klimaat van Beneden-Congo kenmerkt (archief fam. Kempeneers)
Foto links: Basis van Kamina (BAKA) – C119 Flying Boxcar: «In Plane»… (foto Ongenae E.)
Foto rechts: Alarmfases ROOD – GEEL - GROEN… (foto Vitse G.)
Vanaf de eerste dag van onze aankomst, worden we vertrouwd gemaakt met de verschillende alarmfases, als daar zijn: fase «Rood, Geel en Groen». De betreffende oefeningen dienen onberispelijk en zonder fouten uitgevoerd te worden. Wij moeten permanent operationeel beschikbaar zijn «voor het geval men een beroep op ons zou doen.» Maar dit perfect uitgetekend programma, een resultaat van jaren ervaring, moet nu plots volledig herzien worden. De Belgische soldaat aanpassen aan de hoogvlakte van Kamina (ligging: 1.200 meter boven zeeniveau) en aan het klimaat van Katanga, is één zaak. Dit alles echter verplaatsen naar Leo en Kitona met zijn typisch Bas-Congo klimaat, is een ander paar mouwen! Vooral met eenheden die noch hun Wings, noch hun Commandobrevet hadden behaald. Wat concreet betekent: dat ze de nodige training nog niet achter de rug hebben die hen nog mèèr moet harden en die hun fysiek nog mèèr moet aanscherpen. Komt daar nu nog bij: het droge seizoen staat vóór de deur!

Om die reden mag men geen tijd verliezen. Daarom wordt er beslist dat twee compagnieën voor de duur van een maand eerst hun commandokamp zullen afwerken. De andere compagnie zal intussen in Kamina zijn parachutistenopleiding afwerken.

Op het einde van het tweede commandokamp loopt de temperatuur onder de tenten op tot 63°C. In de schaduw bedraagt de temperatuur 33° en de vochtigheidsgraad bereikte de limiet van 100% en daalt rond de middag nauwelijks tot 90%. Onnodig hier te zeggen dat, onder dergelijke omstandigheden, zelfs de rust- en recuperatieperioden ontzettend moeilijk zijn. Dag en nacht baden we in het zweet, slapen is bijna onmogelijk en zelfs de nachten brengen daar geen verandering in. Dit laat uiteraard zijn sporen na op de training en de toestand werd op een bepaald moment zelfs uiterst hachelijk.

De mannen krijgen dikwijls te lijden van hoofdpijn, of worden geconfronteerd met andere ongemakken (diarree, enz.) De meesten onder ons hebben de zeer vervelende mycose gekend, een schimmelziekte die de huid aantast en deze bedekt met blaasjes die eerst wit worden en daarna veelal overgaan in open wonden. Deze infectie manifesteert zich voornamelijk rond de ledematen en is zeer hinderlijk. Ze was zeer gekend bij militairen en broussebewoners, die er tijdens hun lange verblijf in de tropen dikwijls onder te lijden hadden. Hoewel deze aandoening niet echt gevaarlijk was, zorgt ze voor uiterst vervelende toestanden. Marcheren en andere fysieke activiteiten zijn zeer moeilijk, gezien de aangetaste lichaamsplaatsen zeer gevoelig worden en zelfs voor pijnlijke toestanden zorgen bij gewoon contact met kleding of wondverband. De periode vóór of na het ‘afpellen’ van de huid gaat daarbij nog gepaard met een uiterst vervelende jeuk.
 
Natuurlijk staan al deze oefeningen onder zeer strenge en aangepaste medische controles. Deze check up’s leveren zelfs enkele verassingen op. Dit is bijvoorbeeld het geval tijdens een compagnieoefening, die doorgaat onder zeer moeilijke klimatologische omstandigheden. De derde dag al, wijst het medisch onderzoek uit dat het eigenlijk voor 80% der manschappen aangewezen zou zijn om het manoeuvre stil te leggen (wat dan ook effectief gebeurde). Dergelijke trainingen, samen met deze sinds 1954 in Kamina en tijdens manoeuvres in diverse regio’s van Congo ondernomen, geven ons een goed zicht op de plaatselijke moeilijkheden. Er wordt daarom besloten om het commandokamp, dat in België al uiterst zwaar is, in Afrika niet meer tijdens het droge seizoen te laten doorgaan. Dan blijft ook nog te bekijken hoe de overlevingsproef hier zou aangepakt worden? Een proef die op de Basis van Kamina over een uitgestrekt gebied beschikt en waarin over de hele regio geen inheemse bevolking te bespeuren valt.
 
COMETRO vertrouwt deze taak toe aan kapitein Militis, welke hiermee in het verleden al ervaring had opgedaan in Kamina. Na een voorbereidende studie, samen met kapitein Delpierre, besluiten deze twee officieren om ook in de wouden van Mayombe (2) een voorproef van de «survie» te ondernemen. De twee als proefkonijn fungerende officieren zullen gedurende tien dagen uitsluitend op water, zout en planten leven. Ze worden geplaagd door muggenzwermen, voornamelijk die bepaalde kleine soort die men maringouins noemt: een hardnekkige soort insecten, waarvan het in de wouden van deze streek bij valavond krioelt. Naar het einde toe staan ze vol muggenbeten, waarbij dan nog de hitte en het ongemak van 100% permanente luchtvochtigheid komt. Wat uiteraard extra-moeilijkheden oplevert. Het verslag van deze survie-ervaring [waarvan tekst hieronder] is dezelfde als deze die ik [Bruneau] in maart 1960 liet verschijnen in ons blaadje. De bedoeling hiervan was, de soldaten die zich op de Basis van Kitona in opleiding bevonden, in te lichten. De aanvang van mijn relaas begon als volgt: « Hier bent u aan de helft van uw term in Afrika gekomen. U hebt het grootste deel van de paracommando-oefeningen achter de rug, maar nu rest er u nog de overlevingsproef. »
 
Deze overlevingsproef is een test waarnaar iedereen uitkeek, sommigen vol ongeduld, anderen met enige zenuwachtigheid. Wat hield deze oefening nu feitelijk in? Het antwoord zoeken we dus in het verslag van de eerste experimentele «survie» die, zoals we eerder aanhaalden, uitgevoerd werd in de wouden van Mayombe door de kapiteins Militis en Delpierre. Deze allereerste versie in die streek moet vooral uitmaken of er een survie-school mogelijk was in Beneden-Congo.

Hiervoor wordt een tijdsduur van tien dagen voorzien: dit is de meest aannemelijke periode, nodig om een ‘gestrand persoon’ de kans te geven om zich door de reddingsteams van de luchtmacht te laten opmerken, of om op eigen kracht een courant gebruikte piste te bereiken. Eerst een woordje uitleg over het terrein en de omgeving. Het bestaat uit een deel van het woud van Mayombe, waarvan de kenmerken een wirwar van enorme bomen en vochtig kreupelhout zijn, doorspekt met en een dicht ‘netwerk’ wortels en lianen. Het traject doorkruist een zeer moeilijk en moerassig stuk terrein, dat massa’s muggen, vervelend stekende vliegen, maringouins, mieren en hagedissen, enz. aantrekt. De temperatuur schommelt constant tussen de 20° (’s morgens) en 40° rond het middaguur.
Foto
"Rappel" vanop de falaizen (40 m) in Moanda. Bemerk (links vooraan) de toen nog in gebruik zijnde "toggle rope". (foto Delaet L.)

Na een goede voorbereiding is de grote dag dus aangebroken. We schrijven: 7 december 1959. Vertrekpunt: Vanga. De overlevingsproef kan beginnen.

Dag 1:
Na een mars van 3km langs een goed begaanbare route is er vlakbij een waterloop een plaats voorzien voor het eerste bivak. Ontbossing van de kampplaats. Inrichting van een slaapplaats. Na een uitgebreid medisch onderzoek door dokter Halkin, eerste maaltijd: uitsluitend zout en water. Tegen de avond krijgen ze af te rekenen met een aanval van agressieve muggen, vliegen en andere insecten. De nacht valt snel.
Dag 2:
Het vinden van een aantal palmnoten en de kern van een palmboom wekt de appetijt op. Kapitein Militis gaat op zoek naar eten, maar komt terug met lege handen. Een verkenning van 2 kilometer, waarbij de loop van een riviertje wordt gevolgd, is achter de rug. Het vorderen hier verliep zeer moeilijk. Nacht. Wacht lopen. Het vuur onderhouden. Een aanhoudend gevecht tegen de niet afgevende insecten, in een poging om deze te verjagen.
Dag 3:
Kapitein Militis voert een verkenning uit tot aan een dorp dat zich 7km verder bevindt. Het is de bedoeling om er enkele inlanders te vinden die hen willen helpen en onderrichten in het vinden van eetbare planten. Op deze tocht schiet hij op een vogel, maar mist…
Vanaf het begin van de proef bestaat het voedsel uitsluitend uit de kern gehaald uit palmbomen, palmnoten en enkele wilde vruchten van de Magembo-Ngembo. We stellen vlug vast dat deze survie totaal verschilt met deze die in Katanga doorgaat. Hier verloopt deze proef trouwens – door de specifieke aard van het terrein – veel statischer. In de regio Kamina is de streek beter geschikt voor het afleggen van grotere en snellere afstanden.
Dag 4:
07.30 uur. Opbreken van het kamp. Voettocht richting N-O; contact met de «veiligheidsjeep». Opslaan van het kamp in de nabijheid van een tractorpiste. Kapitein Militis neemt contact op met een dorp, voornamelijk betrokken door werklieden; daar vindt hij na enig zoekwerk twee inlanders die de nodige kennis hebben over eetbare wilde planten. Er wordt beslist om daar de 5e, 6e en 7e dag te blijven en daar de nodige plantenkennis op te doen en om wild te verschalken. Kapitein Militis identificeert zes eetbare planten die van dan af een vast onderdeel vormen van het dagmenu.
De muggen, minder in aantal dan in kamp 1, blijken even hardnekkig en even vraatzuchtig…
Dag 5:
Zeer hachelijke dag.
De twee officieren beginnen specifieke symptomen te vertonen als gevolg van hun vijf dagen durend hongerregime. ´s Morgens vertrekt kapitein Militis op jacht. Hij keert zonder buit terug.
Rond de middag brengt majoor Bruneau de twee «survieërs» een bezoek.
Ik vind ze geïnstalleerd midden het woud. Ze betrekken een open plek van enkele vierkante meter. Twee slaapplaatsen – gemaakt van takken die een vijftigtal centimeter boven de grond zijn geplaatst – dienen als bed. Ze zitten in ontbloot bovenlijf en zijn volledig ‘getekend’ door muggenbeten. Uitgestrekt liggend op zijn armzalig bed, vraagt kapitein Delpierre me de toelating om niet te moeten rechtstaan om me te groeten... Hij schijnt volledig uitgeput te zijn. De warmte, de vochtigheid, de honger, samen met de insectenbeten hebben hem zwaar getekend. Kapitein Militis stelt me voor, om een kleine verkenning uit te voeren in het woud.
Gewapend met een geweer en een machete wagen we ons in de wirwar van weelderige plantengroei. Met de machete kappen we ons meter per meter een doorgang… Een geur van schimmel slaat ons in het gezicht… Midden dit woud komen we tot de vaststelling dat het gevecht om te overleven hier een basisregel is. Reuzenbomen, door de insecten half opgevreten, bedekken de grond en worden op hun beurt overwoekerd door nieuwe, jonge vegetatie. Enorme uit de grond opschietende bomen zijn tot in hun kruin gedrapeerd met lianen… Plots een klein teken van hoop: we ontdekken er sporen van een wrattenzwijn. Spijtig genoeg blijft het bij die «sporen». We kijken omhoog en onderscheiden een tiental meter boven ons in een boom, een donkerrood gekleurde fruitsoort. Hier is absoluut geen sprake om deze te gaan plukken. De boom is te hoog en de stam veel te glad. We beslissen uiteindelijk om hem om te hakken en na een kwartier werken met de machete, ligt hij tegen de grond. We hebben maar te grijpen! Het blijken zeer rijpe vruchten te zijn, half-pruim, half-kers, maar wel met een smaak, die me noch aan de ene, noch aan de andere vruchtensoort doet denken.
Ik neem enkele vruchten mee naar de Basis; niemand heeft er ooit een naam kunnen aan geven (…)

Dag 6:
Net als tijdens de vorige dagen eindigen nieuwe pogingen om te jagen even pover. In de voormiddag hebben we terug een afspraak met de «veiligheidsjeep», die ons muggen bestrijdende producten bezorgt; deze zijn trouwens maar van een relatieve doeltreffendheid.
Dag 7:
‘s Morgen en in de namiddag opnieuw een jachtpartij, nog altijd zonder resultaat. Nochtans zijn er sinds deze morgen verschillende verse sporen van antilopen en wratzwijnen waar te nemen. Ook enkele nieuwe verkenningen leveren geen nieuwe elementen op.
Dag 8:
Twee onderofficieren voegen zich nu bij kapitein Militis en kapitein Delpierre; bedoeling is de taaiheid en het uithoudingsvermogen van deze laatsten te vergelijken met deze van de mannen die de vorige dagen normaal voedsel tot zich hebben genomen. Uiterst hachelijke manier van vorderen, het terrein is steil en op sommige plaatsen moerassig. Gemiddelde vordering: 800 à 1.000 meter per uur…
Om 13.30 uur : aankomst in het bivak en ontdekking van enkele eetbare vruchten.
Dag 9:
07.00 uur. Opbreken van het kamp. We krijgen bezoek van een inboorling. Uiteindelijk trekken we tot 12.30 uur verder, richting het dorp Loshi, waar de brousseproef zal eindigen.
Dag 10:
Deze dag bestaat vooral uit een karaktertest. Die bestaat uit een voettocht van 18 km, zonder water of zout en op moeilijk terrein. De proef duurt 3 uren. Majoor Bruneau staat aan het eindpunt van de tocht klaar om de «survieërs» op te vangen.

De moeilijkheden die bij dit experiment naar boven kwamen hebben aangetoond dat het in vredestijd niet aangeraden is om met het type terrein waarover we hier beschikken, in voldoende veilige omstandigheden dergelijke oefeningen te laten doorgaan zonder blootstelling aan al te grote risico’s. COMETRO beslist dan ook dat de survie-oefeningen niet in Neder-Kongo, maar wel per compagnie op de Basis van Kamina zullen  
doorgaan. Daar zijn de condities ook wel heel zwaar maar vooral, daar kan voor voldoende veiligheid van de manschappen gezorgd worden. De veiligheidsvoorzieningen, daar uitgevoerd met vliegtuigen en helikopters, laten namelijk veel beter toe om eventuele zieke of gekwetste manschappen in veel kortere tijd te evacueren. Helaas, onze mannen waren diep ontgoocheld dat ze zich niet in dit uitzonderlijke avontuur konden storten. En wat meer was: de gebeurtenissen die zouden volgen gaven ons zelfs de gelegenheid niet om deze proef uit te voeren…

Foto
Commandokamp Kitona (BAKI): eigen potje koken... (foto Ongenae E.)



HOOFDSTUK II / Voetnoten
  1. Overlevingsproef
  2. Streek ten noorden van de monding van de «Congo». De schaarse bewoners behoren tot de Bayombe


HOOFDSTUK III


EINDE VAN HET JAAR 1959 - KERSTMIS EN DE EINDEJAARSFEESTEN.
Enkele persoonlijke bedenkingen over het leven van de zwarten in Beneden-Kongo.


FotoÉén van de laatst verschenen eenheidsblaadjes, uitgegeven door het 4de Cdo - Bilulu N°10 (archief familie Kempeneers, via Johan Kempeneers)
In november 1959 kom ik in Kitona aan het hoofd te staan van het «Vijftiende Detachement» - 4 Bataljon Commando (1). In december verschijnt het eerste nummer van ons eenheidsblaadje «Bilulu». In het hoofdartikel van dit nummer gaat mijn aandacht vooral uit naar de evaluatie van de huidige toestand, naar het vastleggen van de voornaamste gedragscodes en ik schets daarin ook de bijzonderste doelstellingen van het bataljon:
Na uw vier maanden basisopleiding in België werd u onmiddellijk voor de leeuwen gegooid. De gebeurtenissen die u allen kent hebben duidelijk aangetoond welke de taken zijn waarvoor u kunt ingezet worden. We zijn klaar om tussenbeide te komen en dit vanaf de eerste oproep…
U bent ondertussen «para» gebrevetteerd in Kamina. U bent nu in staat om de vele mogelijkheden van deze opleiding ten volle te benutten. We gaan verder met ons nog meer vertrouwd maken met de diverse sprongtechnieken zodat we, elk voor zich, het meeste voordeel hieruit kunnen halen; maar vooral om direct na de sprong «100% operationeel te kunnen functioneren.»
Twee compagnies zijn momenteel gebrevetteerd «commando». Een derde is dit niet. De reden «waarom ze pas volgend jaar hun kamp zullen doen» is aan deze compagnie uitgelegd…
Dit zijn, kort gezegd, de redenen: de ervaringen, opgedaan tijdens die twee eerste kampen, brachten ons de moeilijkheden duidelijk onder ogen. Ze hebben er ons toe aangezet om uit te kijken naar een nieuwe, meer rationele formule; die verplichtte ons om rekening te houden met de toestand van het terrein, met het klimaat en met de nodige beschikbaarheid van instructeurs. De overlevingsproef die normaal een onderdeel vormt van dit kamp, is onder de huidige omstandigheden onmogelijk uit te voeren.
Er werd in deze regio namelijk een «proef-survie» uitgevoerd en deze zal pas binnen afzienbare tijd volledig op punt staan. U begrijpt dat we, zonder over voldoende veiligheidsgaranties te beschikken, onmogelijk een bataljon in zulk een avontuur kunnen storten. De «survie» is een oefening die vooral als karaktertest dient gezien te worden en het doel hiervan is «de mens boven zichzelf te laten uitstijgen en hem te bevrijden van alle materiële bijkomstigheden.» Enkel een grote morele voldoening is hiervan de beloning.
De 1ste Compagnie moet zich niet minderwaardiger voelen dan de anderen. Deze compagnie zal ter compensatie een nog nooit eerder uitgevoerde bivakoefening mogen uitvoeren. De twee andere compagnieën
(2) zullen hun diensttijd afsluiten met een oefening waar ze een onvergetelijke herinnering aan zullen overhouden.
Blijft nu nog ons hoofdobjectief. Onze taak bestaat erin «om op elk moment onmiddellijk te kunnen tussenbeide komen.» Hierbij dienen we vooral de volgende gedragslijnen goed in ons hoofd te prenten: onze uitrusting en bewapening, zowel de persoonlijke als de collectieve, moet steeds klaar staan en in perfecte staat verkeren. Ons wagenpark moet ons toelaten om overal en ongehinderd in actie te treden en daarom wil ik dat onze chauffeurs hun voertuigen nog beter leren gebruiken en nog beter onderhouden. Om te eindigen het volgende: we moeten constant in verbinding staan met zowel de schoot van het bataljon, als met de hogere echelons die ons de orders geven en ons op het logistieke vlak moeten ondersteunen. Om daarin te slagen moeten onze transmissiemiddelen in een perfecte staat verkeren en moeten de radio-operatoren hun job tot in de kleinste puntjes onder de knie hebben. En ten slotte nog dit: daar de militaire opleiding gewoon verder gaat en gezien we fysisch en moreel sterk zijn is er geen enkele reden dat we de taak die ons mogelijks wordt toevertrouwd, niet zouden aankunnen… Ik heb vertrouwen in u. U mag vertrouwen hebben in uw chefs. Uw eenheid zal steeds een onwrikbaar blok vormen.
Wat er ook moge gebeuren, we zullen onze reputatie alle eer aan doen.
       

We staan op het punt om ons eerste kerstfeest in Afrika te vieren. Bij die gelegenheid zorgt padre (3) Deltour voor de volgende bijdrage in ons blaadje:

     Stille Nacht, Heilige Nacht...
Het is waarschijnlijk de eerste maal in uw leven dat u Kerstmis zult vieren onder een tropenhemel. U hebt uw dikke winterjas tegen de hevige koude, die we gewoonlijk tijdens deze periode in België kennen, hier niet nodig. Kerstmis behoort steeds tot één van de mooiste feesten van het jaar, zelfs al bevinden we ons tussen de zwarten in een ander continent.
Kerstmis is het feest van de vrede, van kameraadschap ook en van broederlijkheid.
De oorlogsverslaggeving heeft ons in het verleden al meermaals geleerd hoe de vijandelijke legers met elkaar verbroederden en gedurende enkele uren vergaten dat ze vijanden waren. De manschappen verlieten hun loopgraven en gingen «die van rechtover» opzoeken om samen «Stille Nacht, Heilige Nacht» te zingen. Elk in zijn eigen moedertaal.
Dit geldt ook in onze commandorangen, waar de kameraadschap een legendarische reputatie heeft en waar onze vriendschapsbanden nog hechter moeten worden naar aanleiding van dit heilige feest van Kerstmis. We moeten ons nog meer bewust worden van het feit dat we echte broeders zijn, dat het lot van al onze vrienden ons nauw ter harte ligt en dat we zeker niemand in de steek mogen laten.
Onze Basis zal een uitzonderlijke inspanning doen opdat onze jonge gasten van een mooi kerstfeest kunnen genieten, waaraan ze in hun verdere leven, zo hopen we althans, de beste herinnering zullen aan overhouden
(…).

Hoe zou het Kerstfeest verlopen?
Hiervoor geven we terug het woord aan de padre, die het programma nader toelicht:
 
Het speciale kerstmaal gaat door in de refter, waar aangepaste muziek en dito versiering voor een echte Kerstsfeer zullen zorgen. Het kerstfeest is een familiefeest. Om de stemming erin te brengen zijn daarom dus ook de families uitgenodigd.
Om 20.15 uur starten we met de kerstboompluk voor de dienstplichtigen. Voor ieder van hen zijn pakjes voorzien. We hebben hiervoor voor ongeveer 16.000,-fr [400 EUR] aan geschenken aangekocht. Deze kerstboompluk gaat door in de kantine onder de vorm van een gratis tombola.
Om 21.00 uur gaan we gezamenlijk naar de nieuwe cinemazaal, gelegen recht tegenover de ingang van de basis waar de commandant, kolonel Desmet, enkele woorden tot ons zal richten. Hierna begint de grote ontspanningsavond, georganiseerd door de specialisten van het 4de Commando
.
                   ―------------------------------------------------------------------------------------------
                                                                                Basis van Kitona
                                                                                        MENU
                                                                                     ─ ─ ─ ─ ─
                                                                                    APERITIEF
                                                                           KONINGINNEHAPJE
                                                                             MADAIRA-CREME
                                              KIP IN WIJN, APPELMOES, PUREE-AARDAPPELEN
                                                                        HOORN MET IJSKREEM
                                                                                  SIGARETTEN
                    ---------------------------------------------------------------------------------------------
Om 23.30 uur gaan we in fakkelstoet naar de kapel, waar de middernachtsmis zal doorgaan. Er zal vanop de klokkentoren, en deze zal bij die gelegenheid speciaal verlicht worden, kerstmuziek weerklinken over het plein. Tijdens deze kerstavond zal er een keuze aan kerstliederen gebracht worden, die u in de gepaste stemming zullen brengen; de liederen worden in het Frans, het Nederlands en in het Kikongo gebracht.
Stipt om middernacht, zal een ‘levende kerstkribbe’ zijn intrede doen in de kerk. Jozef en Maria, vergezeld door blanke en zwarte herders, zullen ons dit grote Kerstgebeuren opnieuw doen beleven.
«Stille Nacht, Heilige Nacht...»
Wie zal niet met een zekere weemoed terugdenken aan de voorgaande jaren, als hij deelnam aan de kerstviering in zijn eigen parochiekerk?
Tijdens de nachtmis zullen de gezangen door drie koren verzorgd worden. Een eerste koor, samengesteld uit zwarte kinderen, zal de meerstemmige liederen voor zijn rekening nemen. Een mannenkoor, versterkt met manschappen van de basis zullen de kerkelijke voorgezangen verzorgen. Uiteindelijk zullen onze commando’s samen met de scouts, de eigenlijke misgezangen en kerstliederen ten gehore brengen.

Na de middernachtsmis wacht u daarna in de refter, een waar ‘slaapmutsje’. Intussen zal het zo rond 01.30 uur draaien; hoog tijd dus om u ter ruste te leggen.
 
De voormiddag van kerstdag – vrijdag 25 december
In de loop van de voormiddag zult u de gelegenheid krijgen om uit te blazen. Zij die de mogelijkheid niet hadden om aan de middernachtsmis deel te nemen zullen de kans krijgen om een misviering bij te wonen om 09.00 uur, of om 10.30 uur.
 
De namiddag van kerstdag
Het is best mogelijk, dat de naam «Padre Deckers» u niet veel zegt. Wel, hij is de padre die gedurende 18 maanden de aalmoezenier was van het Belgische «Korea Bataljon». Hij heeft de gevechten meegemaakt en komt u zijn avonturen vertellen. Gedurende zijn verblijf in Korea heeft hij vele tientallen kleurendia’s gemaakt, waarmee hij zijn voordracht zal illustreren. Inderdaad, dit wordt zeker het bijwonen waard.
Weet dat Padre Deckers ook parachutist is, met tientallen sprongen op zijn actief. Na deze voordracht is er ter gelegenheid van de inhuldiging van de nieuwe cinemazaal nog een speciaal filmprogramma voorzien.

 
Zaterdag – 26 december
Om 16.00 uur is er in de kerk de huwelijksplechtigheid van luitenant Dehou. Alle commando’s worden er verwacht om hun sympathie te betuigen aan het jonge paar.
Om 20.00 uur luisteren we opnieuw naar Padre Deckers die ons nu vertelt over zijn rondreis in Japan. Hij heeft daar een zekere tijd verbleven en nam de gelegenheid te baat om er een rijke verzameling kleurenfoto’s (dia’s) aan te leggen. Zeker iets voor de fijnproevers. Zij die namelijk dachten dat ze op het gebied van de fotografie niets meer te leren hebben, zullen hier een lesje krijgen. De anderen zullen wellicht de smaak van de kleurenfotografie goed te pakken krijgen.

 
Het kerstfeest verloopt zoals voorzien in een sfeer van hechte kameraadschap. Het kerstmaal zelf gaat gepaard met de nodige animo. De middernachtsmis, opgedragen in de mooie nieuwe kerk, is effenaf indrukwekkend en tot onze vreugde bemerken we er een grote opkomst van het Congolese personeel met hun families. Het grote gebouw zit barstens vol en de aanwezigen staan zelfs tot ver buiten de kerk. Maar wat een hitte…!
 
Ondanks de onlusten neemt de Congolese bevolking van de Basis toch deel aan het feest van Kerstmis en Nieuwjaar. Maar in mindere mate dan vorige jaren. Naar goede gewoonte ontvangt het volledige Congolese personeel zijn «eindejaar-matabiche». Deze bestaat voor een deel uit levensmiddelen en uit een deken per persoon. Er wordt tevens een lendendoek uitgedeeld aan de vrouwen. Beloningen en prijzen zijn er voor hen die zich met de nodige vlijt hebben weten in te zetten bij de sociale dienst of die zich op een bijzondere manier hebben onderscheidden in familieverband. Honderden kleine pakjes worden ten slotte aan de kinderen uitgedeeld die, terwijl ze deze uitpakken, met hun mooie grote ogen draaien bij het zien van zoveel snoep en speelgoed.

In heel Congo vieren de zwarten Nieuwjaar. Onafgebroken, en dit drie dagen lang, stijgen uit de omliggende dorpen gezangen op en gaat het dansen onverminderd verder terwijl de volledige voorraad bier en pombe (4) er door gedraaid wordt. Toch is de toestand dit jaar enigszins verontrustend. «Het is ook kalmer dan gewoonlijk» vertellen de anciens ons.
 
Het merendeel der zwarten op de basis vieren Kerstmis thuis met hun gezin en genieten er van een maaltijd, samen met vrouw en kinderen. Anderen blijven trouw aan hun broussegewoontes. Ze verslinden en drinken alles, tot ze er letterlijk bij neervallen. De bediening verloopt voor sommige anderen dan weer volgens het volgende principe: wie als eerste moet bediend worden is de onbetwistbare chef. De man dus! Dan komt de vrouw aan de beurt: zij moet over voldoende voedsel beschikken…want zij staat in voor de arbeid. Uiteindelijk en als er nog iets overblijft, komen de kinderen aan de beurt. De zwarten zijn ervan overtuigd dat dit de beste methode is, want hun vrouwen zijn gehoorzaam en hun kinderen volgzaam… Anderen weer, beschouwen de vrouw als iemand waarmee geen rekening dient gehouden te worden: op straat stapt de man voorop (als hij niet per fiets is ten minste), op drie passen achter hem volgt de vrouw, geflankeerd door haar onafscheidelijke kroost en met een vracht op haar hoofd getornd. Regelmatig draait de man zich om… om haar tot meer spoed aan te manen. Hier is de vrouw niets meer dan een «werkinstrument» die de maaltijden moet bereiden, het veld bewerken en kinderen baren. Daarom gaat de voorkeur van de zwarten uit naar één of meer dochters. Volgens Afrikaanse gewoonte werden deze later dan als bruid verkocht, wat de ‘pater familias’ 10 à 15.000, -fr. opbracht [250 à 370 EUR].
Foto« …de kinderen zijn zeer volgzaam en uiterst vriendelijk » (foto Vitse G.)
Wat de kinderen betreft: deze zijn zeer volgzaam en uiterst vriendelijk. Op een dag in een klein dorp midden de brousse, volg ik een lange conversatie tussen een missionaris en een groep zwarten. Enkele meters van mij zitten jongeren op een taboeret. Onder hen op banken gezeten, twee rijen jonge kinderen, allemaal jongens tussen de 4 à 10 jaar oud. Gedurende ongeveer een uur volg ik het verloop der palavers en ik kan u verzekeren dat er zich tijdens dat uur geen enkel kind heeft bewogen. Ze luisteren vol aandacht naar wat er verteld wordt en lachen soms hartelijk om datgene wat gezegd wordt. Bij het minste teken echter houden ze onmiddellijk op. Ik denk dat het bij ons zeer moeilijk zou zijn om kinderen van die leeftijd gedurende een uur stil te houden. Niemand onder hen had een woord geuit. Als de missionaris mijn verwondering ziet geeft hij mij volgende uitleg: «Hier is dit de normaalste zaak. De kinderen worden door hun moeder gedragen tot er een nieuwgeborene komt. Vanaf dan is het kind volledig aan zichzelf overgeleverd. De enige zorg van de ouder is het kind drinken en eten geven, voor de rest moet het zelf zijn plan trekken. Waarin het over het algemeen nog zeer goed slaagt ook. Het zoekt zelf zijn plezier en sommigen zijn hierin zeer vindingrijk. Er zijn er die hun tijd doorbrengen met autootjes maken, wat voor hen een wonderbaarlijk speelgoed is…»

Een tosalisana (5) die ik op de Basis van Kitona heb ontmoet, vertelt me zelf meer voldoening te krijgen bij het lesgeven aan kleine zwarte kinderen, dan aan blanke. Ze zijn vooreerst zeer aandachtig, gehoorzaam en beleefd. Ze spreken u nooit aan zonder hierbij «Mijnheer» te zeggen, dat heb ik tientallen keren zelf ondervonden. De missionarissen krijgen dikwijls het verwijt «neger gezind» te zijn. Dit is gemakkelijk te begrijpen als men weet dat ze hier met minder verwende kinderen te maken hebben. De zwarte kinderen spelen met een prul van niets; hun plezier en goede humeur komt van binnenuit. En de iets oudere kinderen zijn er zich terdege van bewust dat het uitermate belangrijk is om goed te studeren.
 
Een metser knecht verdient hier 35,-fr per dag [0,87 EUR], terwijl een leraar die de vooropgestelde 5 of 6 jaren basisonderwijs heeft doorlopen gemakkelijk 6.000,-fr per maand verdient [ongeveer 150 EUR]. Beiden genieten wel van dezelfde eerder aangehaalde voordelen en extra’s (huisvesting, levensmiddelen, familiale vergoedingen, enz.) Men moet geen universitair zijn om de wanverhouding tussen deze lonen op te merken. De meeste jongeren hebben hierdoor de drang en de ‘honger naar kennis’ en velen doen dan ook de nodige inspanningen. De besten onder hen gaan verder met middelbare of hogere studies. De knapste bollen antwoorden «dat ze een politieke loopbaan ambiëren.» Een keuze die zich vooral laat inspireren door het zien van al die voorzitters van de lokale secties van het ABAKO, die zich de bezoldiging van een rijkaard toe-eigenen…geplukt uit de bijdragekas van de sociale verzekering. En hierbij vergeten ze uiteraard de bijhorende grote Amerikaanse wagen niet!

Foto
Kerst- en Nieuwjaarswensen vanuit de tropen voor het thuisfront... (archief familie Kempeneers)
Foto
Foto
Brief Leopoldstad 25-12-59 met Kerst- en Nieuwjaarswensen (archief fam. Kempeneers)

Foto links: « Raid op Yena ». Wegverkenning en «road-block» op het kruispunt Tonde – Moanda – Vista (foto Delaet L.)
Foto rechts: « Raid op Yena »: bivak in Nzenze (foto Delaet L.)

Tijdens die periode is er één van onze compagnieën in kamp «Stanley» (Leopoldstad) gestationeerd. Ook de dienstplichtige tosalisanas vieren samen met de leraars en professoren volop Kerstmis en Nieuwjaar. De vriendelijkheid en verwennerij daar, vanuit de zwarte bevolking toe naar onze mannen, is te lang om hier neer te schrijven. Ter illustratie volstaat het misschien dat ik hier verwijs naar een groep dames die toelating hebben gevraagd én verkregen om in het kamp een gratis frietkraam te instaleren. Anderen bakken bergen wafels, enz. Het is dan ook een echt kerstfeest, incluis mooi gedekte tafels en allerlei andere aantrekkelijkheden. De middernachtsmis, opgedragen door aalmoezenier Hardy is onvergetelijk en ontroerend. Alles gaat door onder een hemel vol sterren, op een heuvel, met als enig decor: de duisternis rondom ons, de lichten van de stad op de achtergrond en het gigantische zilveren lint van de Congostroom. Een kathedraal van baksteen had nooit dergelijke stemming kunnen oproepen, zoals dit hier het geval is midden dit natuurlijke decor. Ook COMETRO en de Staf van de Metropolitaanse Strijdkrachten, alsook de provinciegouverneur en vele personaliteiten nemen in stil gebed deel aan deze nachtdienst. Iedereen is in gedachten verzonken, gedachten die gaan naar het verre land en de familie, maar ook…naar het onbekende dat staat te gebeuren en dat zijn stempel zal drukken op het jaar 1960…
Foto
Luchthaven van Leopoldstad. Na de feestdagen: terugkeer naar Kitona… (foto Ongenae E.)


HOOFDSTUK III / Voetnoten
 
  1. Van september tot half november ’59 stond majoor Janssens aan het hoofd van het 4 Cdo. Vanaf 18 november van hetzelfde jaar nam majoor Bruneau het bevel over.
  2. De Nederlandstalige 2de Compagnie en de tweetalige Stafcompagnie
  3. De aalmoezenier
  4. [Swahili] Plaatselijk gebrouwen bier
  5. Opvoeder, soort hulpleraar


HOOFDSTUK IV


JANUARI 1960 – EERSTE VERJAARDAG VAN HET BATALJON.

VERDERZETTING DER MANOEUVRES EN OEFENINGEN.

Op 7 januari 1960 vat het «14de Detachement» zijn terugkeer naar België aan; het aankomende «16de Detachement» wordt naar Kamina getuurd. Wat ons, het «15e Detachement» betreft: we blijven in Kitona waar de opleiding gewoon wordt verder gezet. Op 11 januari gaan op de basis de festiviteiten door, n.a.v. de eerste verjaardag van de oprichting van het «4 Bn Commando». Bij die gelegenheid maak ik er de mannen attent op «onder welke uitzonderlijke omstandigheden ons bataljon in januari 1959 was opgericht, de dag na de oproer in Leopoldstad.» En natuurlijk verwijs ik ook naar «het glorierijke ontstaan van het Regiment Para-Commando.» In het hoofdartikel [van Bilulu] van 15 februari geef ik een overzicht van hoe het verdere verloop van het trainingsprogramma er voor de komende weken zal uitzien.
 
Sinds de eerste verjaardag van het bataljon en de tijdelijke windstilte naar het jaareinde toe, blijkt het jaar 1960 vol energie van start te gaan met een heropleving van de trainingen. De maand januari begint namelijk met een hele reeks oefeningen op het echelon «peloton én compagnie.»
Foto
Alarmoefening «Kitona-Leopoldstad»: stortbuien strooien roet in het eten en bemoeilijken de oefening (foto Vitse G.)

We beginnen met de aflossing van de 2de Compagnie [2deCie] door de Stafcompagnie. Een opmerking: verdiende felicitaties voor de 2deCie wat hun prestaties in Leo betreft. Deze eenheid had zich daar door zijn disciplinair gedrag, door zijn houding en zijn durf meer dan onderscheiden. Het voorbeeld is gesteld; er rest de Stafcompagnie enkel nog maar om diezelfde weg in te slaan.
De 1ste Compagnie [1steCie] had het manoeuvre «Chindwin» op een briljante manier uitgevoerd: deze operatie ging op 40 km van de Basis van start met een parachutage van de hele compagnie met volledige bewapening en uitrusting. De volgende dag werd de compagnie bevoorraad via de lucht. De hele duur van dit driedaagse manoeuvre verliepen in ongunstige klimatologische omstandigheden. Ondanks deze tegenslagen echter, waren er verder geen problemen en kon men vaststellen dat de 1steCie «blok» vormde achter zijn chefs. Het verheugt mij dit hier toch even te kunnen onderlijnen.

Wat de 2deCie betreft: ook deze had het manoeuvre «Ardennen» perfect uitgevoerd op een terrein dat bij hen zeker herinneringen opriep aan de pracht van de magnifieke streek in het zuidoosten van ons niet minder mooie België. Gelukkig viel het weer tijdens de oefening nog enigszins mee. De regen zorgde uiteraard voor enige verfrissing maar zorgde tevens voor een doorweekt terrein dat, [wat dit laatste betreft] op zich al heel zwaar is. Zeer mooie operationele oefening mét parachutage van manschappen, materieel en proviand. De sprongen van januari kenden geen enkel accident, dit ondanks het feit dat de toegestane weerkundige omstandigheden niet zelden de uiterste limiet bereikten. Bravo aan onze despatchers en piloten.
 
Buiten enkele oefeningen, uitgevoerd per compagnie en die zich afspeelden binnen de strikte begrenzingen van de Basis en de compagnieaflossingen in Leopoldstad, is het dagelijkse leven in ons kwartier tamelijk monotoon. COMETRO eist namelijk een maximale beschikbaarheid der troepen, welke klaar moeten staan om binnen de korst mogelijke tijd tussenbeide te kunnen komen.
 
Inderdaad, de politieke situatie in het land en vooral dan in Beneden-Kongo, waar het ABAKO niets onverlet laat om zich met hun acties en manifestaties te laten opmerken, is niet bevorderlijk voor enige geruststelling. Zonder dat men de toestand nu weliswaar als «echt explosief kan gaan noemen.» Het gezag van de gewestbeheerders werd meer en meer een «papieren gezag.» De voorrechten en mogelijkheden waarover ze beschikken komen steeds meer in handen van het ABAKO; de zwarte bevolking doet steeds minder beroep op de diensten van de beheerders, wat volledig in de kaart van het ABAKO speelt. Deze politieke partij heeft het lef om elk familiehoofd de verplichting op te leggen om zich aan te sluiten bij de partij; onnodig hierbij te zeggen dat elke geldelijke bijdrage die geïnd wordt dient, om de partij van alles te voorzien wat ze nodig heeft om haar anti-Belgisch programma verder uit te breiden. Ze hebben hun eigen rechterlijk orgaan opgericht en hebben zelfs de brutaliteit om bepaalde leden van de Metropolitaanse Strijdkrachten voor hun tribunaal in Banana te dagen. Het is hier onnodig te zeggen dat kolonel Desmet strenge orders uitvaardigt, opdat er nooit een militair voor deze marionettenrechtbank zou dienen te verschijnen.
FotoAlarmoefening «Kitona-Leopoldstad». Hard labeur voor de pioniers van het 4de Commando… (foto Vitse G).
Regelmatig schakel ik in het programma alarmoefeningen in om uit te testen hoeveel tijd men nodig heeft om zich volledig operationeel klaar te zetten en in actie te kunnen treden? In het begin zijn de resultaten niet echt wat ik er van verwacht. De tijd, nodig om de orders over te brengen, ligt aan de veel te hoge kant en de procedure is te omslachtig. Te veel onderdelen van de procedure haperen namelijk en zijn veel te log in hun uitvoering. Vanaf het moment echter dat iedereen de waarde van dit «alarminstinct» begint te snappen, in combinatie met een gezonde onderlinge competitiegeest, wordt de termijn die tussen het bevel ligt en het moment dat men volledig operationeel klaar staat, tot het strikte minimum herleid. Daar onze meest waarschijnlijke operationele sector deze van Leopoldstad is, wordt er op een dag beslist om met een deel van het organieke bataljonswagenpark de verplaatsing van een hele compagnie via de weg van Kitona naar Leo uit te testen.
 
Op een mooie ochtend wordt er «alarm» gegeven! Een hele compagnie, tot in de puntjes in gevechtskledij, neemt plaats in de voertuigen die onze deskundige officier met de grootste zorg operationeel heeft klaargestoomd. De colonne krijgt het bevel om te vertrekken: er dienen meer dan 600 km afgelegd te worden, non-stop! Het uitgestippelde traject is uiteraard niet te vergelijken met een klassieke autobaan: het grootste deel zijn aarden pistes, die ten andere nog in een uiterst erbarmelijke toestand verkeren door de stortbuien van de laatste dagen. Er worden vooreerst al bijna twee uren verloren tijdens de oversteek van de Congostroom in Matadi, waar men gebruik maakt van veerponten. Ondanks allerhande obstakels slagen onze chauffeurs erin om, in minder dan 24 uren tijd, de hele colonne meesterlijk en in een recordtijd over het hele traject te loodsen. Achteraf gezien was het overmoedig en riskant om een dergelijke prestatie – alleen maar te eisen – van manschappen die trouwens geen professionelen waren. Er wordt tijdens deze hachelijke tocht geen enkel ongeluk gemeld; maar twee dagen later heeft één van de chauffeurs in Leopoldstad wel een stomme aanhaking met een burgervoertuig. Wat me doet besluiten «dat onze manschappen bekwamer zijn in het omgaan met ingewikkelde toestanden, dan met het respecteren van de eenvoudige wegcode in de stad…»




HOOFDSTUK V

FEBRUARI-MAART 1960, HET MANOEUVRE «LOKANDU» EN DE «SAFARI». GENERAAL DE CUMONT en KOL. SBH DELPERDANGE OP BEZOEK.

Foto
…honderden droge takjes kregen de allures van een valstrik… (foto Vitse G.)
Ik eindig mijn hoofdartikel van februari met te vermelden «dat we ons aan het voorbereiden zijn voor het manoeuvre “Lokandu”» (in de regio Boma). Ik leg dan ook vooral de nadruk «dat iedereen zijn fysieke inspanningen zeer goed moet doseren, gezien de klimatologische omstandigheden van februari-maart zeer ongunstig zijn.» Deze maanden behoren namelijk tot de warmste en vochtigste van het jaar. Dit is absoluut geen ‘dikke nek’-praat: inderdaad, de oefening zal onder uiterst moeilijke omstandigheden doorgaan. Ondanks de nodige voorzorgen komen de mannen er dan ook totaal uitgeput uit. Laten we eens het woord aan één van onze ‘reporters’ die aan het manoeuvre heeft deelgenomen. Toen schreef hij het volgende relaas:

Zoals gewoonlijk verlaten we de vliegtuigen nog voor ze volledig tot stilstand zijn gekomen; de draaiende propellers zorgen voor enige deugddoende verkoeling. Al tijdens onze allereerste stappen op het terrein zorgen honderden struikjes met hun zwarte en uitgedroogde takjes voor een soort van muizenval. We kunnen ze nog maar net ontwijken. Enkele schrammen als gevolg natuurlijk, maar zonder veel erg. Dan wordt er in colonne verder getrokken. Hoe lang? Hoeveel kilometer? We denken hier zelfs al niet meer aan, verdwaasd en versuft als we zijn door de zon die onbarmhartig op onze hoofden neer brandt...

Belangrijkst oriëntatiepunt: de rugzak van onze voorganger! Eigenaardige zak trouwens, die samengebonden is met de «Mae-West» en de «Toggle Rope». Deze algemeen verguisde en meer dan eens vervloekte ‘baal’ zullen we drie dagen tegen wil en dank overal moeten meesleuren. En die verdomde conservenblikken dan, die zich tussen de schouderbladen persen en constant langs onze rug schuren…

Ieder uur is er een kerel die er de brui wil aan geven. Uiteindelijk ziet het verloop van de mars er ook hier en zoals zo vaak, er als volgt uit: de motor begint te haperen. M.a.w. de fut is eruit!

Bivak!

Mooie, zuursappige, gele pruimpjes krikken het moreel terug op. Zelfs de cornedbeef smaakt beter. We vleien ons neer, compleet verzadigt en met nieuw optimisme. Dan valt de regen…eerst stilletjes, dan heftiger…tot we in de vroege uurtjes plots wakker schieten. Verstijfd in onze «covers», voelen we het water binnendringen, waarna er zich onder onze lenden een kleine plas vormt…

Wat een pech! In het halfduister breken we het kamp op. Alles is doorweekt…

VOORWAARTS…!

Foto
De moerassen in de regio Moanda (foto Ongenae E.)
Dinsdag.

Op het programma: mars naar de zone waar proviand zal gedropt worden.

In een eindeloos ritme volgt de ene heuvel de andere op; de palmbomen schuiven aan ons voorbij. Rond de middag bereiken we een soort afspanning. Blij met deze korte rust zakken de commando’s als voddenpoppen in elkaar. In de verte klinkt het geronk van een C119. We zijn blijkbaar op de fameuze ravitailleringzone aanbeland. We hebben hoe dan ook, nog altijd last met die afgrijselijke, verdorde begroeiingen, hier nog talrijker en nog vervelender in aantal dan voordien…

Gvd…, de bevoorradingsmanden worden redelijk ver van ons gedropt. Met een stralend kleurenpallet openen de valschermen zich en we snellen naar het zo begeerde manna…
 
De moerassen…!

Voorzien van een behoorlijk rantsoen trekken we verder, of beter gezegd, wroeten we verder, dwars door deze ‘matitis’
(1). Voor één keer zijn onze beide drinkbussen gevuld met helder water dat uit de hemel is komen te vallen door middel van jerrycans. Dit heeft als voordeel dat we bij het drinken, zoals dit zo dikwijls het geval is, gelukkig de tanden niet opeen geperst dienen te houden om eventuele splinters en bilulus (2) te filteren uit ons drinkwater.

Men had ons moerassen beloofd... Naïef en onervaren als we zijn, halen we ons een tocht voor de geest, die ons dwars door een overvloed aan fris water zal loodsen. Het leven kan toch mooi zijn…! Maar plotseling, op de top van de heuvel aangekomen, worden we brutaal geconfronteerd met de minder fraaie werkelijkheid. Een enorm moeras spreidt zich beneden ons uit, ettelijke hectaren groot. En we moeten er tot elke prijs door… Do or Die!
(3) Als beloning hiervoor krijgen we enkel – tijdens het dwarsen van dit moeras – de kans om de gracieuze papyrussen van dichtbij te bewonderen [sic]. En indien we hierbij met moeilijke passages zouden de maken krijgen, rollen we nu al – vooruitziend als we zijn – onze «Toggle» en «Mae-West» rond de heupen. Kilometers aan een stuk is het nu «plonsplons…» Gluiperig en geniepig dringt het slijk door onze puttees (4) in onze schoenen en tussen onze tenen. Soms ook een doffe plons: de man vóór ons blijkt plots in één keer vijftig centimeter te zijn gekrompen! Onmiddellijk ondergaat degene die hem volgt hetzelfde lot; er wordt gevloekt, geploeterd en ten slotte komen we er uit…zwart tot aan de billen. Doorweekt en stinkend ook…wat zouden we op dat moment niet geven voor een degelijk bad!

Dat bad krijgen we. Inderdaad: de Lukanga verspert ons de weg… «Toggles aan elkaar…» Weldra spant zich net boven het wateroppervlak van de rivier een lange ketting van hennepkoorden. Eén voor één gaan we met wapen en uitrusting naar de overkant. De sterke stroming doet de iets lichtere manschappen enigszins afdrijven, doch iedereen houdt zich staande. Eindelijk aan de andere oever gekomen, schudden de manschappen zich als drijfnatte foxterriërs en maken daarna snel hun wapen droog.

Dit is uiteraard nog niet het einde van de tocht: «RUGZAKKEN OP EN VOORWAARTS…MARS…», soms gevolgd door een rauwe kreet: «DOWN». Ter afwisseling duiken er nieuwe heuvels op; maar wat voor heuvels! Rode steenmassa’s, kaal en onbegroeid, ruw ook.
Om de ons fel hinderende waterpartijen in de vallei enigszins te ontwijken doen we enorme «runs». De draagriemen van onze rugzak priemen en snijden ons in de schouders. Het zweet maakt alles plakkerig. Opnieuw moeten er enkelen ‘aangepord’ worden. Sommigen zakken gewoon in elkaar… De avond valt... de nacht glijdt over ons neer…

Totaal verwildert, met slepende voeten, marcheren we steeds verder… Muggen en maringouins gaan tot de aanval over. Met grote, brede armbewegingen proberen we ze van ons weg te houden. We lijken wel een bende krankzinnigen… Dit kan men geen «raid» meer noemen, dit is puur «Epos»; deze beproeving schreeuwt om alles achter u te laten, er gewoon uit te stappen en er de brui aan te geven…
Uiteindelijk valt iedereen, totaal uitgeput en ten einde krachten op een zandweg languit neer...

De alcoholpotjes die in de ‘trousse’
(5) steken stellen ons in staat om iets dat men een «vuurtje» kan noemen, aan te maken. Om te koken? Zelfs dat niet! Alleen om die verduivelde rotbeestjes van ons weg te houden. Waar we trouwens nog steeds niet in slagen…! We gaan op zoek naar droog hout. Compleet verward en doodop, de uitputting nabij, werpt er iemand zijn pijp in het vuur: hij denkt een stuk hout gevonden te hebben. Iemand anders beheerst zich tijdig: door de duisternis misleidt maakt hij aanstalten om de kolf van zijn wapen met zijn machete in stukken te hakken…!
Foto
Regio Tshela: «Safari» op zijn commando’s… (foto Ongenae E)
Foto«…we stelden geen enkele vijandige houding vast bij de inheemse bevolking…» (foto Ongenae E.)
Vijf uur ’s morgens. De aanval…

Een horde grijze spoken komt moeizaam in beweging. Opdracht: de brug over de Lukanga vernietigen...

Nieuwe mars, nieuwe omwegen. Uiteindelijk…de brug…! Plots weerklinkt het bevel: «In tirailleur…Wapens klaar houden…Rapper…» De ‘spoken’ worden automaten. De wapens zijn geladen, de veiligheidspal staat af. Er wordt geschoten…een plejade aan woeste kreten barst los… «TEN AANVAL.»
 
Epiloog: Lokandu. Een afgedankt en verwaarloosd vliegveld. In een oud en bouwvallig gebouw zonder deuren noch vensters, slapen de mannen op de grond. Vuil en smerig, met getekende gelaatstrekken, de gezichten zijn opgezwollen als gevolg van de muggenbeten. Onrustig en spastisch bewegen ze in hun slaap; handen ‘verpletteren’ een zwerm denkbeeldige muggen; vingers omklemmen krampachtig de drinkbussen (…)

 
Het manoeuvre moest na drie dagen worden stop gezet. In mijn hoofdartikel van maart 1960 heb ik [Bruneau] de reden uitgelegd en ik maak er een stand van zaken op. De 1steCie heeft na drie dagen en op doktersbevel, haar manoeuvre dienen stop te zetten. Een medisch onderzoek heeft duidelijk aangetoond dat dit een gerechtvaardigde beslissing was. Dit bewijst vooral dat het in dit land onontbeerlijk is om elke inspanning zorgvuldig te doseren en deze op een gunstiger moment van de dag uit te voeren. Vooral daar we dit type klimaat niet gewoon zijn. Dat brengt met zich mee dat de chefs, en dit op alle echelons, rekening zullen dienen te houden met deze dwingende maatregel. We beschikken nu over een studie die de invloed van het klimaat op de opleiding heeft geanalyseerd. De conclusies die uit deze studie naar voor komen en de praktische gevolgen die hieruit voortvloeien dienen aan iedereen kenbaar gemaakt te worden. Het feit dat we weten dat er zich een probleem stelt is voor ons al een eerste stap om deze op te lossen. (…)
 
(…) De 2deCie heeft het manoeuvre «Chindwin» meesterlijk uitgevoerd. We kunnen trouwens niets anders verwachten van die mannen. Ik heb hen gefeliciteerd voor hun zin voor organisatie en hun begeesterende inzet. Én voor hun discipline.

De 1steCie slaagt er dan toch in om haar safari af te werken in de streek rond Tshela. De oefening wordt over de hele lijn goed uitgevoerd. Er wordt melding gemaakt van enkele mankementen, maar globaal gezien wordt het een oefening vol interessante lessen, waarvan de 2deCie op haar beurt ten volle zal kunnen profiteren.

Even terloops de aandacht vestigen op het warme onthaal dat ons door de Belgische kolonie in het hartje van de Mayombe te beurt viel. We stellen ook geen enkele vijandige houding vast bij de plaatselijke bevolking, hoewel men ons hiervoor meermaals had gewaarschuwd.

Er tekent zich blijkbaar een duidelijke kentering af (…)

Foto
Foto
Foto
Foto
Brief 5 april 1960 - KITONA - waarin Hubert Kempeneers uitweidt over zijn ervaring tijdens de Safari en ook over zijn lessen tot sergeant (archief fam. Kempeneers)
Ik beëindig mijn artikel met een samenvatting van onze activiteiten die ons in de nabije toekomst te wachtten staan: Op dit ogenblik zijn we nog druk bezig met de voorbereidingen van het commandokamp van de 1steCie en van de «survie». Deze laatste proef zal doorgaan in Beneden-Congo. We verwachten allen een goede afloop, daar deze een reeks grote operaties van dit detachement zullen afsluiten. Het welslagen ervan zal beslissend zijn voor de vermelding op de dagorders van eenheden op voet van oorlog. Dit moet onze absolute bekrachtiging zijn en ik ben er zeker van dat u allen met hart en ziel bereid bent om uw dienst in deze toekomstige Onafhankelijke Staat Congo in schoonheid te beëindigen (…)
 
Zoals eerder gezegd moet dit programma gewijzigd worden en kan het slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd, daar omstandigheden onze planning compleet overhoop zullen halen. Maar toch hebben we er goede hoop op dat we de «survie’ in Kamina zullen kunnen uitvoeren. Indien dit nodig zou zijn, zelfs in de bergen van Ruanda, waar de STAF al plannen aan het maken is om er de eerste verkenningen uit te voeren.
 
In een periode waarin we zeer weinig de kans krijgen om ons buiten de Basis te begeven is het meer dan wenselijk om toch geregeld de Basis buiten te komen met degelijk voorbereidde oefeningen. Dankzij mijn tussenkomsten bij COMETRO slaag ik er toch in om toelating te verkrijgen om per compagnie een safari uit te voeren in de Mayombe. Hartje grondgebied ABAKO en thuishaven van Kasavubu trouwens. Deze oefening ‘kleurt’ wel iets buiten de grenzen waarbinnen onze normale oefeningen zich afspelen en welke strikt binnen een straal van 100km moeten gehouden worden. Dit om materieel en brandstof te besparen enerzijds, maar ook als gevolg van de reglementering die oplegt dat «COMETRO vooraf de burgerlijke autoriteiten dient te verwittigen indien ze deze begrenzing van honderd kilometer zou overschrijden.»

Door een toeval – dat de zwarten nooit hebben kunnen begrijpen – valt de aankomst van de 1steCie in Tshela samen met de aankomst van Kasavubu – die daar aankomt om de bevolking toe te spreken. Deze samenloop van omstandigheden komt ons uitermate goed uit; de blanken van Tshela namelijk, aanvaarden niet langer de beledigingen en pesterijen van de duizenden, uitzinnige en dolgedraaide zwarten. Inderdaad, de situatie verslechterde zienderogen. Maar tegenover de zelfverzekerde houding en discipline van onze troepen betoont de zwarte bevolking op geen enkel moment enige vijandelijkheid en zijn hun gedragingen zelfs correct te noemen. COMETRO komt later te weten «dat de bevolking de vriendelijkheid van onze commando’s zeer op prijs bleek te stellen. Vooral het feit dat één van onze mannen een zwarte vrouw haar zware vracht hout had helpen dragen, was tot zelfs in de politieke kringen van Leopoldstad een gespreksonderwerp.»

Ook de safari van de 2deCie en van de StafCie vinden op datzelfde tijdstip plaats. Deze van de 2deCie gaat door eind maart in de streek rond Tshela. De oefening verloopt zonder incidenten. Ze is een compleet succes te noemen, vooral daar die mannen profijt trokken uit de vroegere ervaringen die de 1steCie eerder had kunnen opdoen [zie januari 1960]. Het personeel en het materieel doorstaan goed de zware beproevingen waaraan ze zijn onderworpen. Onmiddellijk na de terugkeer van de 2eCie lost de StafCie hen af en deze compagnie zet op haar beurt de safari verder in Mayombe. Ook hier zijn de omstandigheden zeer zwaar: muggen en maringouins laten zich terug gelden tijdens de klassieke nachten zonder slaap.
Maar ook hier verloopt het parcours van de oefening feilloos.
Foto«… het labeur was voor de vrouwen…» (foto Ongenae E.)
U vraagt zich waarschijnlijk af wat een «safari» voor een commando nu eigenlijk inhoudt?

Laten we diezelfde vraag voorleggen aan één van de deelnemers. Eerst dit: wie onder ons heeft er nooit gedroomd om, zoals men dat in de meer zuidelijk gelegen streken noemt, deel te nemen aan «een safari»? Hier in de betekenis van een voettocht langs een uitgestippeld parkoers van goed begaanbare wegen en paden, wel te verstaan! Voor ons echter betekent dit woord in de eerste plaats «avontuur». Toch moet men deze term nuanceren; dit gebeuren valt eerder te klasseren onder de term «bijzondere ervaring.» We vertrekken op een voor ieders, en een voor de commando in het bijzonder, klassieke manier: te voet dus! Onze tocht moet ons in vier dagen in de omgeving van Tshela brengen. We doorkruisen een streek die zeer verschillend is van deze die we gewoon zijn. We trekken door een zeer ruig terrein, zeer lastig ook; alles doet ons trouwens een beetje aan de Belgische Ardennen denken. De streek kenmerkt zich door zijn uiterst weelderige plantengroei, we doorkruisen tal van dorpjes, bref… een regio die voor ons absoluut een afwisseling betekent met het plateau van Kitona en zijn eindeloze zandvlaktes. De dorpen zijn hier trouwens talrijker en gekender; de bewoners zeer minzaam; dit laatste heeft zonder twijfel te maken met de angst die we de dorpelingen inboezemen. In ieder geval bezorgen al deze ‘voordelen’ ons de kans om iedere dag onze honger moeiteloos te stillen. En dit is trouwens niet in het minst te danken aan onze prima chef-kok… Iedereen herinnert zich zeker nog het festijn van gerookt geitenvlees en de inlandse beignets, die in geen tijd achter onze kiezen verdwijnen…

Er is ook regelmatig contact met de zwarten zelf. Van zodra er een peloton aan de rand van een dorp verschijnt, stijgt er een Mbote-concert op uit de groep inlanders die zijn samengetroept om de blanke soldaten te zien voorbijtrekken. Soms met een glimlach op hun gezicht, een spottende glimlach zelfs, bij het zien van blanke mannen die als vrouwen bevracht vermoeid aan hun ogen voorbij trekken. Het traject is soms lang, de bergham zwaar en de kaart meer dan eens verre van nauwkeurig. Maar niet alles is kommer en kwel. Soms trekt een mooie zwenking in de loop van een rivier, of de aanblik van een prachtig landschap, onze aandacht. Door zijn vele contrasten is dit zeker een opwindend land! De meeste zwarten leven in armoede, terwijl enkelingen over een wagen beschikken in schreeuwerige ‘bon-bon-rosé’ kleuren. De manamoucks (6) werken zeer hard, terwijl de heren de schaduw opzoeken en er zich koesteren…

´s Avonds is het voor ons ‘tijd tot ontspanning’. Soms komt een zwarte zijn eindeloos lange inheemse deuntjes demonstreren, waarop één der onzen met een galmende trompetstoot reageert… Soms maken we ook gebruik van een etappeverblijf (7) als onderdak, waar men ons dan zingend en discuterend op de barza (8) kan aantreffen; dit tot ergernis van de enkele logés, die hierdoor de slaap niet kunnen vatten. Maar aan alles komt een einde. Op de vierde dag rond de middag bereiken we de plaats waar de camions ons staan op te wachtten; deze brengen ons dan op een niet echt comfortabele manier terug naar Tshela! De safari is achter de rug. Voor ons was dit in ieder geval een gelegenheid om zeer intens kennis te maken met Congo en zijn bewoners…

Uit ons verblijf op de basis springen twee gebeurtenissen er die dagen nogal bovenuit: het bezoek van generaal Cumont en deze van kolonel SBH Delperdange, de commandant van het Regiment Para-Commando. Generaal Cumont – Voorzitter van het Comité der Stafchefs – is vergezeld door kolonel SBH Gheysen van COMETRO en maakt tijdens dit bezoek van de gelegenheid gebruik om het bataljon te inspecteren. De troepen worden geïnspecteerd en er grijpt een «defilé ter zijner eren» plaats. De generaal spreekt zijn voldoening uit over de correcte houding der troepen en benadrukte het belang van de aanwezigheid van de paracommando’s in Afrika.
Regimentscommandant Delperdange stelt ons majoor Laurent voor, op dat moment bevelhebber der paracommando’s in de Belgische kolonie, die het Regiment vertegenwoordigde bij COMETRO.
 
Op 14 en 15 april bezoeken mijnheer Harroy – Buitenlands-Beheerder-Generaal voor Ruanda – en de heer Baron Forgeur – adjunct Beheerder-Generaal – vergezeld van COMETRO eveneens de Basis van Kitona. Zij assisteren hierbij aan een bijzonder indrukwekkende oefening met vlammenwerpers.
Foto
We herkennen kolonel Gheysen (L), commandant van COMETRO, en 1ste sergeant Leon Delaet (R), hier tijdens de «Commandobadge-parade» in Kitona op 18 november 1959. (foto Delaet L.)
Foto
Oefening met vlammenwerper (foto Ongenae E.)
Foto
Foto
Brief 20 februari 1960 - KITONA - waarin Hubert het o.a. heeft over de moeilijkheden bij de postbedeling. Soms zijn de brieven vanuit het thuisfront meer dan een maand onderweg (archief fam. Kempeneers)



HOOFDSTUK V / Voetnoten

 
  1. hoog savannegras
  2. insecten
  3. Leuze bij de paracommando’s in het algemeen en lijfspreuk van het 2 Bataljon Commando in het bijzonder (staat ook op hun mutsembleem)
  4. «Beenwindels» genaamd;  na het behalen van de muts vervingen deze in de paracommando-bataljons van de jaren 50-60 de klassieke ‘infanterie-beenstukken’ (algemeen gekend als «ghetten»); deze wollen ‘bandage’ werd over de bottines tot een stuk van het onderbeen gewikkeld. Als begin de jaren zeventig ook in de Belgische eenheden de ‘Amerikaanse boots’ hun intrede deden, verdwenen deze typische parachutisten-attributen uit hun rangen.
  5. [Frans] Tas, foedraal
  6. Congolese vrouwen
  7. Deze etappehuizen waren er vooral voor de gewestbeheerders, die dagenlang onderweg waren tijdens hun reizen naar de ver verspreid liggende inlandse dorpen en bedoeld om hen te laten uitrusten of te overnachten (‘gites d’étappe’of ook ‘maisons de passages’ genoemd).
  8. Overdekt doorlopend terras rond de meeste koloniale woningen



HOOFDSTUK VI

APRIL – MEI: 
OVERHANDIGING VAN HET VAANDEL AAN HET 4 CDO DOOR
Z.M. DE KONING.
EPIDEMIE IN KITONA - EINDE VAN ONS VERBLIJF IN KITONA.



FotoMajoor Bruneau stuurt op 16 mei 1960 vanuit Kitona deze foto naar zijn vrouw. Op de achterzijde schrijft hij: « Ik maak u dit aandenken over naar aanleiding van zes maanden verblijf hier. Het betreft een foto van ons Vaandel en ons toekomstig Bataljonskenteken… » (foto weduwe Bruneau-Storm)
In de loop van januari 1960 loopt er in Kitona een telegram binnen die ons met uiterste blijheid vervult. Daarin staat dat het «4de Bataljon Commando» zijn Standaard wordt toegekend door Koninklijk Besluit N°7397 dd. 27 oktober 1959. Het «4de Commando» neemt hiermee tevens de algemeen geldende commandotradities over. Er is een nieuw vaandel in de maak, dat op 25 januari 1960 klaar zal zijn. De overhandiging van de nieuwe Standaard zal gebeuren tijdens een plechtigheid in het Jubelpark in Brussel, op 1 april 1960. Hieronder een verslag over het verloop van deze plechtigheid, zoals die verschijnt in uitgave 4 van ons korpsblaadje:
 
(…) Zoals u wellicht al via de kranten vernomen hebt, heeft Zijne Majesteit de Koning op 1 april 1960 in het Jubelpark in Brussel het Vaandel overhandigd aan de commandant van het 4de Bataljon Commando. Tijdens deze plechtigheid hebben ook het 62e, 64e en 75e Bataljon Artillerie hun Vaandel uit handen van de Vorst ontvangen. De drie Artillerie Bataljons hadden elk een detachement van twee pelotons afgevaardigd. Wat het 4de Bataljon Commando betreft, dit was vertegenwoordigd door een detachement samengesteld uit twee pelotons van het 1 Bataljon Para, waarvan de soldaten – trouw aan hun korpstradities – de wijnrode muts droegen.

Op de tonen van de muziekkapel van de Gidsen werd de Koning op het plein verwelkomd en defileerden de detachementen voor de talrijk opgekomen aanwezigen. Het detachement van het 4de Bataljon Commando bestond uit korpsoverste Majoor Bruneau, vaandeldrager Kapitein Delpierre en een escorte samengesteld uit de 1e Sergeant-majoors Fallay en Delaet, de 1e Sergeanten Hollants, Bayens en Dedecker. Ze waren allen uitgedost in de nieuwe Afrikaanse tropenkledij mét hoed. De talrijke aanwezigen kregen de gelegenheid om ons goed passende uniform te bewonderen en ik moet toegeven: onze vertegenwoordigers hadden het hierdoor niet echt warm. Maar niemand onder hen die op enige manier ook maar klaagde daar ze zich konden opwarmen aan het feit dat ze in het land aanwezig waren en niet in het minst aan de talrijke blijken van sympathie, hen spontaan door hun landgenoten bezorgt; dit alleen al gaf hen een hartverwarmend gevoel.


Waren aanwezig op deze plechtigheid: onze nationale Minister van Landsverdediging; en verder: luitenant-generaal Dinjart – chef van het Militaire Huis van de Koning; Generaal-majoor Cortiens – Stafchef van de Landmacht; de heer Burgemeester van Brussel; Kolonel Gijsen – Commandant der Ere-detachementen; vele buitenlandse Militaire gezanten; de Stafchefs van de drie Strijdmachten; de Commandant van de Krijgsschool; de Commandant van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland; de Commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten; de Commandant van het «Eerste Kiesdistrict».

Het grote aantal en vooral de belangrijkheid van de genodigden aan deze plechtigheid, waaronder niet minder dan tweeëntwintig generaals, bewezen voldoende de symbolische waarde die dit heilige embleem vertegenwoordigde dat aan ons werd toevertrouwd, en welke eenieder van ons in staat moest zijn te beschermen, zelfs door toedoen van de grootste opofferingen.


Foto
Brussel, 1 april 1960 : Koning Boudewijn schouwt de troepen. Links het detachement 4 Commando in tropenkledij, aangevoerd door majoor Bruneau (foto Delaet L.)
FotoBrussel, 1 april 1960. Koning Boudewijn overhandigt het Vaandel van het 4de Commando aan majoor Bruneau (foto Delaet L.)
Als ons Vaandel dan begin van de maand mei officieel aan heel het bataljon zal worden voorgesteld – dat op dat tijdstip in Kitona opnieuw in zijn geheel zal verenigd zijn – zullen we allen de plechtige opdracht aanvaarden om onder alle omstandigheden de eer van onze driekleur te verdedigen. Dit zal volledig in de lijn liggen van volgende toespraak van Zijne Majesteit de Koning, alvorens hij in april overging tot de overhandiging van de emblemen:

«Officieren, Onderofficieren, Korporaals en Soldaten,
»Ik vertrouw u vandaag de emblemen toe van uw pas gevormde Bataljons. Artilleristen van het 62e, 64e en 75e Bataljon, die met kennis en bekwaamheid het zeer geperfectioneerde materiaal bedienen. Commando’s van het 4de Bataljon, benijdenswaardige erfgenamen en beschermers van de vermaarde tradities van hun voorgangers.
»Ik ben ervan overtuigd, dat u onder alle omstandigheden trouw zult blijven aan de plechtige overeenkomst die u vandaag hebt onderschreven en ik schenk u mijn volste vertrouwen.
»Officieren en Onderofficieren,
»Ingaand op de roep der Strijdkrachten hebt u voor een boeiend, maar ook moeilijk beroep gekozen. In oorlogstijd verwacht de Natie van u: kennis, strijdlust en zin voor discipline, zelfs opofferingen. Eens het gevaar geweken en de Natie ontheven is van zijn militaire verplichtingen rust op u de taak om in soms ondankbare omstandigheden en met beperkte middelen verder te werken aan het vervolmaken van de vorming der mannen die u zijn toevertrouwd, ten einde hen eigen te maken met de diverse technieken die zich constant verder aan het ontwikkelen zijn.
»De toegang tot en het verder zetten van een militaire loopbaan betekenen in de eerste plaats: het slagen in veeleisende en selectieve proeven. Uw scholen, die bakens zijn van discipline en tradities, zijn tevens een smeltkroes van zowel intelligentie, fysische competentie en moreel waardebewustzijn en ze staan borg voor een degelijk gevormde elite.
»In uw rangen rekruteerde de dynastie sinds vier generaties een Pléiade aan karaktervolle mensen die de belangen van het land boven hun persoonlijk belang stelden.
»U hebt recht op ieders respect.
»Het gegeven woord is onontbeerlijk voor een leger dat zijn taak moet vervullen, dit leger moet op zijn beurt kunnen rekenen op voldoende steun van de Natie.
»Ik van mijn kant, betuig u mijn achting en mijn erkenning voor uw toewijding, in dienst van het land.»


     Epidemie in Kitona.
FotoRegio Kamina. Para drop uit C-119. (foto Ongenae E.)
Als gevolg van de «safari» van de 1ste en 2de compagnie breken er epidemieën uit en die zorgen voor een vertraging in het trainingsschema. Hieronder het verslag over dit onderwerp, dat verscheen in ons blaadje « Bilulu »:

De safari van de 1steCie heeft bij hen die zich in de Mayombe hebben opgehouden een epidemie van rode hond veroorzaakt. In principe betreft het een vorm van «dingue» (soort koorts), ook wel «rode koorts van Mayombe» genoemd. Deze vertoont praktisch dezelfde symptomen als deze van «Rode Hond».

Door deze verkeerd gestelde diagnose worden we gedurende veertig dagen, onnodig, strikt binnen de begrenzing van onze kwartieren geconsigneerd. De kwartieren zijn trouwens afgebakend met witte tape. Deze maatregelen – ter bescherming en ter voorkoming van de verdere verspreiding van de ziekte – die hierdoor gelden, halen onze planning compleet overhoop. Onder andere de aflossing van de StafCie op Basis Stanley door de 1steCie moet hierdoor worden uitgesteld. Alle sprongen in Kitona worden ‘gecanceld’, enkel een detachement van de 1steCie heeft haar sprongen in Leo mogen uitvoeren.

Acht dagen na de safari van de 2deCie, breekt er ook in hun midden een epidemie uit, welke hier op zijn beurt voor vertraging zorgt aan het programma, dat we in Matadi minutieus op papier hadden gezet. Hierdoor beperkt onze actieradius zich opnieuw tot een strikt met witte linten afgebakend terrein rond onze kantonnementen. We verlaten deze ‘begrenzing’ enkel maar om enkele kleine oefeningen af te werken, waarvan men uitgaat «dat ze geen verdere verspreiding of besmetting kunnen bewerkstelligen.»

In april vertrekt de 1steCie naar Ruanda; de sprongoefeningen zijn de dag vóór hun vertrek doorgegaan op BAKI en in Leopoldstad.


De maand mei kenmerkt zich door de laatste twee belangrijke oefeningen «Tshimfuku» op BAKI: de samenwerking tussen de 2deCie en de steunwapens (Recce’s en Mortieren) vormt hier het orgelpunt. Ik bewonder de discipline en de groepsgeest die er in de schoot van deze 2deCie heerst. De ‘aanvallers’ kunnen kennis maken met de nauwkeurigheid en de efficiëntie van de «tirs» van het peloton Mortieren. Laat het gezegd zijn dat dit oefeningen zijn die door hun aard en opvatting enkel op het Congolese grondgebied kunnen uitgevoerd worden.

We gaan onze verhuis naar andere horizonten inzetten en het is dan ook meer dan waarschijnlijk dat we op 30 juni met zijn allen in Ruanda zullen verblijven. Het hoeft hier niet gezegd dat de laatste maanden van uw dienst in Ruanda op alle punten een bekroning zal worden op het vlak van het verderzetten en aanscherpen van uw zin voor discipline. Het is namelijk tijdens deze laatste maanden dat ge de faam van uw eenheid zult bevestigen. Denk daar dikwijls aan. (…) 

 
Alvorens met de rest van het bataljon de basis van Kitona te verlaten organiseren we een parade ter eren van de commandant van deze Basis die ons gedurende acht maanden onderdak had verschaft. Bij die gelegenheid wordt ook het Vaandel, dat me vorige maand door zijne Majesteit de Koning werd overhandigd, aan onze troepen voorgesteld. Ik onderstreep in enkele zinnen de bedoeling van deze parade:

     «Officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten,
»De parade die we vandaag houden hadden we met heel ons bataljon willen uitvoeren. Bevelen van hogerhand hebben er anders over beslist: de 1ste compagnie die op 5 mei moest terugkomen van Leo werd belast met een opdracht die 2.000 km hier vandaan is gelegen.
»Het bataljon in zijn geheel zal binnen onafzienbare tijd de 1steCie vervoegen. Het is mogelijk, meer dan waarschijnlijk zelfs, dat het “Vijftiende Detachement” – heden onder de wapens bij het “4de Commando” – Afrika definitief zal verlaten zonder nog terug te keren naar de Basis van Kitona. Het is dus onze plicht om vóór ons vertrek een parade te houden als eerbetoon aan die Basis, die ons gedurende acht maanden onderdak heeft verschaft. Het is dan ook niet meer dan normaal dat we ons Vaandel hier voorstellen – ons Vaandel dat Zijne Majesteit de Koning ons nauwelijks een maand geleden heeft overhandigd.
»Bij die gelegenheid wil ik dan ook in ons aller- aanwezigheid de commandant van de Basis en zijn personeel bedanken voor alles wat ze voor ons hebben gedaan. Ons verblijf in Kitona was hard en moeilijk, dit vooral wegens de hier heersende extreme klimaatomstandigheden. Niettegenstaande dit houden we er onvergetelijke herinneringen aan over. Uit eigen ervaring sprekende kan ik u zeggen dat het enkel in werkelijk moeilijke omstandigheden is dat we de kans hebben om ons karakter te harden. Aan u, jongeren, de plicht om deze vorming niet te laten verloren gaan; een vorming die wij, anciens, geprobeerd hebben u mee te geven, ons inspirerend op de perfect verwoorde boodschap van onze Koning tijdens de overhandiging van ons Vaandel. Ik heb het over het verder zetten van de tradities die de vermaardheid van diegenen die ons voorgingen zo kenmerkte.
»Onze Vorst mag vertrouwen hebben: in alle omstandigheden blijven we trouw aan de verbintenis die we aangingen het moment dat ik dit Vaandel heb ontvangen. Op dit eigenste moment dat dit Vaandel aan u wordt voorgesteld, is dit zeker ook van toepassing.
»Binnen enkele ogenblikken defileert u voorbij de commandant van de Basis. Ik zou willen dat uit uw hele voorkomen, en in uw ogen, de fierheid te lezen staat een elite eenheid waardig. Fier ook dat u deel mag uitmaken van dit geheel, dat ons prachtige Regiment nu eenmaal is.»


Foto
Ergens boven Afrika in een C-119… (foto Ongenae E.)
In dezelfde geest sluit ik in ons blaadje mijn laatste artikel af in de volgende bewoording:

«De zeven maanden opleiding in Kitona hebben ons fysiek zwaar getekend: al die kleine aandoeningen die we in diverse gradaties moesten ondergaan zijn hiervan het sprekende bewijs. Maar we mogen met fierheid stellen dat op geen enkel moment ons moreel heeft gewankeld. De wilskracht en de ‘Spirit’ waarmee alle oefeningen en manoeuvres zijn verlopen, zijn hiervan een bewijs en zegt voldoende.
»Ik heb steeds op u mogen rekenen. Ik zal dit steeds blijven verder doen.»
Foto
Commando’s villen en verdelen vakkundig een geschoten wild… (foto Ongenae E.)

  
HOOFDSTUK VII

VERKENNINGEN IN RUANDA [nu RWANDA].

FotoTroepenschouw op Basis Stanley (foto Ongenae E.)
Eerder al, had ik COMETRO herhaaldelijk met rapporten en mondelinge tussenkomsten bestookt opdat alles in het werk zou gesteld worden, om een einde te maken aan ons verblijf in deze oven die Kitona nu eenmaal was en waar we fysiek zienderogen ten onder gingen. Compleet groggy, als gevolg van een verblijf van zes maanden op het toppunt van het warme seizoen, zorgt ervoor dat de fysieke toestand van onze mannen fel is ondermijnd. Wat het moreel betreft: ook op dat vlak steken ernstige ‘slijtage’-kenmerken de kop op. De klimatologische en atmosferische omstandigheden zijn te extreem om nog echt zware oefeningen te kunnen inlassen en maken het opkrikken van het moreel onmogelijk. Ook het feit dat we instaan voor de ordehandhaving in Beneden-Congo verhindert ons om nog een echte degelijke training op poten te zetten. Door te blijven doordreunen op de feiten wordt er uiteindelijk toch naar ons geluisterd. Als er op een goede dag een compagnie naar Usumbura wordt uitgezonden voor een verkenningsopdracht in Ruanda, krijgt onze hoop eindelijk concretere vorm.
 
De manier waarop deze verkenning vorm krijgt en wordt aangepakt loont de moeite om hier te vertellen. Hierin zal men zien, hoe ik op een mooie morgen vanop Kitona opstijg met bestemming Leo en met de vaste intentie om nog dezelfde avond mijn bataljon terug te vervoegen, maar hoe ik er pas acht dagen later terugkeer, na een omzwerving van meer dan 5.000km… Ten einde de sfeer van toen beter te kunnen omschrijven, heb ik mijn velddagboek geraadpleegd; daaruit heb ik bijna integraal sommige fragmenten die betrekking hebben op mijn activiteiten op dat moment zelf, overgenomen:

Dinsdag 19 april 1960
Kitona 06.45u: sprongparade. Dit betekent dat we eerst onze valschermen gaan ophalen in het met airco-gekoelde magazijn. De naamafroeping [sprongparade] door kaderleden van het Centrum voor Parachutage gebeurt volgens een strikt en vast schema. Dit onderdeel legt trouwens ook de volgorde vast waarin we zullen springen. De valschermen worden gefit en desnoods aangepast, daarna gecontroleerd. We stappen in de voertuigen en vertrekken naar het vliegveld van Kitona (dat net was ingehuldigd). Het is de eerste keer dat we vanop BAKI zelf zullen opstijgen. Er zijn hiervoor vier C119-toestellen [Flying Box Car] voorzien. Ik ben aangeduid voor het derde vliegtuig. Zoals gewoonlijk zijn de piloten te laat op de afspraak: een uur op het tijdsschema!
Het is nu al zeer warm. Dit is meestal zo als het warme seizoen naar zijn einde toe loopt. Zoals gewoonlijk zit ik achteraan in het vliegtuig, aan de linker deur [port]. Deze plaats verzekert me van voldoende frisse lucht en heeft als bijkomend voordeel dat ik kan genieten van het landschap. Het uitzicht is nu echter zeer beperkt, daar we midden het wolkendek vliegen. Men meldt ons dat er geen gaten zijn in het ‘plafond’; men zal de sticks dus afzonderlijk droppen (1). Dit om te grote concentraties parachutisten te voorkomen, met ‘aanhakingen tijdens de daling als mogelijks gevolg.
Men schreeuwt de bevelen voor de laatste controle van het materieel en de plaatsen in de stick worden ingenomen; het rode-licht-signaal flipt aan, dan het groene. De «GO…» volgt en we springen in het ijle… Minder dan een minuut later raak ik de grond in het dorp Kimbanza. De hergroepering die elke grondoperatie voorafgaat wordt uitgevoerd en op dat ogenblik is de oefening ten einde. Iedereen is doorweekt tot op het bot. Het zweet heeft onder de riemen van ons parachute-harnas twee witte strepen op ons hemd getekend: een gevolg van de kristallisatie van het zout dat zweet nu eenmaal bevat. Via een in zeer slechte staat verkerende weg komen we een uur later terug in het kamp aan. Snel een stortbad en droge kledij aangetrokken, een vers hemd en een «capitula» (2) en ik vertrek opnieuw met een C-119, ditmaal met bestemming Leo. Ik heb daar afgesproken met de 1steCie, voordat deze naar Usumbura zal vertrekken.
In Leo aangekomen stelt kolonel Gheysen van COMETRO me voor «om mijn compagnie te vergezellen naar Usumbura.» Dit met het oog op de verkenningen die daar zullen gebeuren en om er de op handen zijnde inplanting in Ruanda, van het «4de Commando» in zijn geheel, ter plaatse te kunnen bekijken. Deze opdracht is absoluut niet voorzien, maar ik aanvaard die maar al te graag. Het gevolg is, dat ik over slechts één hemd en één capitula beschik. In Congo maken we ons echter zelden problemen: ik zal me wel ergens een tandenborstel aanschaffen en «that’s it!» Dit kleinood zal gedurende die acht dagen dan ook mijn enige ‘bagage’ zijn. Vertrek naar Ruanda is voorzien op 21 april.

Woensdag 20 april 1960
Om 07.00 uur vergezel ik de 1steCie op een oefening; deze wordt ingezet met een sprong. Er wordt vertrokken vanop het vliegveld van Ngili en de «grondoefening» speelt zich af in de onmiddellijke omgeving. Ze duurt de hele voormiddag en gaat door onder een loodzware zon.
In de namiddag worden de orders nog eens doorgenomen en begint men met de voorbereiding voor het vertrek naar Usumbura.

Donderdag 21 april 1960
07.15u: de eerste C-119 stijgt op. Aan boord een kwart van de manschappen van de 1steCie. Het vliegtuig is tot de nok toe geladen. Iedereen zit op een valscherm. Dit is geen overbodige voorzorg met dit type toestellen, daar ze geen noodlanding mogen uitvoeren. De motoren draaien op volle toeren en produceren een hels lawaai. Het toestel rolt over de langste startbaan van Afrika (4.750 m) (3); de schroeven rukken het vliegtuig van de grond. Gedurende drie uren blijven we in datzelfde oorverdovende lawaai op onze valschermen zitten. Door de kleine raampjes bemerken we flarden van het landschap. Meestal bestaande uit reusachtige wouden, die nu en dan doorkliefd worden door een waterloop of open stroken, op de plaats waar een zeldzaam dorp of kleine agglomeratie is ingeplant. We zijn nog maar pas ontscheept op het vliegveld van Luluaburg, of ik verneem uit de mond van Luitenant-kolonel Dewitte van de Openbare Macht [F.P.] dat er opnieuw hevige gevechten zijn uitgebroken in Luluaburg zelf. Sinds deze morgen is die regio het toneel van barbaarse wreedheden. Baluba’s en Lulua’s moorden er elkaar op een uiterst wreedaardige wijze uit. Hoofden, handen, voeten en wat weet ik allemaal worden simpelweg afgehakt; hutten worden in brand gestoken: een honderdtal nu al, sinds zonsopgang. De F.P. had het vuur geopend op de brandstichters, er vielen vele doden en gekwetsten. En tot nu toe is de blanke bevolking niet mishandeld. De twee missionarissen die me dit meedelen en die denken dat we gekomen zijn om orde op zaken te stellen, geven ons de raad «om absoluut niet tussenbeide te komen indien we de veiligheid van de blanken niet willen in gevaar brengen.» De geruchten van onze landing in Luluaburg doen al goed de ronde en de reacties in de stad komen ons ter oren; ongerust over de ware toedracht van onze landing komt kolonel Dewitte er zich bij mij persoonlijk van vergewissen «of het wel klopt dat we niet gekomen zijn om tussenbeide te komen?» Ik geef hem mijn woord dat dit correct is – wat enkele minuten later ook wordt bevestigd – als we terug opstijgen en onze reis verderzetten.
Het is 11.45u, we draaien onze uurwerken één uur door daar we in Usumbura in een andere tijdszone zitten. In de verte bemerken we heuvelruggen: dit zijn de ongeveer 2.000 meter hoge bergkammen van de Congo-Nijl. We volgen de Fizi-pas; de bergen strekken zich uit tot bijna op onze hoogte.
We bevinden ons nog maar pas langs de oostelijke bergflank als er zich onder ons, over een afstand van 750 kilometer, een ‘blauwe spiegel’ etaleert die midden de beboste bergen is gelegen: we ontwaren het Tanganyika-meer. De aanblik is grandioos en indrukwekkend.
Om 15.15u landen we op het vliegveld van Usumbura. Camions brengen ons naar de 10-tal kilometer verder gelegen stad. We krijgen een maaltijd in het Atheneum. Daarna nemen we contact op met de plaatselijke autoriteiten met het oog op de planning van onze toekomstige activiteiten…

Vrijdag 22 april 1960
Na een excellente nachtrust, de eerste sinds maanden, stappen kolonel Laurent en ikzelf in een VW-kever. Onze bestemming is Astrida. Vier en een half uur aan een stuk slingeren we over slechte en bochtige wegen door een uiterst ruw en woest landschap. Onze Baluba-chauffeur kent de streek op zijn duimpje en werkt het traject in sneltreinvaart af, ondanks de zeer erbarmelijke staat van de weg…
In Astrida gaan we direct naar de Staf van het «3de Para» (4); we worden er gebriefd over de situatie in de regio; daar het waarschijnlijk hier zal zijn dat ik de Staf van het «4de Bataljon Cdo» zal installeren, verken ik de omgeving.
We gebruiken het middagmaal in «Hotel Faucon» in gezelschap van de officieren van het «3de Para». In de namiddag zetten we onze verkenning verder tot in Nyanza, waar de Mwami resideert en die uitgeroepen is tot «heilige stad van Ruanda» [nu Rwanda]. Ik kom onder de indruk van de attitude van de Tutsi’s. De mannen en vrouwen zijn zeer groot van gestalte en sommigen bereiken zelfs de twee meter. Ze stralen een zeer trotse houding uit en hun fel gekleurde kledij is onberispelijk en bezorgt hen een hoofs, bijna koninklijk voorkomen.

Zaterdag 23 april 1960
Na een laatst contact met het «3de Para» verlaten we Astrida; de wegen zijn ook hier even erbarmelijk, sommige delen van het traject zijn als gevolg van de regen grotendeels weggezakt. Doch al deze moeilijkheden worden goedgemaakt door het landschap dat van een uitzonderlijke schoonheid is.
De laatste 50km die ons eigenlijk van Usumbura scheiden…worden op de teller uiteindelijk…169km. ‘s Namiddags breng ik een bezoek aan de 1steCie; luitenant Lochy toont me zijn verblijfplaats. Ik geef hem de laatste richtlijnen in afwachting dat de rest van het «4de Commando» aankomt.

Zondag 24 april 1960
Alvorens terug te keren naar het vliegveld brengen we nog een bezoek aan de inlandse markt, waar we fruit willen kopen. We zijn vooral op zoek naar die kleine, zeer geurige en smakelijke wilde aardbeien.
Om 07.30u stijgt onze C-119 op, vliegt opnieuw over het meer van Tanganyika, volgt de Fizi-pas opnieuw en duikt in rechte lijn op het azimut «Kamina». Op de Basis ontmoet ik er officieren en onderofficieren van het «2de Bataljon Commando», die hier pas een maand geleden uit België zijn aangekomen. Mijn gewezen commandant en tweede in bevel van de «4th Troop», commandant Bruggeman, leent me hemd, broek en das. In gezelschap van heel wat oude bekenden breng ik er de rest van de zondag door. Ze bewijzen me alle eer en ik assisteer nog aan een voetbalmatch en ga uiteindelijk mijn logement in de mess van de Luchtmacht opzoeken.

Maandag 25 april 1960
Om 07.30u rukken de motoren van onze C-119 ons opnieuw van de grond. Een vlucht in rechte lijn van 1.200km brengt ons naar Leo, waar we opnieuw ondergedompeld worden in het deprimerende klimaat van Beneden-Congo.
Om 16.00u maak ik mijn verslag aan COMETRO over en krijg ik de recentste informatie wat de toekomst van het «4de Commando» betreft. Ik keer terug naar Basis Stanley, die onder het beheer van het personeel van het 4de Cdo staat en sta opnieuw klaar om de DC-3 te nemen met bestemming Moanda; het is nu 25 april. Het toestel stijgt om 11.08u op, met een vertraging van twee uren; dit als gevolg van een vertraging van een DC-6 die uit Brussel moest aankomen. De lucht is zeer zwaar bewolkt; ondanks dit, kan ik duidelijk de «site van Inga» zien op de Congostroom. De stuwdam die men daar wil bouwen, zal een vermogen hebben van één miljard kW / uur (…)
 
Dit is de reden dat ik, na een afwezigheid van acht dagen en na een vlucht van 5.000 kilometer en een tocht van honderden kilometers over de weg, het geluk had om terug de sfeer van het «4de Commando» te kunnen opsnuiven. Maar mijn terugkeer stelt me vooral in de gelegenheid aan mijn ploeg mijn terechte hoop te kunnen overmaken van een spoedig vertrek naar mildere oorden. Het moreel wijst terug richting zenit…

Foto
Het zwembad op de Basis van Kitona (foto Ongenae E.)



HOOFDSTUK VII / Voetnoten

  1. Doorgans wordt er langs beide kanten van het vliegtuig tegelijk gedropt (port- en starboard-stick tegelijk)
  2. Short tot net boven de knie
  3. Locatie niet bepaald, maar de kolonel bedoeld hier hoogstwaarschijnlijk het vliegveld van Kamina
  4. In november 1959 ontstaan er onlusten tussen de Tutsi’s en Hutu’s. Het pas opgerichte «3de Bataljon Parachutisten (*)» wordt ingezet en installeert er zich permanent vanaf februari 1960 (het bataljon blijft tot juni 1962 in Burundi). Vanaf mei 1960 krijgen de «Rode Mutsen» onder andere versterking van het «4de Bataljon Commando». (*) Vroegere benaming: «3de Bataljon Para-Commando». Dit bataljon was op Kamina gestationeerd en ontving afgewisseld de detachementen Rode Mutsen van het 1 Para en de Groene Mutsen van het 2de Commando. In april 1959 worden n.a.v. de toenemende onlusten in onze vroegere kolonie twee nieuwe bataljons opgericht: Het 3 Para dat op Kamina wordt gestationeerd en het 4 Commando op Kitona.


HOOFDSTUK VIII

HET DAGDAGELIJKSE LEVEN OP KITONA

Foto
Het nieuwe vliegveld van Kitona. Fitting voor de 1ste sprong op de basis. 1e sergeant-majoor Leon Delaet schrijft achteraan deze foto: «Het was de lucht in, draaien en eruit, net aan de buitenste grenzen van de basis. En neerkomen vlak vóór de ingang… Geen kilometers meer af te haspelen of aan zandvreten te doen.» (foto Delaet L.)
Gezien de zeer uitzonderlijke politieke situatie in de regio is het hoofdzakelijk op de Basis, of toch in de dichte omgeving van BAKI, dat de manschappen het leeuwenaandeel van hun tijd doorbrengen. Toch krijgen onze compagnieën de gelegenheid om volgens een strikt beurtrolsysteem en voor de duur van ongeveer zes weken, op «Basis Stanley» in Leopoldstad te kunnen verblijven. Dit geeft hen de gelegenheid om nader kennis te maken met de hoofdstad van Congo, één van de modernste steden van Afrika trouwens.

Tijdens ons verblijf op Kitona nog, wordt de Basis grotendeels afgewerkt. We maken er de plechtige inwijding mee van de kerk, van de cinemazaal, van het vliegveld en van vele gebouwen die van de Basis een zeer modern complex maken. Deze gebouwen zullen ons in juli 1960 toelaten om daar ongeveer 2.700 vluchtelingen op te vangen.
 
De inhuldiging van de cinemazaal en de modernisering van de kantine, is één van de onderwerpen die aangesneden wordt in ons korpsblaadje:

Sinds enkele dagen kunt u op de Basis over een cinemazaal beschikken die de vergelijking gerust kan doorstaan met de meest moderne spektakelzalen. We vinden het dan ook niet meer dan normaal dat we de vaklui die aan de realisatie van dit mooie project hebben meegewerkt hier bedanken, beginnend met de commandant van de Basis, kolonel Desmet. Deze verwezenlijking strekt BAKI werkelijk tot eer. U, bezoeker, wees altijd de inspanningen en kosten indachtig die nodig waren om dit project mogelijk te maken. Respecteer het en doe het respecteren: deze zaal is van u en beschouw ze als uw eigen goed.
Wat de filmvoorstellingen betreft: uw compagniecommandanten hebben u al uitgelegd waarom u voor bepaalde voorstellingen dient te betalen. De dag dat u beslist om deze bijdrage af te schaffen zal dit gebeuren, maar dan komt er ook niets in de plaats. Enkel onze bezorgdheid om u iets ‘extra’ aan te bieden, iets waartoe u anders nooit de kans toe zou krijgen, lag aan de basis van de inlassing van dergelijke filmvoorstellingen. We onderkennen de noodzaak en de grond van uw vraag voor wat betreft Nederlandstalige ondertiteling, maar…een gegeven paard kijkt men niet in de bek…! Dus rekenen we op een beetje gezond verstand en begrip vanuit jullie kant.
De kantine is zo goed als vernieuwd. Nu ze haar nevenfunctie van «spektakelzaal» verliest moeten we ze niet meer iedere dag inrichten of ontruimen naar gelang de noodzaak en we hopen dat u er zult voor zorgen, dat ze in een onberispelijke staat behouden blijft. (…)
Foto
«…we installeerden ons op een terras als echten.» Foto genomen vóór de kantine op «Basis Stanley», Leopoldstad. (foto Ongenae E.)
Foto"Stervoetballer" Hubert Kempeneers, 2Cie/4Cdo. Hubert gaat binnen in de schoolcompagnie in MLD, maar maakt deze fase niet af als gevolg van kwetsuren, opgelopen bij voetbalclub Landen. Hij begint zijn dienst dan als sdt-milicien en zal later - in de loop van zijn diensttijd (maand mei '60) - tot sergeant promoveren. Zie ook de brief dd. 5-05-59 hieronder (archief familie Kempeneers, via Johan Kempeneers)

Op de basis van Kitona wordt elke vorm van sportbeoefening – en dit al vanaf de eerste dag van onze aankomst – door het hele kader fel aangemoedigd. De soldaten begrijpen dan ook vrij vlug dat ze daarmee de kans krijgen om enerzijds hun lichaam harmonieus te ontwikkelen en anderzijds, dat dit hen de gelegenheid biedt om op een aangename en zinvolle manier hun vrije tijd door te brengen.
 
Einde maart wordt er een groot zwemfeest georganiseerd met verschillende wedstrijden, speciaal ingericht voor de dienstplichtigen en welke trouwens een groot succes mag genoemd worden. De beker voor de beste zwemmer van de Basis is dan ook de inzet van een spannend zwemtoernooi. Niemand zal ooit de ‘niet-geplande duik’ in het zwembad vergeten van de majoors Remy en Bruneau, die daarna eindigde met een collectieve duik in het water van alle aanwezigen. Van humor en fratsen heeft men ook hier een aardig handje weg!
 
Volleybal, basketbal en voetbal genieten een speciale voorkeur. Elke compagnie heeft een eigen ploeg die elkaar dan in de vele toernooien gaan bekampen. We verzamelen de beste voetballers en stellen een ploeg samen voor BAKI, die met brio diverse buitenlandse ploegen in het zand doet bijten. Zo gebeurt het dat op 26 maart 1960 onze spelers zich kunnen meten met de ploeg van de «HMS Puma», het admiraalschip van de commandant van de Zuid-Atlantiek, die op bezoek is op de Basis van Kitona. Dit is het verslag van deze sportieve ontmoeting die destijds werd gepubliceerd:

Zaterdag 26 maart grijpt om 17.00u een voetbalwedstrijd plaats tussen de ploeg van de Basis en deze van het Engelse fregat «HMS Puma». De onzen winnen met een 3-2 score. In deze eerste wedstrijd van het seizoen behalen we de zege tegen een weliswaar betere ploeg, die vooral uitblinkt door een zeer goed samenspel. De twee doelpunten die we tijdens de allereerste minuten scoren veroorzaken ongetwijfeld een koude douche bij de Engelse spelers, want tijdens de hele eerste helft slagen ze er zelfs niet in om maar één gevaarlijke tegenaanval op te bouwen. Dit komt vooral dank zij onze sterke verdediging, die uitstekend werk verricht en met Kempeneers als de grote vedette. In de tweede helft echter zijn de Engelsen heer en meester op het veld en scoren ze twee doelpunten tegen. Wat voor een gelijkstand zorgt. Toch laat BAKI zich niet doen. Met nog zeven minuten te spelen, bezorgt een ver schot van Mangelschots ons de eindzege (…)
 
Onze spelers kennen natuurlijk niet enkel successen!
De week na de wedstrijd tegen de Engelsen worden ze verpletterd door de Portugese ploeg «Futebol Cabinda». De wedstrijd verloopt onder een moordende temperatuur van 43°C. Onze tegenstrevers zijn technisch veel sterker en sneller en ontwikkelen een samenspel waarvoor we het hoofd moeten buigen. We verliezen de wedstrijd met 1-7. Winst of verlies, welk belang heeft dit ten slotte? Het bijzonderste bij dit alles is dat onze soldaten begrijpen dat sportbeoefening vooral een uitstekende gelegenheid is om hun groepsgeest en hun gevoel voor kameraad verder te ontwikkelen. En tevens om zich fysisch te harden en zich op een gezonde manier te ontspannen. Dit is de reden dat ze zich tijdens de verschillende competities vol enthousiasme en jeugdige overmoed altijd volledig geven.
 
Maar een paracommando-bataljon is uiteraard geen voetbalclub!
Wij behoren meer tot het type van «omnium-sport-club» die niet enkel op voetbal alleen is afgestemd. Het overkomt ons wel eens dat we eervol ten onder gaan tegen bepaalde ploegen die in een specifieke sporttak meer ‘gespecialiseerd’ zijn, maar we zijn onoverwinnelijk wanneer het om een competitie gaat die bestaat uit verschillende disciplines, zoals dit wel eens het geval is in Leo of elders.
 
Ten einde de mannen de gelegenheid te geven om zich te verstrooien en even van omgeving te veranderen worden er ook verschillende uitstappen georganiseerd. Naar Boma bijvoorbeeld, naar Cabinda en dichter bij ons, naar de Atlantische kust. Een van de deelnemers aan deze bewuste ‘reisjes’ bezorgt ons een verslag waarin ook de ludieke noot niet ontbreekt. Dit is zijn verhaal:

Op zondag 7 februari om 08.00u vertrekt er een camion met een vijftiental gasten richting Boma. Ze zijn van plan om er de ‘toerist’ uit te hangen! Het gezelschap is een nogal kleine maar bonte groep, bestaande uit chauffeurs, koks, magazijniers en mekaniekers… Bref, de gasten die men in de kazerne gemeenzaam: «mensen van de Diensten» noemt. Ze zijn allen van plan om de Basis voor enkele uren achter zich te laten en er eens een aangename zondag van te maken. Helaas loopt het al van bij de aanvang fout!
Na nauwelijks twintig kilometer rijden begint de motor warm te lopen en we zijn verplicht om halt te houden. Een blik onder de motorkap volstaat om vast te stellen dat het water van de radiator langs een losgekomen leiding aan het weglopen is. De anciens rollen de hemdsmouwen op en twee onder hen, Devillers en Ickx, sluiten de leiding terug aan waar die hoort te zitten. Maar de radiator is intussen leeg en we bevinden ons in volle ‘bled’. Nergens water te vinden! Dan maar te voet op zoek naar het onontbeerlijke vocht, twee man links en twee man rechts van de weg…
Tot onze verbazing zien wij na een tiental minuten een kruiwagen uit de brousse opduiken! En wat nog belangrijker is: een kruiwagen door onze verpleger Hostens ergens opgediept en gevuld met water. Waar…? Dit weten we nog altijd niet. Maar dit is nog niet alles: onze plantrekker bezorgt ons ook nog…een nachtpot…een zeer praktisch hulpmiddel bij het vullen van de radiator met water uiteraard. De brousse verbergt zo te zien nog vele verborgen schatten…! Vanaf nu beschikken we dus over alles wat we nodig hebben. We vullen de radiator en zetten onze trip verder. En de motor, die had nog nooit zo soepel gedraaid...
De rest van de reis verloopt zonder verdere moeilijkheden. Jammer genoeg heeft deze ‘panne’ ons veel tijd doen verliezen. Het draait dan ook tegen de middag als we in Boma aankomen. Onze eerste zorg is dan ook: het nemen van een goede maaltijd; de gedachte aan de menukaart alleen al doet ons nog steeds watertanden: beafsteak met frieten of filet-américain, overgoten met een goede «Primus»! Na het middagmaal, bezoek aan de stad. Oh, er is niet bijster veel te zien, maar we wandelen ten minste vrij rond als ‘echten’ dat plegen te doen en we gaan en staan waar we willen. Hierdoor ontdekken sommigen dé ‘bezienswaardigheid’ van Boma: een enorme «baobab» (1) met holle stam, die wel een dozijn personen kan herbergen. Deze reusachtige «baobab» is daar gekend onder de naam: «Boom van Stanley». Het was – volgens de overlevering althans – in deze boom dat de beroemde ontdekkingsreiziger tijdens zijn trektochten meermaals beschutting had gezocht. Anderen bezoeken het «Fort van Shinka», dat gebouwd was voor de verdediging van de Benedenstroom en waarvan de ingangspoort nog voorzien is van oude kanonnen. In Boma is er verder ook nog de kathedraal. Diegenen die het best bij kas zijn kopen zich nog enkele ‘bilokos’ (2) en de grootste initiatiefnemers installeren zich op een terras van een café en hangen den ‘bourgeois’ uit. Intussen is de tijd aangebroken om terug te keren. De dag is aangenaam verlopen en de terugrit gebeurt in een uitbundige sfeer. Uit onze camion weergalmen wel duizend liedjes; heel ‘het’ repertoire passeert de revue… Na deze prettige dag besluit ik aan onze officier S4 (3) nog een ‘verlanglijstje over te maken:
  1. Chauffeur Marchesoli in het vervolg voorzien van een dubbele dotatie drinkbussen, voor de dag dat zijn radiator weer komt droog te staan.
  2. Aan verpleger Hostens – de man met de kruiwagen – het brevet van «handigheid en zin voor initiatief» te verlenen!
En…mannen van de Diensten: wanneer gaan we naar Boma terug? (…) 

Foto
Uit deze brief (5 mei 1959) valt af te leiden dat Hubert Kempeneers zijn dienst begon in de schoolcompagnie (Marche-les-Dames) als Kandidaat Reserve Officier (K.R.O.). Wegens een kniekwetsuur, opgelopen bij voetbalclub Landen, heeft hij deze opleiding tot reserve-officier moeten staken. Feit is dat hij later (mei 1960) - na het behalen van zijn korporaal strepen - zijn 3de "streep" krijgt en wordt hij bevorderd tot OOF (sergeant) - (archief familie Kempeneers)

Foto
Foto
Brief 2 april 1960 - KITONA - waarin vooral de tijd voor sporten wordt aangehaald (archief fam. Kempeneers)
FotoBaobab-boom of «apenbroodboom» (Lat.: Adansonia).
De militairen op de basis krijgen geregeld de kans om hun diverse talenten te demonstreren. Zo gebeurt het dat we speciaal hiervoor o.a. een grote fotowedstrijd inrichten, met een prijzenpot van meer dan 10.000,-fr [+/- 250 EUR]. Er zijn verschillende thema’s voorzien: vrije onderwerpen, typisch militaire onderwerpen of thema’s die speciaal betrekking hebben op de Basis van Kitona.
 
Als voorpagina van het tweede nummer van ons blaadje kiezen we een ontwerptekening van het toekomstig embleem van het «4de Bataljon Commando». Dit embleem is het resultaat van vele werktekeningen en is het resultaat van verschillende weken van zoekwerk en voorzichtige pogingen. Ik zag het zo:
We wensen dat dit insigne alle symbolen verenigt: eerst de dolk, het wapen bij voorkeur van de Commando’s. Deze staat centraal in het embleem en vormt het essentiële onderdeel. Dan komen de vleugels, die ons overal brengen waar we heen willen gaan en die voor ons een passioneel moment symboliseren, een sprong in het ijle, een uitdaging van het gevaar, een hemel enkel voor ons. We hebben er de Congolese Ster in geplaatst; creatief getekend verenigd deze zich stijlvol met het lemmet van onze «dagger». De achtergrond stelt een wereldkaart voor, waarvan de uitgestrektheid en de verre horizonten een oproep zijn, gericht tot onze jonge en avontuurlijke harten. Achteraf is deze wereldkaart, een symbool dat blijkbaar te ambitieus leek, vervangen door een eenvoudige palmboom, dé heilige boom van Afrika. Bevalt dit ontwerp u?
 
Geen enkele moeite wordt gespaard om onze mannen hun persoonlijkheid harmonieus te laten ontwikkelen. Sommigen geven hierbij blijk over de meest gevarieerde talenten te beschikken. Een bewijs hiervan is dit gedicht, ons nagelaten door één van hen die hierin perfect zijn ideaal bezingt:
 
Inslapend onder de sterren
Wanneer de aarde tot rust komt
En de nacht zijn sluier spant
Over de mens en de dingen
Vermoeid kan ik inslapen
Wanneer mijn werk af is
En ook God is voldaan
Inslapend op het veld van Eer
Gedragen op een bed van gras
Na geestdriftig alles te hebben gegeven
Ter verdediging van mijn blazoen
Ooit inslapend op het einde mijner levenswandel
Zonder spijt, zonder enige behoefte nog
En voor eeuwig slapen
In vrede.
  • M.R.

Foto
Kapel in Boma (foto Ongenae E.)
    

     1. Onze contacten met de Portugezen.

 
Onze dichtstbijzijnde blanke buren zijn de Portugezen van Angola. De twintig kilometer lange Congolese kust aan de Atlantische Oceaan wordt door Angola ‘ter beschikking gesteld’. Dit moet Congo een uitweg verschaffen tot den «Atlantiek». Hierdoor is Angola in twee delen gesplitst. Het belangrijkste deel bevindt zich ten zuiden van de Congostroom; het andere – in het noorden gelegen – vormt de enclave van Cabinda. Het zuidelijke stuk is voor ons moeilijk toegankelijk, daar men hiervoor eerst het 25 kilometer brede en moeilijke obstakel dient te overschrijden dat gevormd wordt door de monding van de stroom. Deze monding heeft, zelfs volgens de normen van dit land, iets monstrueus. Niet alleen zorgt de enorme watermassa en de snelle stroming voor een moeilijk te overschrijden doorgang, maar ook de talrijke mangroves met weelderige vegetatie, die onder het wateroppervlak doorkruist worden met een wirwar aan boomwortels en struikgewas, zorgen voor een bijna onoverkomelijk probleem; zelfs voor de meest onverschrokken zeevaarder. Het zou dus onverstandig zijn om onze verdere verkenningen op dit zuiden te richten, dus richt onze aandacht zich meer noordwaarts, op de enclave van Cabinda dus. Het land en zijn bevolking lijken sterk op deze uit de regio Kitona. De Portugezen zijn daar al sinds honderden jaren gevestigd en hebben er als het ware ‘wortel geschoten’ door er zich intiem te vermengen met de lokale bevolking. Zo komt het dat de legereenheid die in Cabinda is ingekwartierd, ongeveer uit 50% blanken en 50% zwarten bestaat. De hoogste rangen worden door de blanken bezet, maar ook de zwarten kunnen er – naargelang hun bekwaamheden – via hiërarchische weg hogerop klimmen.
De Portugese militairen komen bij ons in Kitona dikwijls op bezoek. Wij van onze kant worden op onze beurt ook vaak uitgenodigd voor een tegenbezoek. Zo krijg ik eens de gelegenheid om de commandant van onze Basis – die die door de Gouverneur van Cabinda uitgenodigd is – te gaan vertegenwoordigen in Cabinda. Ik word aan de grens met alle egards ontvangen, als behoor ik tot de hoogste autoriteiten. Ik word er opgewacht door een officier, een afgevaardigde van de  Gouverneur. Ik ben niet weinig verrast als die me uitnodigt om het ere-detachement te schouwen, dat speciaal voor die gelegenheid naar de grens is gestuurd. Mijn wagen wordt met een militair escorte begeleid tot in Cabinda. De Gouverneur en zijn echtgenote ontvangen me in hun verblijf, een fraai en comfortabel gebouw, daterend uit de vorige eeuw. Ik zal de onvergetelijke vriendelijke gastvrijheid die mij daar te beurt valt nimmer vergeten. Ik zal nog minder het ‘Turkse bad’ vergeten dat ik daar moet verwerken…als gevolg van mijn eerder Europees uniform dat me daar lelijk in de knoei brengt. Kolonel Desmet had me namelijk aangeraden om het Europees uniform aan te trekken «omdat dit representatiever is dan onze lichte tropenkledij.» Ik moet hierbij vermelden dat mijn gastheren, uit medelijden met mijn ongelukkige toestand waarschijnlijk, me in de loop van de namiddag uitnodigen «om me van mijn vest te ontdoen…»
 
Er zijn nog andere genodigden aanwezig, zoals: de Franse militaire attaché van Lissabon, de commandant van Pointe-Noire, een Franse kolonel die nog in Indochina had gediend als parachutist en die twaalf operationele sprongen op zijn palmares had staan; zijn eveneens van de partij: de Stafchef van het Portugese leger in Loanda en nog enkele andere Angolese officieren. Allen zijn ze uitgedost in een lichte, witte tropentenue, die ze bij hun aankomst hadden aantrokken na het nemen van een bad, welke trouwens aan iedereen werd aangeboden door de gouverneur.
 
Het middagmaal is van uitstekende kwaliteit; spijtig genoeg kan ik er niet echt van genieten als gevolg van de verstikkende temperatuur, die me bijna achterover slaat… [sic] In de namiddag brengen we ook een bezoek aan de zeer pittoreske stad, waar de vermenging van het blanke en zwarte ras nog duidelijker zichtbaar is. We begeven ons nadien naar de dichtbij gelegen kust, naar een soort blauwe kreek waarvan de rode kliffen uit zee optornen en die begroeid zijn met een weelderige, mediterrane plantengroei. De dag wordt afgesloten met een bezoek aan een legerkazerne. De kamers, burelen, wapenmagazijnen, enz., alles wordt ons getoond… maar we mogen niets aanraken!...
Ik vermoed dat dergelijke bijeenkomsten er eerst en vooral op gericht zijn om de banden van goede buurtschap nauwer aan te halen; en verder wil men ook de mening van iedereen kennen, alsook het standpunt van de respectievelijke regeringen in verband met de op handen zijnde onafhankelijkheid van bepaalde omringende, Afrikaanse landen. De Portugezen laten niets onverlet om er ons op te wijzen «dat het verlenen van een te overhaaste onafhankelijkheid zich tegen de zwarten zelf zal keren.» Zeer dikwijls hebben ze ons verweten «dat we veel te snel en veel te ver gaan.» Zij [de Portugezen] – die een andere kijk hebben op dit gebeuren – zouden wel eens onrechtstreeks erg kunnen lijden onder de te snelle Belgische beslissingen in Congo!
 
 
     2. Moeilijke momenten.
 
Zoals ik al zei, is het «Vijftiende Detachement» in september 1959 in Kitona aangekomen. Dit was net op het moment dat het droge seizoen ten einde liep (ook wel het koude seizoen genoemd). Vanaf oktober verdwijnen namelijk de grijze wolken om plaats te maken voor een loodzware zon. Hiermee doet ook het regenseizoen zijn intrede. Gedurende die zes maanden zullen we met een verstikkende, broeierige ‘oventemperatuur’ te maken krijgen. Dit betekent absoluut niet dat er overvloedig neerslag valt: jaarlijks bedraagt deze hier amper vijftig centimeter per vierkante meter. In het volle regenseizoen komt het zelf ook wel voor dat er gedurende een hele maand geen druppel water valt.
 
Op 300km van Kitona echter, in de Mayombe, zorgt de neerslag soms voor meer dan 200 centimeter per vierkante meter. In Kitona horen we praktisch de hele dag in de verte het gegrom van het onweer en gedurende de nacht doorklieven bliksemschichten de hemel; maar regen valt er niet. Soms gebeurt het wel dat de regen tijdens een felle wolkbreuk in een bepaalde streek met bakken neervalt, maar een kwartier later vindt men daarvan niets meer terug. Het water verdwijnt onmiddellijk in de grond. Het klimaat wordt tevens ook nog ondraaglijker gemaakt door de hoge luchtvochtigheidsgraad; op de hygrometer schommelen de waarden bijna constant rond de 100%. Buiten een korte periode in het midden van de dag droogt er absoluut niets; de handdoek die je ’s avonds buiten aan de deur te drogen hangt is de volgende morgen nog even nat en klam als voordien. De kasten ademen een muffe geur en alle lederwaren vertonen in geen tijd een laag witte schimmel. Briefomslagen en postzegels kleven dan weer spontaan aan elkaar. Gedurende de nacht ligt men in bed en krijgt men het gevoel in een bad te liggen; het gevolg hiervan is dat men slechts twee à drie uren echt de slaap kan vatten. De invloed die dit op de fysieke conditie uitoefent laat dan ook niet lang op zich wachten; algemene vermoeidheid, gewichtsverlies, prikkelbaarheid en op het hele lichaam zijn ‘paddenstoelen’ te zien. Na hier vier maanden verbleven te hebben tijdens dit warme seizoen, ga ik bij COMETRO polsen om van streek te mogen veranderen. Met een medisch rapport onder de arm leg ik de situatie uit aan mijn hiërarchische chef. Deze laatste, zich bewust van de ernst van de situatie, is bereid om ons in mei naar Ruanda over te plaatsen; maar tegen dan zal het warme seizoen al op zijn einde lopen.
Toch zullen we blij zijn het moment dat we deze hel mogen verlaten!
 
In afwachting slaag ik erin om toelating te krijgen om per compagnie een achtdaagse «safari» te ondernemen in de Mayombe. Dit is wel een zeer zware oefening, maar de verandering kan voor een serieuze opkikker van het moreel der manschappen zorgen. Deze ‘boost’ zal echter niet lang duren daar bij hun terugkeer onze mannen, zoals we al zagen, de dengue zullen meebrengen (ook wel «rode koorts van Mayombe» genoemd). De dokter op de Basis denkt dan ook hier te maken te hebben met de bij ons beter gekende «rode hond» en roept onmiddellijk de toestand van «quarantaine» uit voor de mannen van het «4de Commando». We worden verplicht om onze kwartieren met wit lint te markeren en krijgen formeel verbod om buiten deze ‘afsluiting’ te komen. Wat de zaak nog erger maakt: ook de cinema en het zwembad vallen onder deze maatregel. Verder eten al de officieren en onderofficieren van het 4de Commando samen in een bijgebouw van de eigenlijke mess. Het leven begint stilaan een beetje eentonig te worden…
 
De prikkelbaarheid bij de manschappen neemt toe. Op een avond beslissen ze de ingang van de cinema te forceren. De MP’s sturen iedereen terug naar hun kantonnementen; de mannen houden krijgsraad en beslissen om bij het doven der lichten een ‘raid’ uit te voeren op het verblijf van de MP’s. Ze vernielen er verschillende gebruiksvoorwerpen en enkele MP’s krijgen een felle afranseling. Enigszins voldaan en opgelucht keren de commando’s terug naar hun verblijven. De volgende dag komt er een onderzoek, gevolgd door straffen en een verplichtte vergoeding van alle aangerichte schade. Maar dit kan hen absoluut niet deren, ze hebben zich gewroken – op onschuldige weliswaar – maar «de spanning is uit de veer.» Voor even toch!… Enkele dagen later beslist de Vlaamstalige compagnie om niet onder doen voor hun Waalse vrienden...! Ze willen bewijzen dat ze het zelfs ‘beter’ kunnen doen en als ik ter plaatse kom heb ik de indruk midden een slachtveld te staan. Overal tref ik er ferm toegetakelde MP’s aan, die compleet bont en blauw zijn geslagen; de vensterramen van hun kamers zijn ‘verdwenen’, het meubilair kan men naar de schroothoop voeren en hun uitrusting en persoonlijke zaken liggen in flarden uiteen gescheurd. Wat de rekening betreft, deze ligt hier nog iets hoger: de schadeclaim overstijgt de 36.000,-fr [een kleine 9.000 EUR].
Het wordt dus hoog tijd dat de veertig dagen durende quarantaine die op de zogenaamde epidemie volgt wordt afgeschaft; vooral daar deze niets te maken heeft met de bewuste «rode hond». Ik ben daar trouwens zelf altijd heilig van overtuigd geweest, vooral omdat het absurde van deze maatregel bewezen wordt door het feit, dat de besmetting steeds beperkt blijft tot diegenen die in de Mayombe zijn geweest. En dit ondanks het feit dat ik, tegen alle regels in, op een zondagmorgen aan mijn mannen toch de toelating heb gegeven om een duik in het zwembad te gaan nemen. Allen gingen zwemmen en niemand van de Basis werd besmet! Onnodig hierbij te zeggen dat de mannen van de Gezondheidsdienst me niet bepaald feliciteren. Hun reactie is, tegen mijn verwachting in, veel minder erg dan voorzien. Hebben ze medelijden gekregen met de arme commando’s? In ieder geval loopt intussen het einde van het warme seizoen op zijn laatste pootjes, wat ook het geval is wat ons verblijf in Kitona betreft. Enkele dagen later stijgen de eerste vliegtuigen op van ons pas in gebruik genomen vliegveld om ons naar Usumbura te brengen, aan de boorden van het Tanganyika-meer. Daar zal de thermometer- en hygrometer minstens ettelijke graden minder noteren!
Foto
«Vijftiende Detachement», 2de Compagnie. Commandant: Lt. Verstraete; Pn A: Sgt.Donnay; Pn B: Adjt.Leekens en Pn C: Sgt.Uytebroeks (foto Delaet L.)
    
     3. Vertrek naar Ruanda [nu Rwanda].

 
Vanaf het moment dat we wisten dat ons vertrek een feit was werden een ganse reeks nieuwe activiteiten onze volgende zorg. De overplaatsing van een bataljon naar een 2.000 km verder gelegen oord laat geen improvisatie toe. Er moest eerst en vooral een gedetailleerde planning gemaakt worden van de volgorde waarin de verschillende fasen moesten uitgevoerd worden. We moesten kunnen beschikken over een groot aantal vliegtuigen. Dit was niet eenvoudig daar de Luchtmacht al druk in de weer was met allerlei vluchten die te maken hadden met de op handen zijnde onafhankelijkheid van Congo. Ieder vliegtuig dat beschikbaar was moest dan ook met een maximum aan toegelaten gewicht geladen worden. Zowel het personeel, als het materieel, diende minutieus gewogen te worden en voorzien van een label. Dagen aan een stuk waren kaderleden dan ook druk bezig geweest met het wegen van iedere colli afzonderlijk, waarna de lading opgeslagen werd in hiervoor bestemde loodsen.
Dan begon men met de 'air lift'…
Iedere dag vlogen de vliegtuigen een deel van onze manschappen over, samen met de ‘Basic-Load’. Terwijl het bataljon werd overgevlogen droegen we onze voertuigen over aan het 5 Bn Commando, dat pas was aangekomen uit België; dit met het oog op de gebeurtenissen van 30 juni. Wij moesten nieuw materieel krijgen; dit zou vanuit Kamina overgevlogen worden naar Ruanda.
Op 30 juni, de dag van de onafhankelijkheid, was nog al ons materieel niet in Ruanda aangekomen. Het gevolg hiervan was dat er personeel beschikbaar diende te blijven op Kitona. In Usumbura moest er dan weer personeel voorhanden zijn om het materieel daar in ontvangst te nemen en te stockeren, in afwachting dat het via de weg werd overgebracht naar Astrida.
Onze ‘air lift’ die op 19 mei begon, zou dan ook pas eindigen na de onafhankelijkheid van Congo!
 
 
     Besluit.

 
Het ruwe en veelal moeilijke leven in Kitona had de fysieke en morele capaciteiten van iedereen die deel uitmaakte van dit 15e Detachement gehard; hun karakter werd voor de rest van hun leven gevormd.
Ik ben er van overtuigd dat Kitona van hen ‘mannen’ heeft gemaakt en dat ze zich later nog dikwijls de slechte, maar meer nog, de goede momenten zullen herinneren. Voor hen zijn solidariteit en vriendschap in ieder geval geen ijdele woorden, maar deze begrippen krijgen een zinvollere en diepere betekenis. Ik zal me gans mijn leven met ontroering dat deel van de jeugd herinneren, dat bereid was om uit idealisme en tot eer van onze eenheden, het beste van zichzelf te geven.
Foto
Lachende gezichten bij peloton ( ? ) van de 2deCie, net vóór hun vertrek naar Ruanda (foto Vitse G.)
Foto
Links de regio waar het «15de Detachement» voor meer dan de helft van zijn eerste term verbleef. Rechts, bovenaan in de aanduiding, hun nieuwe regio.


HOOFDSTUK VIII / Voetnoten
 
  1. In Afrika wordt deze ook «palaver-boom» genoemd. De inheemse dorpsbevolking komt bij voorkeur onder deze boom samen om van gedachten te wisselen, of om er hun verhalen te vertellen (palaveren). Is ook de plaats waar het stamhoofd of dorpschef recht uitspreekt en geschillen oplost.
  2. Souvenirs
  3. Hoofd van de sectie logistiek



DEEL 2

Foto


HOOFDSTUK I

RUANDA–URUNDI:
HISTORISCHE en GEOGRAFISCHE BEGRIPPEN

POLITIEKE en ECONOMISCHE SITUATIE BIJ ONZE AANKOMST



Men kan enkel maar het zinvolle van onze opdracht in Ruanda begrijpen indien men enigszins zicht heeft op de wirwar aan achtergronden die zich in het land ontwikkelen. De draagwijdte van al deze gebeurtenissen is zeer nauw verweven met de politieke, sociale en economische situatie daar. Daarom is het onontbeerlijk dat we eerst even enkele historische en geografische gegevens terug herop frissen. Als men weet dat Ruanda [nu Rwanda] en Urundi [nu Burundi] tot 1962 één gezamenlijk grondgebied vormden door België bestuurt, dan dient rekening gehouden te worden dat de gegevens die volgen betrekking hebben op de twee landen als geheel, toen gekend onder de naam Ruanda-Urundi.

Ten Oosten van Congo gelegen, behoren Ruanda en Urundi tot de twee meest ontwikkelde landen van oostelijk Afrika. Samen vormen ze een soort draagkoepel die vooral gekenmerkt wordt door de delta van de wateren «Congo» en «Nijl». De hoogte van het uiterst bergachtige reliëf schommelt tussen de 1. 000 en de 4.500 meter. De twee landen worden enkel doorkliefd door wilde bergrivieren en onbevaarbare waterlopen en het klimaat is er relatief gematigd. De oppervlakte van elk van deze twee landen komt overeen met dit van België.
Ruanda-Urundi was een vroegere Duitse kolonie die in 1919 door de Verenigde Naties aan België werd toevertrouwd. De UNO bekrachtigde dit mandaat in 1946. België kreeg er een vrede- en orde handhavende taak, was verantwoordelijk voor de verdediging van het grondgebied en oefende er op wetgevend, juridisch en administratief vlak de volledige macht uit. Ons land bood hulp bij de uitbreiding van de politieke instellingen, keek toe dat de rechten van de inlandse bevolking gerespecteerd werd, stond in voor de verdere ontwikkeling en opleiding en moest de fundamentele vrijheden verzekeren. Ruanda-Urundi was onderverdeeld in tien territoriale gebieden, vijfenveertig departementen en vijfhonderddertig sub-departementen. De macht was gecentraliseerd en lag in handen van de koning: Mwami Kigeri V in Ruanda (1) en Mwami Mwambutsa IV in Burundi (2)
 
Laten we er nogmaals de nadruk op leggen dat al de hierboven vermelde gegevens en ook deze die volgen, betrekking hebben op de situatie in het Ruanda-Urundi van begin de jaren zestig [dus vóór de splitsing van het land] en dat die toestand aanzienlijk zal wijzigen in de jaren die volgen. Tevens moet ik er de aandacht op vestigen dat Kigeri V in april 1960 zijn land had verlaten; hij vreesde voor zijn veiligheid en vestigde zich in Usumbura. Van daaruit reisde hij de wereld rond om zo veel mogelijk steun te zoeken voor zijn zaak en met als uiteindelijk doel om in «zijn» koninkrijk opnieuw de macht over te nemen. Hij zal in 1961 door de toenmalige regering, hoofdzakelijk bestaande uit Hutu’s, van al zijn Koninklijke privileges ontnomen worden.
Foto links: Watutsi-dansers in Ruanda-Urundi (eigen archief)
Foto rechts:Ruandese Hutu’s  (foto Vitse G.)
De bevolking van Ruanda-Urundi telt op 1 januari 1960 ongeveer 4.500.000 inwoners; dit komt neer op 86 inwoners/km². Men beschikt hier over de hoogste graad van bevolkingsdichtheid van heel Centraal-Afrika (ter illustratie: Belgisch-Congo telt dan slechts 6 inwoners/km²). De economie bestaat voornamelijk uit landbouw en veeteelt. Elke heuvel wordt massaal door de bevolking ingepalmd en elk strookje grond wordt bewerkt of gebruikt voor de veeteelt. Koeien (één miljoen stuks) zorgen niet enkel voor de belangrijkste productiviteit, maar zijn ook een teken van rijkdom. Men oogst er koffie en ontgint er enkele cassiterietmijnen (3); de industrie is echter weinig ontwikkeld en het land gaat gebukt onder gebrek aan goedkope energie. De Batwa’s behoren tot de oorspronkelijke bewoners en zijn een volk van jagers en krijgers. Ze vertegenwoordigen slechts 1% van de totale bevolking, de meesten zijn verdreven naar het gebied van de Congo-Nijl delta. Na hen vestigen de Bahutu’s er zich, dat hoofdzakelijk een volk is van landbouwers en veehouders.
Rond de XVIIIe eeuw komt er vanuit de vallei van de Nijl een ras van krijgers over, groot van gestalte en intelligent. Ze veroveren het land en ontpoppen zich zeer vlug tot de heersende aristocratische klasse. Ze installeren er een op feodale gronden gebaseerd leenstelsel en dringen de Bahutu’s en de Batwa’s in het keurslijf van lijfeigenen. Tot 1960 ziet de samenstelling van de bevolking er als volgt uit:
  • Batwa (1%)  Pygmeeën, de laagste klasse
  • Bahutu (85%)  Bantoe’s van diverse herkomst en voornamelijk bestaande uit boeren
  • Batutsi (14%) een herdersvolk van Hamitische oorsprong, eigenaars van grote kuddes en behorende tot de leidende klasse
België werkt aanvankelijk samen met de Tutsi’s, hierbij inspelende op het gewoonterechtsysteem dat de bestaande gezagdragers aan de macht houdt. De bevolking blijft dus praktisch volledig onder het systeem van het gewoonterecht functioneren, onder beheer van de Belgische overheid, maar onder rechtstreeks bestuur van de Mwami. Tot in 1959 is er praktisch niets te merken van enige politieke strijd; de grote Watutsi’s houden er de teugels vrij strak in handen.
 
In 1959 wordt UNAR (4) opgericht, een partij die uit Tutsi’s is samengesteld; bij hen heerst een sterke drang naar traditie en gevestigde orde. Iets later en waarschijnlijk als reactie hierop wordt de RADER-partij (5) opgericht, die hoofdzakelijk uit Bahutu’s bestaat. Naast deze twee grote partijen worden er nog twee kleinere, minder belangrijke partijen opgericht, ook hier onder impuls van de Bahutu-bevolking.
 
In november 1959 zet de UNAR een terreurcampagne in tegen de leiders van de andere politieke partijen. De Bahutu’s reageren hierop met vergeldingen, waarop de Watutsi’s op hun beurt een klimaat van systematisch geweld creëren. Dit is het begin van een regelrechte revolutie. Zoals dit meestal gebeurt kan de minderheid – die de macht volledig in handen heeft – niet dulden dat ze een stapje terug moeten zetten. Volgens hen zullen ze hierdoor een tweederangs rol spelen en verliezen ze hun feodale machtspositie. Ze volharden aan het idee dat ze – met hulp van elementen van buitenaf – in staat zullen zijn om verdere democratisering tegen te gaan, hiermee hun gezagspositie verder in stand houdende.
Foto links: Inheemse markt (foto Ongenae E)
Foto rechts: Onze detachementen kregen de opdracht om hele regio’s uit te kammen… (foto Vitse G.)

Foto«U zult verspreid zitten op een immens uitgestrekt grondgebied, afgezonderd per compagnie, of zelfs per peloton…» (foto Ongenae E.)
In een land dat uiterst primitief is bevolkt verspreiden valse en misleidende geruchten zich ongelooflijk snel en is intimidatie van een bevolkingsgroep een zeer doeltreffend wapen. Collectieve uitbarstingen van geweld zijn, zowel bij de Hutu’s als bij de Tutsi’s, dan ook schering en inslag en een dergelijke toestand eindigt meestal in platbranden van hutten, soms ook in verminking of in doodslag.

In mei 1960, het moment van onze aankomst in Ruanda ziet de toestand er als volgt uit: de Watutsi’s hebben opnieuw een klimaat van blinde terreur ingezet. De Bahutu’s slagen er echter in om een groot deel van de macht in handen te nemen en de invloed van de Watutsi’s neemt zienderogen af. Vanaf dan wordt de reden van onze interventie in Ruanda duidelijk: we moeten er de orde handhaven tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van juni en juli. Een gevolg hiervan is, dat de onafhankelijkheid van Congo samenvalt met de Ruandese verkiezingen en dat Ruanda [in tegenstelling tot Congo] verder onder Belgische voogdij blijft. Hierdoor gaat dan ook de gemeenschappelijke band met Congo verloren en de Ruandezen zullen getuige zijn van het vertrek van de laatste soldaten van de Congolese Openbare Macht uit Ruanda, Congolese soldaten die tot dan toe instonden voor de ordehandhaving in het land. Hierdoor krijgt ons bataljon plots een zware en delicate taak toegewezen; een bataljon ook met eerder geringe getalsterkte welke een taak krijgt waarvoor het niet echt is opgeleid, maar die toch de wil heeft om deze nieuwe opdracht tot een goed einde te brengen. Al deze elementen samen nopen me, aan de vooravond van ons vertrek naar Ruanda, om volgende woorden tot onze soldaten te richten:

«Onze eenheid is momenteel deze die er op Afrikaanse bodem het langste verblijf heeft opzitten. Ze heeft de beste opleiding genoten. U hebt als geen ander detachement gedurende acht maanden onder de ondankbaarste omstandigheden geleefd. U behoort dus tot de besten! Toch raad ik u aan om volgende instructies goed in acht te nemen.

Men verwacht van u:
  1. Uitmuntende discipline en strikte uitvoering der orders.
  2. Minutieuze kennis en onderhoud van het materieel, bewapening en voertuigen.
  3. Aanzien en respect afdwingen bij de inlandse bevolking. Dit door een onberispelijk gedrag en een perfecte kledij. Geen te vertrouwelijke omgang met de inheemse bevolking, alle orders dienaangaande blijven strikt van toepassing.
  4. Geen contact met vrouwen, geen toegang tot de hutten.
  5. Energieke tussenkomst daar waar nodig en altijd conform de orders.

»U gaat vertrekken naar een omgeving die totaal verschillend is van deze waar u gedurende acht maanden hebt doorgebracht. U zult verspreid zitten op een immens uitgestrekt grondgebied, geïsoleerd, per compagnie of zelfs per peloton. Het is daarom wenselijk dat u zich onmiddellijk aanpast aan deze nieuwe manier van leven en dat u op ieder ogenblik 100% operationeel en beschikbaar bent. De levensomstandigheden zullen meer dan waarschijnlijk moeilijk zijn. Ik beloof u geen gemakkelijke klus, geen ontspanning, noch goede voeding. Wat voor nut heeft het trouwens, als u in de testen tijdens uw commandokamp geslaagd bent, of in de survie en u op het moment dat u volledig op uzelf bent aangewezen moet vaststellen dat u niet in staat zou zijn om dergelijke moeilijke situaties te doorstaan?

»U gaat trouwens niet naar Ruanda om er uw testen af te leggen. U gaat er een opdracht uitvoeren.

»Ik wil hier opnieuw mijn waardering uitspreken over de door u tot nu toe geleverde inspanningen en ik wil u ook in de toekomst verder mijn vertrouwen blijven schenken. Ik ben er vast van overtuigd dat u onze reputatie – die we in het 4de Commando hebben gesmeed – niet zult beschamen.

»De twee of drie maanden dat u nog onder de wapens zult zijn, moeten voor u en voor uw oversten de bekroning vormen van een fase uit uw militaire leven. U zult er een goede herinnering en een onuitwisbare indruk aan overhouden.

»Als u op een dag dient tussen te komen, voer dan de bevelen van uw chefs gewetensvol en kordaat uit. Ga nooit ondoordacht te werk. Als er u gevraagd wordt om te ageren: doe dit koelbloedig, energiek en als het moet, met geweld…

»Zo zult u zich de waardige opvolgers tonen van diegenen die u voorgingen.

»Ik reken op u. U kunt altijd op mij rekenen…»



HOOFDSTUK I / Voetnoten
 
  1. Kigeri V Ndahindurwa (°1935), behorende tot het Tutsi-volk, was van juli 1959 tot juli 1960 mwami (koning) van het Ruandese gedeelte van het Belgische mandaatgebied Ruanda-Urundi. Na de dood van Mutara III van Ruanda op 25 juli 1959, ook een Tutsi, hadden de stammen Kigeri tot mwami verkozen. Een gedeelte van de Hutubevolking van Ruanda vond de verkiezing van Kigeri V onrechtmatig. In november 1959 vond er dan ook een Hutu-revolte plaats. Op 25 juli 1960 ging Kigeri V in ballingschap. In januari 1961 ten slotte, vond er een volksraadpleging plaats waarin de meerderheid van de bevolking (voornamelijk de Hutu's) zich uitsprak vóór de republikeinse staatsvorm.
  2. Op 1 juli 1962 werd Burundi een onafhankelijke staat onder de naam «Koninkrijk Burundi»  met Tutsi-koning (mwami) Mambutsa IV aan het hoofd van de nieuwe staat. Deze voerde enige staatkundige hervormingen door en streefde een enigszins democratisch getinte regeringsvorm na. Hij werd na een coup in september 1966 door zijn zoon, Ntare V afgezet.
  3. Tinerts
  4. Nationale Ruandese Eenheidspartij
  5. Ruandese Democratische Partij


HOOFDSTUK II

MEI 1960 :   ONZE AANKOMST IN RUANDA.

Foto
Foto
De intussen tot sergeant gepromoveerde Hubert Kempeneers (archief fam. Kempeneers)
Foto
Brief Hubert Kempeneers - KITONA 2-05-60 (archief fam. Kempeneers)

Foto
Foto
Brief 20 mei 1960 - USUMBURA (R-U) - Intussen is Hubert bevorderd tot sergeant (archief fam. Kempeneers)
Op 21 april 1960 wordt de 1ste Compagnie (1steCie) vanuit Leopoldstad naar Usumbura overgevlogen. Bij de tussenlanding in Luluaburg worden de manschappen gedurende een uur geconfronteerd met een ware oorlogssituatie. Inderdaad, eens te meer is de eeuwenoude haat tussen de Baluba’s en Lulua’s opgeflakkerd en zijn ze die dag begonnen met elkaar de keel over te snijden; de spanning in de stad is om te snijden.

Pas geland in Usumbura, dat als het ware ligt te blaken onder een Middellandse zeeklimaat, worden de mannen van de 1steCie naar de noordelijke grens van Ruanda gestuurd. Hun bestemming is een gebied dat op ongeveer 2.000 meter hoogte ligt en waar de temperatuur gedurende de nacht daalt tot 0°. Voor mannen die uit de vochtige warmte van Beneden-Congo komen is dit een zeer drastische klimaatsverandering; bijkomend probleem: de iets warmere kledij is in Kitona achtergebleven. Traditiegetrouw passen ze zich echter onmiddellijk aan deze nieuwe situatie aan en het is met de glimlach dat ze er de koude nachten – die te vergelijken zijn aan deze in onze Belgische Ardennen – erbij nemen. De daaropvolgende maand, op 19 mei exact, neemt ook de rest van ons bataljon afscheid van Kitona en beginnen ook zij aan de verhuis naar Ruanda. Enkele dagen later zit het hele bataljon over een gebied verspreidt, zo groot als België.

Eind mei is dit de inplanting van ons bataljon in Ruanda: de Staf van het bataljon en een gedeelte van de StafCie zijn in het scholencomplex van Astrida ondergebracht. De afdeling «Zware Wapens» van de StafCie (een peloton Mortieren en een peloton Pioniers) zitten in Kisenyi ten noorden van het Kivu-meer, aan de grens met Congo. De 1steCie controleert heel het noorden van het land door de ontplooiing van een peloton in Biumba, een ander peloton zit in Nyakatale en een derde peloton zit in Rushaki. Wat de 2deCie betreft, deze trekt zijn kwartieren op in een vleugel van de missiepost van Nyanza, een locatie die de geestelijke hoofdstad van het land is en de gewezen verblijfplaats van de Mwami’s.

Toch zit nog niet iedereen van het bataljon in Ruanda. Inderdaad, enkele ‘toeristen’ zitten nog verspreid in Congo of in Burundi. Dit is het geval met kapitein Delpierre en sergeant Vanderborcht, die op bevel van COMETRO op «Basis Stanley» in Leopoldstad zijn achtergebleven om deze te beheren. Adjudant Deroost ten slotte, is naar Usumbura gedetacheerd om daar ons materieel in ontvangst te nemen, dat daar in stukken en in brokken vanuit Kitona begint toe te komen. Mijn lijst zou onvolledig zijn zonder de vermelding dat er ook nog een officier, een onderofficier en drie soldaten gehospitaliseerd achterblijven op de Basis van Kamina.

Mijn bataljon, versterkt met een «Verkenningspeloton» van het 3de Bataljon Parachutisten (3 Para) en een Compagnie Gendarmen van de Openbare Macht controleert dus een gebied dat zo groot is als België. Zijn antennes (1) zitten tot op 2.000 km van de Generale Staf verwijderd.

 
     1.Het commando in Ruanda-Urundi (COMRU)
 
Precies op de dag dat ons bataljon begint met zijn verhuis naar Ruanda, op 19 mei dus, neemt Kolonel SBH Delperdange het commando over van de troepen in Ruanda-Urundi (COMRU). Bij die gelegenheid wordt er een parade gehouden in het kwartier van het «14de Bataljon Gendarmen» in Usumbura. Een detachement 3 Para en een detachement van het 4de Bataljon Commando (4 Cdo) nemen hier aan deel. Onze Standaarden luisteren deze ceremonie op. De Resident-Generaal van Ruanda, mijnheer Harroy en Kolonel Vlieger Nitelet – afgevaardigde van COMETRO – zijn ook aanwezig. De troepenschouw eindigt met een onberispelijk defilé op de tonen van de Muziekkapel der Gendarmen.
 
 
     2.Militair Bevelhebber van Ruanda.
 
Als bevelhebber van het 4 Cdo krijg ik de opdracht om de orde te handhaven in Ruanda; hiervoor krijg ik het bevel «over al de in Ruanda gestationeerde strijdkrachten» en uiteraard ook over de Congolese Openbare Macht [F.P.], over de Luchtmacht, over het escadrille Harvards en over het escadrille «Alouettes»-helikopters.

Vanaf de eerste tekenen van revolte werd het burgerlijke gezag in handen gegeven van een speciaal gevolmachtigde administrateur. Deze is hier niemand minder dan kolonel SBH Logiest, de gewezen commandant van de «Groepering Stanleystad». Tot de onafhankelijkheid in juni 1962 zal hij hier het beste van zichzelf geven om het land uit zijn feodale duisternis te halen. Dag en nacht ziet men hem gebogen over dossiers en stafkaarten of doorkruist hij het land om zich persoonlijk rekenschap te kunnen geven van de toestand op het terrein. Strikt wettelijk gezien moet de gevolmachtigde in geval van nood de Metropolitaanse Troepen opvorderen. Gedurende dertig maanden vormen we dan ook een hechte ploeg met als enige doel: de rust en de vrede in het land brengen in de aanloop naar zijn onafhankelijkheid en in afwachting van de aanstelling van een eigen regering. Ik maak hier dan ook van de gelegenheid gebruik om hulde te brengen aan kolonel SBH Logiest, zowel als chef, maar ook als mens, voor zijn inzet en voor zijn zin voor organisatie. Het 4 Cdo bewaart aan hem dan ook de beste herinnering, gedragen door bewondering en dankbaarheid.
Foto
Foto
Brief Hubert Kempeneers 26 mei 1960 - NYANZA - lyrische beschrijving van de streek (archief fam. Kempeneers)
FotoDe drie compagnieën van het 4de Commando zaten verspreid over een gebied dat zo groot was als België… (foto Vitse G.)
In het kader van onze opdracht gebeurt het dikwijls dat onze detachementen het bevel krijgen om hele regio’s uit te kammen. Dit brengt met zich mee dat we inlanders kunnen aanhouden, die daarna vervolgd worden wegens inbreuken van gemeen recht: bendevorming en brandstichtingen van hutten, enz… Een soldaat van de 1steCie verteld ons zijn deelname aan één van dergelijke arrestaties op een enigszins ludieke manier. Dit is zijn verhaal:

Die avond na het eten, liggen we op onze britsen een nogal moeilijk verteerbare maaltijd te verwerken. We vragen ons intussen af hoe we ons op een zinvolle manier zullen bezighouden? Plots voelen we de grond trillen onder het gedreun van snelle stappen die vanuit de richting van de CP van het peloton blijken te komen.
«Sunray» (2) stormt als door een hond gebeten de heuvel af terwijl hij ons toeschreeuwt: «een gevaarlijke man aan te houden, zijn naam is Nkumwami.»
De Bedford is al aan het bollen en van kop tot teen gewapend wachten we zwijgend het teken af van de chauffeur om snel uit de nog rijdende vrachtwagen te duiken… «GO»…we storten ons met het hoofd en het wapen vooruit in de nacht; dergelijke tactiek is een opwindende bezigheid, een ware sport zelfs… Alé, geen gebroken ledematen en alles verloopt zoals het moet.
In complete stilte stappen we in indianencolonne, één per één achter elkaar, terwijl de camion zonder zijn vaart te minderen zijn weg verder zet, net of er niets is gebeurd. Het eerste deel van «operatie Nkumwami» is dus geslaagd te noemen; niemand kan gezien hebben dat er hier zopas twaalf mannen uit de vrachtwagen werden gekieperd... Deze rijdt nu gewoon verder richting het inlandse dorp; vijfhonderd meter verder draait hij om en komt terug onze richting aangereden. Snel duiken we weg in de matitis (3). De chauffeur, die uiteraard weet dat we hier ergens zitten, tuurt de boorden van de weg af, maar vindt van ons geen spoor meer terug. Hij rijdt terug naar de Basis, terwijl wij in volkomen stilte verder trekken. «In stilte als paters!…»
Het is een mistige nacht. Enkele sterren breken door de nevel heen…om even snel weer te verdwijnen. Het getsjirpt van de krekels overstemt het geluid van onze gedempte passen… Ah…die dierbare krekels, zoals zo dikwijls zijn zij onze natuurlijke bondgenoten…
Het huis van de verdachte met twee masten waartussen een antenne bengelt, doemt voor ons op. Een ploeg sluipt via de weg naar de voorkant, de tweede ploeg sluipt behoedzaam naar de achterkant van het huis. Er staat een zingende man in de rugo (4) en hij gaat de hut binnen; een hond begint te blaffen… Wij hebben allemaal onze posities ingenomen; het huis is omsingeld en iedereen die deze cordon wil doorbreken is er aan voor de moeite. Bajonet op het geweer, we verroeren geen vin meer en houden de adem in om elk geluid beter te kunnen opnemen.
Een lange pauze…tot we plots een schichtige schaduw zien wegglippen langs de dienstuitgang. Het is een zwarte, redelijk groot van stuk; er blinkt iets in zijn rechterhand: een valies…en ook nog iets zwarts…een paraplu! Als plots een eerste ‘duivel uit een doosje’ vóór hem opduikt, vervolgens een tweede, een derde, valt die man perplex achterover... Drie bajonetten wijzen ter hoogte van zijn gordel dreigend naar hem…de man schreeuwt: «ik ben onschuldig…ik wil niet naar de gevangenis gaan.» Hij heeft blijkbaar geen al te zuiver geweten! Een hand snoert hem de mond en hij wordt meegenomen. Onder zijn jas ontdekken een lang mes, dat hij daar verborgen hield.
De jeep komt er aan en we escorteren onze gevangene naar het huis van een koloniaal, met de bedoeling om zijn identiteit te controleren. Hij blijft schreeuwen; we knevelen hem en duwen hem een prop in de mond. Wij wachten vóór het huis. Wij horen vanuit de richting van het dorp een aanzwellend geroezemoes van stemmen; ze hebben blijkbaar de uiteindelijke afloop van onze actie afgewacht...
De tijd tikt voorbij… Een jeep komt aangereden en «Sunray» schreeuwt ons toe: «we hebben de juiste vogel te pakken…». Operatie «Nkumwami» is voorbij. (…)
 
Ik kan niet nalaten om dit hoofdstuk over onze eerste weken in Ruanda af te sluiten zonder eerst nog enkele persoonlijke vaststellingen toe te belichten die betrekking hebben op deze periode. Als deze nogal pessimistisch klinken kan ik enkel maar zeggen dat dit het gevolg is van ons allereerste contact met de inlandse bevolking zelf. En dat deze als het ware de neerslag is van een algemeen heersend borrelende gevoel bij ons allen. De Hutu’s waren brave landbouwers die het land net voldoende bewerkten opdat ze niet van honger zouden omkomen. Ze rekenden op de bescherming van de Tutsi’s, die hen de kans boden voor hen te werken. Inderdaad, tot vorig jaar nog, leefden ze hier onder een wat men «feodaal stelsel» kan noemen. De Hutu werkte dus voor de Tutsi in ruil voor bescherming. In een bui van ‘grootmoedigheid’ gebeurde het wel eens dat de Tutsi-heer de Hutu-lijfeigene een koe ‘gaf’. Maar zelfs als deze koe nadien kalfde had de Tutsi de koe met zulk een hypotheek belast dat al de kalveren…de Tutsi-heer toekwamen. En als de koe stierf, stond de Hutu weer even ver als voordien: hij was geboren als dienaar van de Tutsi-leenheer en zou blijkbaar ook zo sterven. Zoals ik hier eerder al uitlegde was de koe een teken van rijkdom; wie koeien bezat, trok automatisch dienaren rond zich aan; deze boden zich spontaan aan om de veestapel te bewaken of te verzorgen. Gisteren bijvoorbeeld zag ik een Hutu, blootsvoets en in een stuk stof gehuld, die een koe stevig bij de staart vasthield en deze met een stok verder dreef. De koe zag er deerniswekkend uit, alsof ze elk moment kon creperen en was zeker niet meer in staat om nog één druppel melk te produceren. Om te slachten voor het vlees was ze trouwens nog minder geschikt, zo uitgemergeld was ze. Maar de oude Hutu beschouwde deze koe als zijn kostbaarste bezit en sliep met haar in zijn hut. Hij ging ervan uit dat ze hem nog voor één zaak goed kon dienen: hij kon ze nog inruilen voor een vrouw, bestemd voor zijn zoon.
De Hutu’s waren nu niet bepaald een toonbeeld van properheid. Ze wasten zich wanneer de gelegenheid zich voordeed en de kwaliteit van het water speelde voor hen geen enkele rol. Ze legden,  blootsvoets en steunend op een lange stok, grote afstanden af langs paden die zich langs de flanken van de heuvels slingerden. De enkeling die hier schoenen droeg was meer dan een bevoorrecht man. Hun voeding was verre van toereikend; in principe aten ze eenmaal per dag: ‘s avonds. Ze namen praktisch nooit vlees tot zich, om de simpele reden dat ze er geen hadden, maar ook en vooral: omdat ze het zich niet konden veroorloven. Hun dagelijkse voeding bestond voornamelijk uit bonen, zachte aardappelen, een weinig maniok (ingevoerd door de blanken) en gerstmeel. Ze pletten de gerst tussen twee stenen en maakten hiermee een soort brij, waaruit ze alcohol distilleerden en de resterende ‘pap’ aten ze nadien met de handen op. Ook bananen gebruikten ze om er een soort gegiste drank van te maken die ze dan door middel van een holle rietstengel uit een bakje opgezogen. Deze drank werd in een kruik van gebakken aarde gegoten en zo op het hoofd kilometers ver naar de markt gebracht, met de bedoeling om deze daar te verkopen. Ook de klanten zogen door middel van dit pijpje of rietstengel het brouwsel in beurtrol op. Op een dag zorgde mijn nieuwsgierige interesse voor dit gebeuren voor een spontane reactie van de verkoper: hij bood me onmiddellijk het rietje aan om zijn waar ook even te proeven…
 
 
     3. Dodelijk ongeval in Biumba

FotoDe wegen in Ruanda waren uiterst gevaarlijk. Hier kwam chauffeur Riccour zonder enig schrammetje uit… (foto Ongenae E.)
Op 21 mei is het de beurt aan chauffeur Geelen om in te staan voor de benzinebevoorrading van de 1ste Cie. Zijn vrachtwagen is geladen met lege vaten. Naast hem zit een begeleider, een ander soldaat heeft plaatsgenomen in de laadbak van het voertuig. Ze rijden over één van die talrijke, smalle en kronkelende wegen die zo kenmerkend zijn voor de regio. Links van de weg naast hen ligt een ravijn van wel 3 à 400 meter diep. Op zeker ogenblik komen de wielen van de camion door een ongelukkig toeval in een greppel rechts naast de weg terecht,. Geelen werpt het stuurwiel naar links om uit de greppel te geraken. Eerst krijgt hij geen ‘grip’ en hij schuurt langs de boorden van de greppel. Plots, het moment dat de wielen terug vat krijgen schiet de camion bruusk voorruit, de greppel uit. Net op die plaats maakt de weg een scherpe bocht naar rechts. Geelen krijgt de gelegenheid niet meer om zijn stuur recht te gooien en zijn vrachtwagen stort in het ravijn dat voor hem ligt naar beneden. Het voertuig maakt een reeks tollende buitelingen alvorens op de bodem te pletter te storten… De begeleider en de soldaat achterin worden tijdens deze spectaculaire duik bij mirakel uit het voertuig geslingerd. Ze brengen het er met enkele kneuzingen vanaf, zonder veel erg. De ongelukkige Geelen echter, treft men bewusteloos en dodelijk gekwetst aan achter het stuur van zijn voertuig…
 
Soldaat Geelen is het eerste dodelijke slachtoffer van de uiterst gevaarlijke wegen van Ruanda. Jammer genoeg hebben we later nog een dodelijk ongeval te betreuren. Dit ondanks de uiterst strenge sancties die van toepassing zijn bij het minste teken van onvoorzichtig rijgedrag of roekeloosheid. Deze noodzakelijke ‘stok achter de deur’ en strenge straffen gaat samen met een rigoureuze voorlichtingscampagne die alle chauffeurs ondergaan. Zonder dergelijke uiterst strenge maatregelen durf ik niet denken aan de eventuele drama’s die ons mogelijks te wachten zouden staan. Vooral als men weet dat ons wagenpark per maand gemiddeld meer dan duizend kilometers op de teller heeft. Meer dan eens heb ik hierover met de militaire krijgsauditeur een dispuut gehad omdat ik volgens zijn mening bepaalde te strenge disciplinaire sancties uitvaardigde. Het ontging hem blijkbaar dat deze enkel maar als doel hadden om dergelijke drama’s te voorkomen. Of althans proberen deze te voorkomen. Dergelijke discussies gaan echter rap over als ik mijn drieledige verantwoordelijkheid schets. Ik staaf mijn strenge aanpak als volgt:

Primo: ik ben verantwoordelijk voor het leven en de veiligheid van mijn manschappen.
Secundi: ik ben verantwoordelijk voor het goed functioneren en het goed gebruik van het aan mij toevertrouwde materieel.
Tertio: ik ben verantwoordelijk voor het goede verloop van de opdrachten die me worden toegewezen.

Alleen directe en uiterst strenge sancties vanuit mijn niveau uit konden voldoende effect hebben op de soms onbesuisde gedragingen van deze twintigjarige, jeugdige gasten.
 

HOOFDSTUK II / Voetnoten
  1. Vooruitgeschoven posten die de situatie op het terrein opvolgen
  2. Codewoord voor «Chef», ook algemeen: bevelhebber
  3. Hoog gras
  4. Buitenruimte omzoomd met een omheining, gemaakt van kleine heesters en takken


HOOFDSTUK III

JUNI 1960:
WAANZINNIGE BRANDSTICHTINGEN en VERKIEZINGEN


     1. De 2de Cie installeert zich in Shangugu.
 
In het begin van de maand juni verlaat de 2de Cie Nyanza om zich in Shangugu te installeren, waar ze moet blijven tot het einde van onze termijn in Ruanda. Deze compagnie wordt naar Shangugu gestuurd om er de veiligheid van de Europeanen die in Bukavu verblijven te verzekeren; dit voor het geval er tijdens de onafhankelijkheidsperiode in Congo onlusten zouden ontstaan.

In het plaatsje Shangugu wonen slechts een twintigtal blanken; de mogelijkheid om er een onderkomen te vinden is er eerder beperkt. De 2de Cie installeert zich dan maar in het meest bruikbare gedeelte van een ter hunner beschikking gestelde loods. Gelukkig beschikken ze over een paar tenten waardoor ze hun bivak iets ‘comfortabeler’ kunnen inrichten. Tijdens de maand juni voert de 2de Cie verschillende oefeningen en operaties in de regio uit. Men houdt ook testen en na afloop reikt kapitein Meunier aan de soldaten hun commandobrevet uit.
Foto
Foto
Brief NYANZA 6-6-60, net voor het vertrek van de 2e Cie naar Shangugu. We krijgen hierin een idee van het maandloon van K.R.OO's (archief fam. Kempeneers)

Foto
Foto
Foto
Foto
Brief Hubert Kempeneers - 4 juli 1960, SHANGUGU (archief fam. Kempeneers)
Foto
In Shangugu worden verschillende oefeningen en operaties uitgevoerd. Zoals overal, vormen de kinderen het nieuwsgierige publiek… (foto Vitse G.)

     2. Brandstichtingen van Bufundu.
 
In het begin van de maand juni 1960 is één van de «chefferies» (1) dat deel uitmaakt van het gebied Astrida, ik heb het hier meer bepaald over deze van Bufundu, het toneel van een ware golf brandstichtingen. Niemand hield rekening met de mogelijkheid dat er zich in de chefferie van Bufundu dergelijke incidenten zouden voordoen; dit is namelijk de enige locatie waar er nooit eerder enige melding is geweest van [etnische] moeilijkheden. De chef, een zekere Rwasibo (die later minister van Binnenlandse Zaken zal worden) – een klein energiek manneke die op handen wordt gedragen door zijn mensen – is een belangrijke persoon in de schoot van de politieke partij «Paars-Hutu» en hij oefent een grote invloed uit op de lokale bevolking.
 
Op 6 juni in de namiddag gaat er plots een Hutu-hut in de vlammen op. Men slaagt er niet in om de [Tutsi] daders te pakken te krijgen en men is er trouwens niet zeker van of het wel degelijk Tutsi’s zijn die hiervoor verantwoordelijk zijn. Men houdt er zelfs ernstig rekening mee dat men onder de Hutu’s zelf de dader moet zoeken. De reactie laat niet lang op zich wachten: de volgende dag steken de Hutu’s tien Tutsi-hutten in brand en het vuur slaat per ongeluk over op een aanpalende hut waarin drie jonge mensen liggen te slapen. Verrast door de snelheid waarmee het vuur zich verspreidt vinden de ongelukkigen de sleutel niet die de deur vergrendelt en komen in de vlammen om. Dit voorval is één van die uitzonderlijke gevallen waarbij er door brandstichting menselijke slachtoffers vallen. Men moet weten dat de Hutu’s er steeds voor zorgen dat de geviseerde personen zich vooraf uit de voeten kunnen maken. Meermaals zelf, helpen de Hutu’s de Tutsi’s bij het ontruimen van hun spullen, alvorens ze de boel in brand te steken…
FotoDe mannen zaten over het grondgebied verspreid per peloton, sectie of ploeg... (foto Vitse G.)
In de nacht van 8 juni staan er opnieuw Tutsi-hutten in brand. Gealarmeerd haasten we ons onmiddellijk ter plaatse en betrappen er verschillende met speren gewapende brandstichters. We slagen erin om hen te verdrijven en bij deze actie vallen onder hen een paar gekwetsten. Deze worden naar het hospitaal gebracht. Als we rond middernacht de plaats des onheils verlaten schijnt de rust er teruggekeerd. Balans die nacht: zestig platgebrande hutten! ‘s Anderendaags beginnen de brandstichtingen opnieuw. Nu staat praktisch heel Bufundu in lichtelaaie en we krijgen de indruk dat niet één Tutsi-hut zal gespaard blijven. De Hutu’s lijken bevangen door een ware hysterie; hier worden blijkbaar rekeningen vereffend en drijven jarenlange vetes tussen beide volksgroepen naar boven. Als onze soldaten de brandstichters betrappen bij de uitvoering van hun misdrijf en bepaalde snoodaards onder hen van geen redelijkheid willen weten, moeten ze soms het vuur openen. Er vallen hierbij gekwetsten en zelfs enkele doden onder de inlandse bevolking. Niet zelden kruisen we ook het pad van Hutu-bendes die gewapend zijn met primitieve wapens en die gevangengenomen Tutsi’s bij zich hebben; we moeten ons dan tevreden stellen met hen te ontwapenen, waarna iedereen terug naar zijn hut wordt gestuurd. Onze groeiende stock in beslag genomen lansen, bogen, pijlen en machetes neemt dan ook snel onrustbarende proporties aan; spijtig genoeg geldt dit ook voor het aantal platgebrande hutten: die nacht een vijfhonderdtal in totaal.

De volgende dag komt de gewestbeheerder ter plaatse om zich van de toestand te vergewissen. Wij zijn nauwelijks op de plaats van het onheil aangekomen, of er staan op vijftig meter van ons opnieuw verschillende hutten in brand. We zien de vuurgloed naderen maar het is zeer moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om de eigenlijke aanstichters tegen te houden. Het zeer heuvelachtige terrein en de gerstvelden rond de hutten vormen namelijk een ideale vluchtweg voor deze brandstichters. De nacht daarop brandt Bufundu opnieuw als een toorts en bij dagenraad tellen we nog eens vijfhonderd hutten die in de as werden gelegd. We rekenen een groot aantal verdachten in, welke door de soldaten van de Staf-compagnie naar de gevangenis van Astrida worden overgebracht.
 
Mijn gesprekken met chef Rwasibo die hierop volgen maken me duidelijk dat hij de situatie niet meer onder controle heeft. Ik zet hem tijdens ons onderhoud stevig onder druk; het gevolg is dat hij van heuvel tot heuvel en van «sous-chefferie» naar «sous-chefferie» loopt, in een poging om zijn ingezetenen tot enige redelijkheid aan te zetten. De omvang die deze ramp aanneemt verplicht me om naar het doeltreffendste middel te zoeken, teneinde de bevolking te kunnen sensibiliseren tot kalmte. Ik besef vlug dat hier enkel het verstrekken van juiste en klare informatie enig soelaas kan brengen – wat de gebeurtenissen zelf betreft enerzijds – maar dat daarnaast ook strenge en kordate orders zijn verreist. Daarom en dit zonder tijd te verliezen stel ik een tekst op die ik eerst ter inzage aan de gewestbeheerder geef:
 
     BEKENDMAKING:

Ik vestig uw aandacht op de volgende punten:
  1. De chefs en sous-chefs zijn verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde in hun gebied.
  2. De militairen hebben als opdracht om de burgerlijke autoriteiten bij te staan zodat zij de bevolking in volstrekte rust en kalmte naar zelfbestuur kunnen leiden.
  3. Opdat deze orders zouden opgevolgd worden vraagt de militaire overheid dat de burgerlijke autoriteiten volgende richtlijnen zouden bekendmaken aan heel de bevolking:
    1. De militairen zullen met de wapens optreden tegen elke vorm van ordeverstoring of weigering om in te gaan op de gegeven richtlijnen.
    2. De militairen zullen het vuur openen op elke persoon die betrapt wordt op eender welke vorm van brandstichting, ongeacht zijn ras of politieke overtuiging.
    3. De militairen zullen de burgers die zich aan geen enkele vijandige actie schuldig maken met rust laten.
    4. De militairen zullen elke groep personen die gewapend rondloopt aanhouden en ontwapenen.
    5. De militairen zullen het vuur openen op elke burger die geen gevolg geeft aan de hem opgelegde bevelen.
    6. Geen enkele burger is gemachtigd om een andere burger aan te houden.
  4. De verantwoordelijke chefs en sous-chefs zullen de bevolking klaar en duidelijk informeren dat de militairen hen niet vijandig gezind zijn, maar dat ze hier zijn om de wet te doen respecteren.
  5. Aan de bevolking van Bufundu en Busanza wordt herinnerd:
    1. Dat elke verplaatsing tussen zonsondergang en zonsopgang verboden is.
    2. Dat samenscholing van meer dan vijf personen verboden is.
    3. Dat alle markten, en dit tot nader order, gesloten blijven.
  6. Een gedeelte van de bevolking van Bufundu is schuldig aan misdadige brandstichting. Het ligt in onze bedoeling om de hogere instanties een voorstel over te maken waarin de veroorzaakte schade, zowel deze aan personen als deze aan hun eigendommen, moet vergoed worden. Dit zal gebeuren door invoering van een vaste belasting die elke belastingplichtige zal dienen te betalen.
  7. De vluchtelingen worden verzocht om zich naar de missie van Cyanika te begeven.
 
Astrida, 10 juni 1960
De Gewestelijke Administrateur,
Gezien voor akkoord door de speciale Resident van Ruanda
       J. NAEGELS                                                                                                                                              De Adjunct-Resident REIGNIER

 

Ik laat deze tekst ook in het Kinyarwanda-dialect vertalen en als er vierduizend exemplaren van gedrukt zijn strooi ik deze op zaterdag 11 juli eigenhandig uit vanuit een Harvard-vliegtuig. Dit over de hele regio Bufundu en dan vooral boven het noordelijke gedeelte, waar de brandstichtingen nog steeds lelijk huishouden. Komt het door deze pamfletten, of komt het door het gepreek van chef Rwasibo, of hebben de geweerschoten van onze troepen hier iets mee te maken? Of zijn de brandstichters gewoonweg vermoeid of uitgeblust? In ieder geval nemen diezelfde zaterdag in de namiddag de meeste brandstichtingen af en wordt de situatie met het uur normaler. In totaal gaan hier 1.165 hutten in de vlammen op…
 
 
     3. Hoe ik aan een lansstoot ontsnap.

 
Tijdens deze brandstichtingen neem ik zeer dikwijls zelf de leiding over de operaties die onze troepen uitvoeren. Deze gebeuren in samenwerking met de burgerlijke autoriteiten. Als er tijdens een nacht opnieuw een pak brandstichtingen losbarsten ga ik, samen met gewestbeambte Naegels en mijn officier S1 (2) kapitein Meunier, van heuvel tot heuvel om de situatie op te meten. Op de top van een bepaalde heuvel aangekomen staan we plots oog in oog met vijf met lansen en vlammende toortsen gewapende brandstichters die op het punt staan om een groep hutten in brand te steken. Daar ze hier op heterdaad zijn betrapt en totaal verrast, hebben ze de bedoeling om hun lansen in naar ons te werpen. Ik reageer echter sneller dan de brandstichters en vuur in een reflex in hun richting; enkele tellen later vindt kapitein Meunier een gewonde man op de grond. Het is één van de brandstichters en we leggen hem in onze jeep en ik laat hem daarna naar het hospitaal van Astrida overbrengen. De man uit geen woord, er komt geen klacht over zijn lippen. Nochtans verneem ik ‘s anderendaags van dokter Duren dat hij door vijf kogels in de buikstreek is geraakt en dat hij hem heeft dienen te opereren; twee weken later is hij terug te been! Ik moet achteraf eerlijk bekennen dat ik op het moment zelf niet echt trots was op het feit dat ik mijn wapen had gebruikt – ondanks het feit dat ik in staat van wettige zelfverdediging had gehandeld – en opgezadeld zat met een zeker schuldgevoel. Ik was dan ook uiterst verheugd dat de man aan de dood was ontsnapt en de dag dat ik hem in het hospitaal kan gaan bezoeken geeft me dit een geruststellend gevoel en sust mijn geweten,.
 
Er dient opgemerkt dat al deze brandstichtingen praktisch zonder bloedvergieten gebeuren. Chef Rwasibo probeert me te overtuigen van het feit dat het de eerste brand is die eigenlijk alles heeft doen escaleren en dat de situatie hem nadien uit handen is geglipt. Hij verzekert me dat hij nooit of nooit enig bevel tot brandstichting heeft gegeven. Persoonlijk ben ik daar geen zo zeker van. Dat de situatie hem boven het hoofd is gegroeid en dat hij dergelijke catastrofe niet zelf heeft gewild is best mogelijk. Maar deze acties zijn beraamd, daar heb ik geen twijfels over. Voor mij is de samenhang waarmee alles werd georkestreerd en de bezetenheid waarmee de brandstichters te werk gingen een bewijs op zich. Tijdens het verloop van deze hele catastrofe zijn we er toch in geslaagd om de blinde, allesverwoestende haat van de Hutu’s te temperen en we gaan er op dat moment dan ook van uit «dat we onze opdracht naar behoren hebben vervuld.»
 
     4. Gikongoro als inzet.

 
Na het uitstrooien van de vlugschriften komt dus een einde aan de waanzinnige brandstichtingen van Bufundu. De problemen in deze streek zijn echter nog verre van opgelost. Als gevolg van deze brandstichtingen werden meer dan duizend hutten in de as gelegd; wat dan weer voor meer dan vijfduizend daklozen zorgt.

De Hutu’s eisen dat de vijfduizend Tutsi’s de streek zouden verlaten. De autoriteiten zijn het hierover niet eens, daar ze dan zelf met het gigantische probleem opgezadeld zitten, om voor die Tutsi’s een verblijf te vinden. Er is al een vluchtelingenkamp in de streek van Nyamata, maar dit is overbevolkt en de Tutsi’s sterven er als vliegen in de zon. In afwachting dat men onderdak vindt voor die nieuwe stroom Tutsi-vluchtelingen moet er daar bovenop ook nog in hun levensonderhoud worden voorzien. Dit heeft tot gevolg dat de autoriteiten besluiten om de Hutu-chefs te overtuigen van het feit: «dat het van het allergrootste belang is dat ze de beide bevolkingsgroepen duidelijk maken dat ze vreedzaam moeten samenleven.» Met andere woorden: de geteisterde Tutsi’s moeten naar de heuvels mogen terugkeren! Hieruit volgt dat elke heuvel, chefferie en sous-chefferie zijn revolutionair tribunaal opricht, welke over het lot van de Tutsi’s moet beslissen. De overgrote meerderheid van de Tutsi’s aanvaardt de uitspraken van de volksjury en slechts een kleine minderheid onder hen kan in de ogen van deze geïmproviseerde jury niet op gratie rekenen. Deze Tutsi’s krijgen de keuze: ofwel wijken ze uit en vervoegen ze de groep politieke vluchtelingen die in de aangrenzende landen van Ruanda leven; ofwel worden ze naar het sinistere «Kamp van Nyamata» gebracht en creperen ze daar…

Op 20 juni, negen dagen na het einde van de brandstichtingen dus, vernemen we dat een groep van 250 Tutsi’s onvermurwbaar blijft en weigert om Bufundu te verlaten. Ze nemen een all round defence in op de heuvel van Gikongoro. Ondanks verschillende aanmaningen blijven deze 'onverzettelijken' halsstarrig weigeren om zich te verspreiden en de heuvel te verlaten.

Op 21 juni echter treffen we diezelfde groep aan op een andere heuvel, op drie kilometer van de eerste gelegen. Ze hebben zich ditmaal ingegraven met de bedoeling om de strijd aan te binden met iedereen die hen daar wil verdrijven. Noch vlugschriften of berichten, noch luidsprekers kunnen deze hoogmoedige, adellijke krijgsheren van gedacht doen veranderen. Het peloton gendarmen van adjudant Vijt wordt met een verkenningsopdracht belast en ter plaatse gestuurd. Hierbij krijgt de adjudant van een vrouw een slag van een machete in de nek. De vrouw wordt door de woedende gendarmen tegen de grond geklopt en de gekwetste adjudant dient al zijn gezag in de schaal te werpen om te beletten dat zijn mannen weerwraak nemen op de hele groep Tutsi’s op de heuvel. Om de rebellen te intimideren en hen tot andere gedachten te brengen beslist de commandant van de compagnie gendarmen, die intussen ook ter plaatse is, om de groep de volgende morgen door een peloton gendarmen te laten omsingelen. Er zal zich tevens een peloton van het 4de Cdo in de onmiddellijke nabijheid opstellen; zij moeten in geval van nood tussenbeide komen.

Alles verloopt volgens planning: onder druk van de autoriteiten en beseffende dat hun positie onhoudbaar is besluit het merendeel der rebellerende om zich over te geven. Een handjevol fanatici, een vijftiental in totaal, weigeren dit halsstarrig te doen. Het peloton gendarmen gaat naar hen toe met de bedoeling de groep achterblijvers te omsingelen. Plots storten een honderdtal eerder ontwapende rebellen die zich achter de gendarmen bevinden zich plots op de stapel in beslag genomen lansen. Ze hebben de intentie om de gendarmen in de rug aan te vallen. Dezen hebben nog net de tijd om een halve draai te maken en het vuur te openen op de aanvallers die hen met hun speren willen aanvallen. De groep van vijftien 'onwrikbaren' profiteert van de situatie en valt nu op zijn beurt de gendarmen in de rug aan. Het geweervuur dat hierop volgt is kort, maar uiterst dodelijk.

«Macht breekt wet!» De tussenkomst van de gendarmen duurt slechts enkele minuten. De tol: 27 doden en 44 gekwetsten…

Ons peloton commando’s bevindt zich op 300 meter afstand van het gebeuren en moet machteloos toezien hoe deze vreselijke slachtpartij zich voltrekt. En als ze ter plaatse komen is het ergste al gebeurd. Er rest hen enkel nog de taak om de hoogstnodige hulp te bieden. Dokter Duren van Astrida wordt ontboden en per helikopter ter plaatse gebracht. Daar verricht hij een eerste selectie onder de slachtoffers en geeft de eerste zorgen aan de gekwetsten; hij zal zonder ophouden verschillende dagen achtereen opereren.
 
Mijn relaas is een exacte samenvatting van een artikel, dat in die periode in ons blaadje is verschenen, aangevuld met persoonlijke nota’s die ik op het ogenblik van de feiten zelf heb genoteerd. Daar ons optreden onjuist werd weergegeven en bekritiseerd door een slecht geïnformeerde pers, waarvan de tendentieuze trend van de verslaggeving er vingerdik op lag, hield ik eraan om de waarheid over ons optreden aan het hele bataljon duidelijk te maken. Het was dan ook in volgende bewoordingen dat ik mijn artikel afsloot:

Ik blijf er bij, dat in deze zaak onze soldaten geen enkel schot hebben gelost. Een moordpartij als daar is gebeurd heeft niets heldhaftigs in zich, maar als de ordetroepen zich in een staat van wettige zelfverdediging bevinden is het hun strikte recht om zich te verdedigen.
Indien onze soldaten zich in een identieke situatie hadden bevonden als deze van de Congolese gendarmen, dan hadden ze op dezelfde manier gereageerd. De gendarmen hebben slechts hun plicht gedaan. Wat onze commando’s betreft: ze hebben zich perfect gekweten van hun humanitaire opdracht, ze stonden in voor de overbrenging van een burgerlijke arts met één van onze helikopters en ons wagenpark zorgde voor het evacueren van de gekwetsten.
Het is zeer belangrijk, dat de volledige waarheid op het juiste moment bekent wordt gemaakt.
We gaan er prat op te kunnen bevestigen dat onze gevoelens van eer niet zijn geschonden. Welke ook de mening van anderen hierover moge zijn. (…)

Foto
De zeer opgemerkte aanwezigheid van de commando’s, dit zowel bij dag als bij nacht, schenkt de Ruandezen opnieuw vertrouwen… (foto Vitse G.)

     5. De gemeentelijke verkiezingen in Ruanda.
 
Vanaf 26 juni zullen de Ruandezen voor het eerst in hun geschiedenis naar de stembus gaan. Het is een eerste stap op de weg naar democratie. We hebben ons toen toch dikwijls de vraag gesteld of dit wel zin had in een land waar de politieke maturiteit en het onderricht geen echt hoog niveau had? Het verdere verloop der gebeurtenissen heeft echter uitgewezen dat de Ruandezen over het algemeen gezien de bekwaamste en meest geschikte personen aan het hoofd van hun gemeenten hebben gezet. Men mag hier zeker het doorzicht van deze grotendeels primitieve bevolking niet onderschatten. De boeren, met hun simpele methodes, waren perfect in staat om de verschillende kandidaten met elkaar te vergelijken en wisten zelfs over welke elementaire bekwaamheden hun toekomstige leiders moesten beschikken. Het ‘gezond verstand’ was zeker van invloed bij hun keuze. Ook zij beschikken trouwens over dezelfde eigenschappen die zo typerend is voor onze eigen plattelandsmensen en welke hen te allen tijde vlekkeloos naar de juiste beslissing hebben geleid.

In de loop van de eerste week krijgt de bevolking van de regio Biumba en Ruhengeri de kans om zijn stem uit te brengen; het zijn twee gebieden die elk op zich de oppervlakte als deze van twee Belgische provincies hebben. Ondanks de aanwezigheid van grote groepen Tutsi-opruiers en oproerlingen uit Oeganda slaagt de 1ste Cie erin om door haar constante aanwezigheid, zowel bij dag als bij nacht, het vertrouwen van de bevolking te stimuleren. Een bevolking die trouwens geterroriseerd wordt door de meest absurde geruchten of nog erger, door ernstige bedreigingen van represailles. In de stembureaus registreren we hoe dan ook, een massale opkomst van meer dan 90 % van de mannelijke bevolking. Na hier, tot ieders waardering, hun opdracht te hebben vervuld, verplaatst de 1ste Cie zich op 2 juli naar Nyanza. Daar staan namelijk, van 3 tot 9 juli, ook verkiezingen op de agenda.
Foto
Ruandees ‘verkiezingslokaal’… (foto Ongenae E.)
FotoBanzeke – Leopoldstad, januari 1960: gevechtsschieten met steun van granaten. Van links naar rechts: 1sgt.majoor Delaet, 1sgt. Hollants, sgt. Smet (foto Delaet L.)
Tot 30 juli zal de bevolking, regio per regio, overgaan tot het verkiezen van hun ‘vroede vaderen’ (3). Ondanks deze gebeurtenissen samenvallen met de onafhankelijkheid van Congo op 30 juni, slaagt het 4de Cdo er in om zijn politionele opdracht tot een goed einde te brengen. De commando’s worden hierbij geholpen door verschillende uit België overgekomen «marscompagnieën» (4). De taak van de commando’s is uiterst zwaar, zowel op materieel vlak, als op dat van voldoende personeelsbezetting. Maar het wordt een onverhoopt succes. Men registreert een bevolkingsdeelname die zelfs oploopt tot 80 %. Meer dan eens moeten onze manschappen tussenbeide komen om de dappere Ruandese Hutu’s te beschermen tegen de dreigementen van de Tutsi-reactionairen; er gebeuren ook gewapende aanvallen tegen de opkomende kiezers, niet zelden met gekwetsten, zelfs met dodelijke slachtoffers. Gelukkig beleven we tijdens deze uitputtende opdrachten soms ook pittoreske scènes; komisch en ludiek dooreen! Globaal samengevat komt het erop neer: dat de slechte momenten zich afwisselen met de goede...
 
 
6. De Stafcompagnie verlaat Astrida
 
Het is met zekere spijt dat de Staf van het 4de Cdo op 20 juni afscheid neemt van het gastvrije Astrida en het zijn tenten moet opslaan in de hoofdstad Kigali.

Astrida is het belangrijkste centrum van het land. In die stad bevindt zich o.a. ook de zetel van de universiteit. Desondanks telde de studentengemeenschap in zijn beginperiode slechts twee studenten! Nu kan de universiteit rekenen op 2.000 studenten en heeft het een Centrum voor Veeartsenij en een Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek, het I.W.O.C.A. genaamd (5). Verder beschikt Astrida nog over een belangrijk ziekenhuis en is er een militair garnizoen gestationeerd. We kunnen gerust besluiten dat we de sympathie en de achting van de Belgen van Astrida hebben ingewonnen. Onze tussenkomsten tijdens de onlusten in Bufundu, de in alle opzichten en onder alle omstandigheden zeer correcte houding van onze manschappen en het gevoel van veiligheid die onze aanwezigheid alleen al met zich meebracht, zijn hieraan zeker niet vreemd.

Daar tegenover staat dat Kigali, ondanks zijn status van «hoofdstad», niet meer is dan een op een heuvel geperste kleine locatie, op ongeveer vijfhonderd meter van de berg Kigali gelegen. Het is dus verre van verwonderlijk dat deze vooruitzichten er voor zorgen, dat onze jongens zich met loden schoenen noordwaarts begeven en dat ze al na enkele dagen een zekere vorm van heimwee voelen opborrelen naar het mooie Astrida. Wat volgt, zijn in korte bewoordingen, hoe één van onze soldaten zijn gevoelens neerschreef in ons korpsblaadje «Bilulu»:

We kwamen in Kigali aan na een reis door prachtige landschappen en na een tocht met veel stof.
Dit kleine stadje, waarvan ambtenaren de grootste bevolkingsgroep uitmaken, lijkt minder gastvrij dan Astrida. De eerste dagen moeten de ‘administratieven’ en de chauffeurs in het kamp van de Openbare Macht uit hun gamel eten. Dit staat hen absoluut niet aan en het is dan ook met vreugde dat ze na enkele dagen in de refter van de Rijksschool, de ‘boys’ en eetborden terugzien. Vanaf dan kunnen we opnieuw gebruik maken van slaapzalen. Pas dan voelen we ons als koningen gehuisvest, maar toch missen we nog steeds het wondermooie Astrida. (…)



HOOFDSTUK III / Voetnoten

  1. Hoofdij of sector.  De gewesten waren onderverdeeld in sectoren, die bestuurd werden door een inlands hoofd (de «chef»). Deze term slaat op een politieke- en administratieve entiteit, gevormd door een traditionele (vooral) Afrikaanse gemeenschap die op basis van familiale- of clanverwantschap rond de chef is opgebouwd. De «chefferies» waren veelal ook de verblijfplaats van de hulp-gewestbeheerder of gewestbeambte (stagelopende gewestbeheerder)
  2. Hoofd van de sectie administratie en personeel
  3. Stedelijke overheid, de regeerders
  4. De paracommando-eenheden worden na afloop van hun opdracht afgelost of bijgestaan door marscompagnieën, zodat ze op meer cruciale punten [lees: waar ze meer nodig zijn] kunnen ingezet worden. Deze mars-compagnieën waren samengesteld uit militairen – ‘vrijwilligers’ ook – die gerekruteerd werden uit andere Belgische niet-paracommando eenheden. De term ‘vrijwilligers’ dient bij deze laatsten zeer ruim gezien te worden.
  5. I.W.O.C.A. : Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Centraal Afrika. Gesticht in 1946 onder de besluiten van de Prins-regent. Opgericht door de heer Jean-Paul Harroy, toekomstig gouverneur-generaal van Ruanda-Urundi (+/- 1958 – 1962). Het IWOCA bestond uit vijf afdelingen die zich aan de beide kanten van de scheiding «Congo-Nijl» situeerden: 1. BUTARE (Astrida) Faculteit Menswetenschappen met prof. Marcel d’Herteveld, later directeur van I.N.R.S. (Institut National de Recherche Scientifique). IWOCA (Astrida) verandert in I.N.R.S. na de onafhankelijkheid van Ruanda.  2. LWIRO : hoofdzetel van het IWOCA, 15 kilometer ten noorden van Bukavu. Faculteit Geologie – Vulkanologie – Astronomie. 3. UVIRA : (wordt vernield in 1960!) Faculteit Fauna en Flora van het Tanganyika-meer. 4. LUBUMBASHI : (Elisabethstad) faculteit Chemie en Biochemie. 5. MAPALI : lag ten zuiden van Mbandaka (Coquillatstad, nu Mbandaka) Faculteit Botanica.


HOOFDSTUK IV

DE ONAFHANKELIJKHEID

Foto
Leopoldstad : De «Avenue Albert» (foto Delaet L.)

30 juni nadert met rasse schreden!
De gebeurtenissen die betrekking hebben op de onafhankelijkheid van Congo zijn voor ons die in Ruanda tot aan onze nek in de problemen zitten maar van bijkomstige aard. Dit betekent uiteraard niet dat we dit aan ons laten voorbij gaan, vooral daar COMRU ons regelmatig deze datum opfrist. Het komt er nu vooral op aan om voorbereidende maatregelen te treffen voor het geval er in Kivu onlusten zouden ontstaan. Vooral de streek ten noorden en ten zuiden van het meer van Kivu moet in de gaten gehouden worden. En meer specifiek  de twee voornaamste toegangspoorten tot Kivu: Goma en Bukavu. In de loop van deze fase nemen we contact op met de Belgische autoriteiten van die twee locaties en we leggen hen onze interventieplannen voor; kwestie van voorbereid te zijn op alle mogelijke eventualiteiten.
 
30 juni 1960!
Deze dag wordt door de compagnie zwarte [Congolese] gendarmes in alle kalmte en waardigheid gevierd. Niets laat hier vermoeden dat deze moedige militairen, waarop we in Ruanda tot nu toe steeds ten volle hadden kunnen op rekenen, zich nu plotseling tegen diegenen gingen keren die hen ten slotte – wat anderen hierover ook maar mogen denken – in een zeer gunstige en bevoorrechte positie hadden gebracht.
 
Op tweeduizend kilometer van Leopoldstad verwijdert nemen we in gedachten deel aan de plechtigheden die zich daar voltrekken. Met verontwaardiging en met een zekere droefheid ook vernemen we het spijtige incident waarbij koning Boudewijn zijn sabel wordt afgenomen en de vurige, kwetsende toespraken van Lumumba. De dagen daarop geloven we onze oren niet als Kashamura op zijn beurt zijn venijnige toespraken tegen de Belgen op de radio lanceert. We zijn diep ontgoocheld en verwachten ons aan het ergste. We vernemen dat de relaties tussen blank en zwart in Thysstad en in Leopoldstad uiterst gespannen zijn.

Op 5 juli barsten uiteindelijk in de beide garnizoenssteden waar deze eenheden [Openbare Macht/Force Publique] zijn gestationeerd de muiterijen los. We durven niet te denken aan de mishandelingen die de Belgische militairen daar moeten ondergaan en vooral deze die hun echtgenotes moeten ondergaan. We hopen op de tussenkomsten van onze eenheden die in Beneden-Congo zijn gelegerd. Helaas, er komt geen enkele reactie!... Moeten we onder dergelijke omstandigheden dan ook verwonderd zijn dat drie dagen later het grootste deel van de eenheden van de Openbare Macht in de rest van Congo hun duivels ontbinden…?
 
 
     Leopoldstad : de dramatische dagen van 6, 7 en 8 juli

 
Er wordt enorm veel onzin verkocht over de muiterij in de rangen van de Openbare Macht (O.M.). Ik krijg dikwijls de vraag: «Waarom de Metropolitaanse Troepen pas zijn tussenbeide gekomen nadat onze landgenoten eerst verschillende dagen de mishandelingen van de O.M. moesten ondergaan?»

Hierop heb ik slechts één antwoord: «De Metropolitaanse Troepen voeren de orders uit die ze krijgen!» Niettemin en ter informatie voor allen die meer willen vernemen over de moeilijke periode die de onafhankelijkheid voorafging, verkies ik om hiervoor te verwijzen naar de memoires van de Belgische ambassadeur in Leopoldstad, mijnheer Van Den Bosch. Meer bepaald, naar zijn antwoord dat hij op 2 december 1960 overmaakte aan de krant La Libre Belgique betreffende een nota die Generaal Janssens (1) enkele dagen voordien voor publicatie aan de redactie van deze krant had overgemaakt en waarin hij onze ambassadeur in discredit bracht. Het komt mij niet toe om op deze teksten commentaar te geven; ze spreken voor zichzelf en iedereen mag deze interpreteren zoals hij wil. Toch vind ik dat dit ietwat in de vergetelheid belande document van de Belgische ambassadeur ruim voldoende licht werpt op de precieze omstandigheden waarin deze gebeurtenissen zich hebben voltrokken en hun gevolgen tijdens deze sombere periode, waarvan de weerslag enorm is. Hieronder maak ik een resumé van enkele fragmenten uit die documenten; ik heb er echter in extenso die bewuste passages uitgelicht die hier van kapitaal belang zijn.

Op 6 juli ’s morgens gaat kolonel SBH Gheysen naar de ambassadeur om hem de muiterij te melden die om 02.00 uur in Thysstad is uitgebroken. Ook in Leopoldstad is er opstand uitgebroken in het kamp Leopold. De kolonel stelt de ambassadeur tevens op de hoogte van de houding van generaal Janssens bij welke hij de tussenkomst van de Metropolitaanse Troepen vraagt in Thysstad en in Leo. Kolonel Gheysen beroept zich op artikel 6 van het Bijstandsverdrag en stelt zich vragen over de gevolgen van het inwilligen van dit verzoek. Hij roept uit voorzorg wel de alarmtoestand uit.
Foto
Leopoldstad 1960: defilé n.a.v. het bezoek van koning Boudewijn (foto Vitse G.)
De ambassadeur antwoordt aan kolonel Gheysen dat er niets mag ondernomen worden zonder voorafgaandelijke en uitdrukkelijke vraag van Lumumba. Hij beslist om zich hierover eerst met hem te gaan onderhouden.
Aan de hand van de door kolonel Gheysen geschetste situatie legt de ambassadeur deze aan Lumumba voor. Hij maakt hem ook het verzoek van generaal Janssens over, en verklaart «bereid te zijn om de Belgische troepen te laten tussenbeide komen»; daartoe moet hij wel eerst van de Congolese regering het uitdrukkelijke verzoek krijgen.
Als Lumumba de plannen van Generaal Janssens verneemt, ontploft hij. Hij geeft hem de schuld van al het kwaad dat over Congo is neergekomen en maakt hem het verwijt «dat het hem [Janssens] enkel maar om gaat om hem [Lumumba] te dwarsbomen, daar hij [Janssens] zich rechtstreeks tot Kasavubu – die de president van de Republiek is – heeft gericht.» Wat Lumumba hier beweert klopt niet, daar Kasavubu Janssens zelf bij zich had ontboden. Toch eist Lumumba het vertrek van de generaal [Janssens]. Kashamura van zijn kant houdt vol «dat de Belgische officieren een fascistisch complot tegen Congo hebben gesmeed.» Hij beweert met pertinente zekerheid te weten «dat de Metropolitaanse Strijdkrachten hun Basissen al hebben verlaten» (een persoonlijke interpretatie van de ‘alarmtoestand’ waarin deze werden gebracht).
Die dag, in de loop van de namiddag, gaat de ambassadeur naar president Kasavubu om hem de toestand uit te leggen en voorstellen te doen in verband met de te nemen stappen. Maar ook hier: zonder resultaat.
Diezelfde avond krijgt de ambassadeur op de kanselarij het bezoek van de ministers Ganshof Van Der Meersch en Vanhoudenhove die net terug zijn van Usumbura. Ook de kolonels Maertens, Marliére, Gheysen en de eerste burgemeester van Leopoldstad, de heer Carlier, zijn hierbij aanwezig. Na afloop van de gesprekken met deze personaliteiten neemt de ambassadeur het volgende besluit: « (…) dat de Belgische strijdkrachten niet zullen ingezet worden zonder voorafgaandelijke vraag van de Congolese regering. Ik [de ambassadeur] moest tevens de Eerste minister duidelijk maken «dat ik er van uitging dat deze vraag me effectief zou gesteld worden op het moment dat de Belgen en hun persoonlijke welzijn ernstig bedreigd zouden zijn.» Hij [de ambassadeur] vervolgt: « Ik was vastbesloten om mijn landgenoten niet te laten afslachten…».
De heren Kronacker, Ganshof en mezelf doen een oproep aan de twee kolonels van de O.M.: « Opdat ze alle officieren zouden aanmanen om op hun posten te blijven. Dit ondanks het vertrek van hun chef, generaal Janssens. » Ten slotte vraag ik, in naam van de Belgische regering, aan generaal Janssens nog «om zich van elke publieke verklaring te distantiëren en er zich van te onthouden.» Hij [Janssens] heeft echter voordien telefonisch al verklaringen afgelegd aan een Britse correspondent «over de onmogelijkheid om met de regering Lumumba samen te werken en over zijn gevoel van afkeer over de manier waarop zijn officieren belachelijk werden gemaakt.» Hij [Janssens] belooft mij verder te zwijgen en niets te ondernemen. Hij licht zijn officieren echter absoluut niet in en de volgende dag volgen talrijke officieren van de O.M. zijn voorbeeld.
Op 7 juli ’s morgens ontmoet de Belgische ambassadeur de Congolese premier en overhandigt hem de ontslagbrieven van generaal Janssens en van de kolonels Van Horebeke en Maertens. Lumumba meldt hem «dat hij in Leo kolonel Henniquiau, de commandant van de O.M. in Stanleystad bij zich heeft geroepen om hem tot chef van het kabinet van de minister van Landsverdediging te benoemen. Samen met hem [Henniquiau] wil hij de hervorming van de O.M. met de ambassadeur bespreken.»
 
In de loop van de namiddag ontvangen COMETRO en ikzelf [ambassadeur Van Den Bosch] uit Brussel de bevestiging van de instructies betreffende het inzetten van de Belgische troepen. Deze bevallen me uitstekend:
  1. In overeenstemming met de Bijstand Verdragen moet de vraag tot tussenkomst van de Belgische troepen komen uit het Congolese ministerie van Defensie zelf en moet het in de lijn liggen van de richtlijnen die gelden bij de Belgische regering. In geval van dringende noodzaak mag ik [de ambassadeur] deze toelating ook zelf verlenen.
  2. Alle verzoeken van de Congolese regering dienen dus in princiep eerst aan Brussel voorgelegd te worden.
  3. In geval van spoed en meer bepaald «wanneer het leven, of het welzijn van Belgische onderdanen in gevaar komen» moet ik ofwel bij de minister van Defensie, ofwel via het Congolese Staatshoofd, het verzoek tot tussenkomst doordrukken. In geval deze kanalen daartoe niet meer in staat zijn moet ik zelf de nodige veiligheidsmaatregelen op gang brengen.
Moge het de hemel behagen dat het kabinet in Brussel zich strikt aan deze voorwaarden zal houden! Ik zal helaas niet verhoord worden.
In de loop van de dag sijpelt er nieuws binnen uit Thysstad. Slecht nieuws! Gelijktijdig komen de eerste vluchtelingen aan en met hen, ook de verhalen over brutaliteiten. In de loop van deze tweede dag van onlusten lijkt de situatie nog te verergeren. Gelukkig sluit de Congolese burgerbevolking zich niet aan bij de militairen, die tot nu toe de enigen zijn die tot gewelddaden overgaan.
In de loop van die avond komen Belgische officieren aan de ambassadeur melden «dat een jeep bestuurt door zwarte militairen en komende uit de inlandse wijk, in kamp Leopold had rondgereden en het gerucht had verspreid dat er Sovjetmilitairen geland waren op het vliegveld.» Meer is er niet nodig opdat de zwarte militairen de wapenmagazijnen openbreken, zich van munitie en wapens voorzien, om daarna in de camions te stijgen die de weg naar Ndjili inslaan. Daar vinden ze uiteraard geen Russen. Maar de cruciale vraag is nu «of deze ongeveer tweeduizend man sterke totaal losgeslagen bende terug zal keren naar zijn kampementen, of dat ze richting de stad zullen optrekken?» In dat geval mag men vrezen dat zich hier in de hoofdstad dezelfde buitensporige baldadigheden zullen herhalen als deze welke zich in Thysstad al hebben voorgedaan. Met dit grote verschil: de Europese bevolking overschrijdt hier de kaap van de tienduizend inwoners... De officieren verklaren dat ze, eenmaal deze bende besluit om naar de stad op te trekken, ze niet in staat zullen zijn om deze te stoppen. (...)
 
Om middernacht ontmoet de ambassadeur opnieuw de Congolese Eerste minister…
 
(…) In het duister en op de tast loop ik door de tuin van de Eerste minister richting zijn kantoor. Ik tref hem daar aan, alleen en breng hem op de hoogte van de laatste berichten uit Thysstad en Leo. Ik benadruk zijn verantwoordelijkheid over wat is gebeurd, of eventueel nog staat te gebeuren. Indien hij zelf, buiten zijn wil om, niet meer in staat is om de orde te herstellen en hij dit ook publiekelijk wil kenbaar maken, dan beschik ik over de nodige middelen om op te treden. Ik stel me volledig tot zijn dienst. Hij moet er mij enkel om vragen.
De toestand is ernstig, zo ernstig zelfs, dat ik die namiddag besluit om deze te bespreken met dokter Ralph Bunche (2) – de speciale gezant van de Secretaris-generaal van de UNO in Leo. Indien de situatie nog verergert zal ik ook de vertegenwoordigers van de Atlantische Strijdkrachten in Congo contacteren; we hebben er namelijk een gewoonte van gemaakt om dit onder bepaalde moeilijke omstandigheden te doen, zelfs buiten de expliciete richtlijnen ons door de Atlantische zone opgelegd, moet ik hier aan toevoegen. Er bestaat tussen ons namelijk een solidariteit die niet gebonden is door verdragen of afspraken.
Intussen heb ik voor mezelf al uitgemaakt dat ik zeker niet naar Afrika ben gekomen om passief het afslachten of verkrachten van mijn landgenoten zo maar te laten welgevallen. En dit vlak onder mijn neus. Ik wil hem [Lumumba] hierover dus strikt en formeel gaan inlichten. Zwijgend en zonder een spier te vertrekken aanhoort hij me…
Foto
Commotie en drukdoenerij tijdens een ABAKO-meeting… (foto Vitse G.)
Ik ben nauwelijks uitgesproken of hij ontploft…!
De Belgen zijn de oorzaak van al de onlusten; deze van Thysstad zijn veroorzaakt door de uitlatingen van een onderofficier, die dit zelf heeft bekend; Generaal Janssens is over de hele lijn verantwoordelijk voor de onlusten in Leo. En wat de geruchten die handelen over de landing van Russische vliegtuigen betreft: deze werden door de Belgische officieren zelf gelanceerd om de troepen op te ruien. Daar ik dreig om de UNO en de NATO in te schakelen, zal hij morgen de hele internationale pers bijeen trommelen om het «Belgische complot tegen Congo» in bijzijn van de volledige wereldpers toe te lichten en aan de kaak te stellen. Zelfs deze avond heeft men hem nog telefonisch gecontacteerd en de raad gegeven om de stroom over te steken en naar Brazzaville te vluchten; hij is echter niet van plan om daarop in te gaan en zal gewoon achter zijn bureau blijven wachten tot de Belgen hem komen vermoorden...
Hij staat pijlrecht, zijn ogen schieten vuur. Met zijn grote gestalte, zijn gebaarde kop, zijn lange armen breed zwaaiend in de lucht als in een gevecht, belichaamt hij in deze eerder lugubere stilte van de Afrikaanse nacht perfect het imago van een zo pas opgestane Lucifer.
Ik probeer nog de situatie te temperen – de enige mogelijkheid trouwens om resultaat te boeken – en spreek hem uiterst omzichtig toe, weeg mijn woorden met de grootste zorg af en zeg hem: « Dat het toch wel zeer eigenaardig is dat hij zich zo opwind, terwijl ik het ben die reden tot klagen heeft. Wat het fameuze complot zelf betreft: sinds drie dagen heeft hij het met mij hierover, zonder me ooit enig concreet bewijs te leveren. Uit wat bestaat dit complot nu eigenlijk? Het eerste en enige resultaat hiervan zou namelijk enkel zijn dat dit het leven van de ‘samenzweerders’ en ook dit van diegenen die hen het meeste lief zijn, hun vrouwen en kinderen namelijk, in gevaar brengt. Dit is toch wel een zeer zonderlinge basis voor een samenzwering, vindt u niet? » Niets baat hier echter; hij telefoneert naar Kasavubu en naar de officieren van de Force Publique. Daarna gaat zijn beklag verder. Zijn betoog komt erop neer «…dat de orders niet worden nageleefd…, dat de Belgen de zwarten naar willekeur brutaliseren», hierbij verschillende keren benadrukkend: « dat hij over geen wapens beschikt, maar dat wij er echter wel hebben. » Dit alles brengt ons geen stap verder.
Ons gesprek wordt constant onderbroken door telefoons en verstoord door het constante komen en gaan van bedienden die hem iets in het oor komen toefluisteren…
Plots – het moet intussen zo rond 01:30hr. in de morgen zijn – richt Lumumba zich opnieuw tot mij en zegt: «Ik moet aan een militaire conferentie deelnemen…»
Ik stel hem de vraag: «…moet ik weg…?»
«Nee, wacht op mij…» antwoord hij.
Ik wacht dus... Hij laat een bediende achter in de kamer naast mij, dat het oude kantoor is van Cornélis; in deze ronde kamer met koepel, zetelde ooit de gouverneur-generaal met de rug naar een zevendelige Larousse gericht. Deze Larousse staat er trouwens nog altijd. De langwerpige kamer waar ik me bevind wordt praktisch volledig in beslag genomen door een imposante raadstafel. Aan de muur hangen enkele moderne schilderijen van eerder bedenkelijke kwaliteit: Afrikaanse landschappen of personages. Het geheel ademt een sinistere, dreigende sfeer uit.
Twintig minuten, misschien iets langer gaan voorbij.
Lumumba komt terug binnen: «Volg me…» gebiedt hij. Ik volg hem en hij brengt me naar het bordes, dat recht tegenover de stroom is gelegen. Rond hem fladderen nog steeds dezelfde troep fluisterende bedienden van daarnet. Vlak voor hem in de tuin staat er een jeep, omringd door MP’s en enkele soldaten. Plots: opwinding, kreten, geschreeuw en getier… « Een Europeaan heeft me willen vermoorden. Hij werd daarnet aangehouden op mijn domein. »
Wat kan ik hierop zeggen…? Het is zeer betreurenswaardig? Het spijt me?
Op mijn vraag: « waar is hij? » volgt onmiddellijk: « In het wachtlokaal. »
Men duwt me enkele ‘bewijsstukken’ onder de neus: een lederen gordel met daaraan een holster, een groene kartonnen doos met twee of drie gevulde laders, een lederen aktetas, ook met enkele gevulde laders.
Iedereen roept in koor: « …kaliber Openbare Macht… »
Terug door de lucht zwierende armbewegingen van de premier: « De ambassadeur zegt dat ik lieg » – met de nadruk op «lieg» en hij vervolgt: « …als ik hem zeg dat er een complot bestaat, dit is hier het bewijs. » Uit de omstaanders stijgen verschillende kreten op...
Ik reageer: «…dat ik niet van plan ben om te discussiëren in aanwezigheid van huispersoneel of van een tuchteloze troep soldaten» en ik begeef me richting zijn bureau. Daar begint Lumumba opnieuw te telefoneren met Kasavubu en brengt hem op de hoogte van de ‘moordpoging’ waarvan hij het doelwit was. Hij waarschuwt de president voor een gelijkaardige Belgische poging tegen zijn persoon gericht; hij raast verder en zegt: «dat hij onder bescherming van zijn lijfwachten op een andere plaats gaat logeren. Daar kan men hem ten minste niet treffen. Er is ook geen telefoonverbinding meer (sic), de Belgen hebben de lijnen doorgesneden. Men heeft hem trouwens al ingelicht dat men zijn huis om 03.00hr. in brand zal steken.» Wij verzinken hier als het ware in een ‘poel van leugens en hysterie!’
Plots staat hij recht en zegt: «Uw manier van handelen is al bij al een staaltje pure ironie. U bent het die over wapens beschikt. Ik heb er geen. Ik heb trouwens geen enkel uitstaan met de Belgen in dit land.»
Ik maak hem duidelijk dat dit antwoord me niet bevalt. Daarop antwoordt hij: «ik moet vertrekken.» Ik dring nog aan om hem de volgende morgen opnieuw te mogen ontmoeten. Hij stapt naar buiten door een deur en ik verlaat de kamer langs een andere. Het is dan twee uur en vijf minuten in de morgen. Ik zal hem niet meer terugzien…
Na deze lang uitgelopen zitting met de Congolese premier stonden mijn medewerkers me intussen met steeds groeiende onzekerheid op te wachten, temeer daar ze getuige waren geweest van de aanhouding van de ongelukkige veiligheidsagent die voor de gelegenheid de rol van ‘huurmoordenaar’ kreeg toegeschoven.
Ik kom gedeprimeerd en moe op mijn kantoor aan, ongerust ook, maar ben klaar om het hoofd te bieden aan het ergste. Ik ben ervan overtuigd dat deze man, gedreven door een diepe haat, tot alles in staat is. Indien hij inderdaad een persconferentie zal beleggen kan hij met zijn verbluffend acteertalent, waarvan ik intussen persoonlijk een deftig staaltje heb meegemaakt, zeer gemakkelijk de zwarte bevolking nog meer tegen de blanken opruien. En dit zal aan de situatie, samen met het gevaar alleen al die de gewapende muiters betekenen, nog een extra-bedreiging toevoegen: deze van een vijandige, niet meer te controleren en totaal losgeslagen bevolking...
Ik had eerder al een onderhoud aangevraagd met de president van de Republiek; deze verwachtte me bij hem op het tijdstip dat Lumumba me had ontboden. Ik ging er toen van uit dat het van dringender aard was om voorrang te geven aan het onderhoud met de Eerste minister. Nu is het te laat om zich nog bij het Staatshoofd te gaan aanbieden; ik telefoneer naar zijn kabinetschef om hem op de hoogte te brengen van wat er allemaal is gebeurd. Vervolgens beslis ik om via alle mogelijke middelen de evacuatie van alle Belgische vrouwen en kinderen te adviseren. De Congolese Nationale Radio Omroep weigert echter om mijn bericht via hun kanaal te verspreiden. Uit revanche vraag ik aan de mannen die een zekere verantwoordelijkheid dragen bij het leger, de administratie, de magistratuur, de inlichtingen, de economie, etc…, om op hun posten te blijven «zo lang de situatie dit nog enigszins toelaat.» Daarna roep ik om vijf uur in de morgen en op aanraden van de consul-generaal en toekomstig ambassadeur van federaal Duitsland alle Westerse vertegenwoordigers samen. Dit om hen op de hoogte te brengen van de voornemens van Lumumba; indien hij zijn plannen kan uitvoeren zal de opgehitste en totaal losgeslagen menigte geen onderscheid meer maken tussen de blanken. Ik vind het mijn plicht om hen hierover in te lichten.
Om 08:30hr. komen ze samen – een beetje gepikeerd naar het schijnt, omdat ik daar niet aanwezig ben; ik ben er pas om 06:30hr. In geslaagd om te gaan slapen en heb de kracht niet meer om op te staan.
De Westerse vertegenwoordigers beslissen om een onderhoud te vragen met het Staatshoofd en de Eerste minister. Die hebben ze nooit verkregen. (…)
 
«Persoonlijk had ik graag het vervolg gekend…» schrijft kolonel Bruneau in zijn relaas, «...maar naar het schijnt heeft de ambassadeur hierover nooit meer iets openbaar gemaakt…»



HOOFDSTUK IV / Voetnoten

 
  1. Het betreft hier Emile Janssens, de Belgische opperbevelhebber van de Openbare Macht/Force Publique
  2. Amerikaans diplomaat en Nobelprijswinnaar voor de vrede (1950). Hij was de kleinzoon van een negersslaaf en werd in 1946 medewerker van de Verenigde Naties



HOOFDSTUK V

MUITERIJ IN GOMA

Men kan zeggen dat Goma de onafhankelijkheid viert in een toestand van gespannen rust. Zoals dit overal het geval is beginnen ook hier de Congolezen zich vragen te stellen; vragen waarop bepaalde charlatans en profiteurs zeer vlug een «antwoord» klaar hebben. Wie zijn deze “verlichte geesten”? Antwoord: iedereen die erop aast om op een gemakkelijke manier meer dan een graantje mee te pikken. Voor de meeste Congolezen betekent «onafhankelijkheid» in de eerste plaats: het huis van de blanke, de vrouw van de blanke, de wagen van de blanke. Dit standpunt stampen die charlatans dan ook via allerlei trucjes in de hoofden van de inlandse bevolking. En dus ‘verkopen’ ze zonder scrupules: het huis van de blanke, de vrouw van de blanke en de wagen van de blanke... Hoe moeilijk dit voor ons misschien te vatten is, maar deze profiteurs van de menselijke dwaasheid bereiken met een verbluffend gemak overal een luisterend oor.
 
Op 5 juli worden de blanken van Kivu opgeschrikt door een ware golf aan berichten over de gewelduitbarstingen in Thysstad. Ook zij verwachten zich dus aan het ergste, pakken ijlings hun valiezen en als tenslotte hun zenuwen het begeven proppen ze alle bagage in hun voertuigen en het gros onder hen vlucht richting de meest voor de hand liggende aantrekkingspolen. Meer bepaald: de twee ten noorden en ten zuiden van het Kivu-meer gelegen «poorten naar Ruanda». Daar hebben ze minstens de zekerheid te kunnen rekenen op de bescherming van onze commando-eenheden.

In Goma trekt het blanke «Vrijwilligerskorps» hieruit zijn besluiten. Ze beslissen de wapens op te nemen, wapens die opgeslagen liggen in het plaatselijke politiecommissariaat. Dit ontgaat natuurlijk niet aan de aandacht van de zwarte politiemannen. Meer is er niet nodig opdat dezen concluderen: « De blanken vluchten naar Ruanda met hun wagens volgeladen met waardevolle voorwerpen. Andere blanken nemen de wapens op. Hier is geen twijfel mogelijk: ze zullen ons allemaal vermoorden! » Wat blijft er hen anders over dan maatregelen te treffen om de oorlogszuchtige intenties van die blanken te counteren? Het gevolg hiervan is, dat de zenuwachtigheid van de politiemannen heel snel overslaat op de compagnie gendarmen van Goma.

Adjunct-districtscommissaris Cauwe gaat om 20:45hr. naar onze compagnie in Kisenyi en meldt: « dat er een ongewone bedrijvigheid heerst in de kwartieren waar de gendarmen zijn ondergebracht en dat er camions met militairen afzakken naar de stad. » Hij vraagt ons om tussenbeide te komen. Daar we gebonden zijn aan bepaalde verdragsregels houden we ons daaraan. Deze zijn strikt: « dat we opgevorderd moeten worden door de gewestambtenaar zelf. » Het probleem hier is dat deze laatste zelf al naar het politiecommissariaat was getrokken en daar wordt vastgehouden. Op zijn beurt probeert mijnheer Cauwe dan maar zelf om Goma te bereiken. Op het kruispunt van de weg die naar de stad toe leidt bemerkt hij een versperring met zwarte soldaten bemand. Ze schieten op de wagens van de blanken die de richting Kisenyi willen nemen. Hierbij staakt hij uiteindelijk zijn poging en keert onverrichterzake naar de commandopost (C.P.) van onze compagnie terug om er onze hulp in te roepen. Op dat moment is het 21:10hr.
   
 
     Tussenkomst van de compagnie Zware Wapens
 
De C.P. van onze compagnie «Zware Wapens» ( Cie Z.W.) heeft zijn tenten opgeslagen op enkele meters van de [Ruandees-Congolese] grens. Hoewel men de wegversperring waarover zojuist sprake van daaruit niet kan zien hoort men duidelijk de geweerschoten. De vluchtelingen uit Kivu komen ons het relaas van mijnheer Cauwe bevestigen en melden ons de moeilijkheden die ze ondervinden om richting Goma te trekken. De kogelinslagen op hun wagens ontnemen elke twijfel…

Luitenant Lardin, commandant van de Cie. Z.W. heeft twee mogelijkheden: de verdragslijnen interpreteren volgens de letter en de grens niet oversteken, of hulp bieden aan bedreigde landgenoten en hiermee een diplomatiek incident riskeren met alle mogelijke gevolgen. De luitenant aarzelt geen moment en kiest het meest moedige antwoord: de compagnie staat sinds 17:00hr. in alarm en hij geeft orders aan het peloton «Recce» om tussen te komen. Het peloton trekt op via twee pistes die parallel lopen met de weg naar Goma. Adjudant Mees traceert met een sectie van twee gepantserde jeeps de route de la Corniche ; luitenant Lardin zelf gaat mee met de tweede sectie die de route des Camions volgt, een weg die op zo wat 100 meter afstand parallel met de eerste loopt. Als ze in de omgeving van het kruispunt zijn aangekomen ziet de sectie «Noord» van luitenant Lardin dat zwarte militairen het vuur openen op de wagen van mijnheer Van Hove die de bevelen bij de wegversperring negeert. Zijn vrouw en zes kinderen worden daarna brutaal aangepakt. Luitenant Lardin laat enkele mitrailleursalvo’s afvuren richting de versperring. De soldaten van de O.M. slaan op de vlucht en onze secties blijven ter plaatse op de uitkijk.

Er komt een jeep met de lichten aan in de richting van de sectie van luitenant Lardin gereden. De luitenant laat de jeep stoppen en gaat behoedzaam naderbij, gedekt door zijn manschappen. Hij stelt vast dat de jeep vijf soldaten van de Force Publique (F.P.) aan boord heeft; aan het stuur zit een burger. Hij beveelt de inzittenden hun wapens neer te leggen en uit te stijgen. Alle soldaten volgen het bevel op, echter met hun wapens op de commando’s gericht. Plots weerklinken er geweerschoten en de Congolese soldaten vluchten de brousse in; alleen de chauffeur en een achterblijvende soldaat steekt de armen omhoog en worden gevangen genomen. Het peloton, met de twee gevangenen, vervoegt daarna Kisenyi. Dan gaan ze naar Goma met de bedoeling om daar eventueel gevangen genomen Europeanen te bevrijden. In de omgeving van het postkantoor van Goma ontmoet het peloton «Recce» commandant Strumelle, de bevelhebber van de compagnie gendarmen. Deze verklaart zijn [Congolese] manschappen terug strikt in handen te hebben en verzoekt luitenant Lardin om naar Kisenyi terug te keren om nieuwe schermutselingen met Congolese soldaten te vermijden. De luitenant roep zijn sectie – intussen is die tot in de nabijheid van het commissariaat doorgestoten – terug. Het hele peloton «Recce» maakt daarna rechtsomkeer naar Ruandees grondgebied. Rond 23:00hr. vernemen we dat er in het kamp van de O.M. een twaalftal gijzelaars worden vastgehouden. Onder hen zou zich ook nog de gewestambtenaar van Goma bevinden. In de loop van die nacht komt diegene die de chef van de muiters schijnt te zijn verschillende keren naar Kisenyi om er te onderhandelen over de vrijlating «van de drie, door de commando’s gevangen genomen zwarten.» Daaruit trekken we het besluit dat een derde man zijn eenheid waarschijnlijk niet heeft vervoegd. De volgende dag vernemen we dat hij dood is teruggevonden in de brousse...

Op 9 juli tegen de middag laten we onze twee gevangenen terug vrij; dit door enerzijds de tussenkomst van Miruho, de president van de provincie Kivu en ook door interpellatie van luitenant-kolonel Six. We vernemen ook dat een Congolese 1ste sergeant-majoor tot compagniecommandant [van de F.P.] is aangesteld en dat commandant Strumelle definitief aan de dijk is gezet. Hij krijgt de raad « om nooit nog een voet op Congolese bodem te zetten. » Daarnaast worden in Goma enkele Belgische officieren die de compagnie gendarmen omkaderen voorlopig nog getolereerd.

In de loop van de avond van 8 juli had ik meer inlichtingen ontvangen over het incident in Goma, over de spanning die er aan de grens heerste en over het grote aantal vluchtelingen in Kisenyi. Ik beslis om er op 9 juli ’s morgens naar toe te trekken om daar ter plaatse de situatie nader te kunnen opmeten. Onze vier helikopters zijn niet beschikbaar; Enkel een Piper-vliegtuigje is ter beschikking. Het moment dat we zullen opstijgen meldt de uit Goma terugkerende kolonel Logiest « dat het niet raadzaam is om op het vliegveld van Goma te landen. » Er blijft me dus niets anders over dan de tocht over de weg te ondernemen. Luitenant Vandervorst – wiens helikopter aan de grond blijft voor een grote onderhoudsbeurt – stelt voor om me tijdens deze 180 kilometer lange tocht te vergezellen.
Iets na de middag komen we aan in Kisenyi. Daar heerst onder de duizenden aanwezige vluchtelingen een ware paniekgolf. De bij de schermutseling van de vorige dag gekwetste zwarte soldaat werd dan al dood teruggevonden in de brousse en de hele morgen is de zwarte bevolking van Goma komen weeklagen bij het lijk van de soldaat; soms is de bevolking fel opgewonden, het andere moment is ze terug kalm. Enerzijds zijn ze opgehitst door de wrok die ze ten opzichte van de blanken ‘in het algemeen’ koesteren, dan weer zijn ze kalm omdat ze een heilige schrik hebben gekregen van iedere blanke soldaat met een groene muts op zijn hoofd… Ik verneem daar ook dat kolonel Six de verplaatsing naar Goma heeft gemaakt om te proberen – door zijn grote invloed die hij daar nog steeds uitoefent – de volledig over hun toeren draaiende gendarmen te kalmeren. Eén van mijn compagniecommandanten meldt me dat de kolonel gevraagd heeft om met hem contact op te nemen. Er is natuurlijk geen sprake om hiervoor de grens over te steken; maar we beschikken gelukkig nog over zo iets als een telefoon. Ik schat mijn slaagkansen om de kolonel te kunnen contacteren zeer klein in, maar Afrika is en blijft een opmerkelijk continent; en vooral het overbrengen van inlichtingen en nieuwtjes is steeds een opmerkelijk gebeuren. Soit! Pas heb ik aan de centralist mijn wens bekend gemaakt of enkele luttele ogenblikken later en dit tot eenieders verassing, hoor ik de stem van kolonel Six aan het andere eind van de lijn:
« Sinds de dood van de Congolese gendarme bevinden de troepen en de bevolking zich in een toestand van complete opwinding. Ze zien overal commando’s! In hun dromen worden ze achtervolgd door blanke soldaten met een groene muts op. Om hen enigszins gerust te stellen en hen het vertrouwen terug te schenken heb ik [kol. Six] hen de verzekering gegeven dat geen enkele commando het grondgebied van Goma zal betreden. Ik heb hen beloofd me te laten fusilleren indien mijn belofte niet zou bewaarheid worden. Ik weet dat geen enkele van uw mannen de grens overschrijdt of zal overschrijden zonder uw uitdrukkelijk bevel. Ik durf hier dan ook ten sterkste op aandringen, opdat ze deze zeer belangrijke consignes zouden blijven respecteren. Deze zijn trouwens een belangrijke voorwaarde om de rust te doen terugkeren. »
Mijn antwoord is kort en zeer strikt:
« Kolonel, u mag op beide oren slapen. Geen enkele commando zal, zolang uw gendarmen de blanken van Goma en van Kivu met rust laten, de grens overschrijden. »
 
Ik geef strikte orders aan luitenant Lardin en benadruk dat er blijvend contact dient gehouden te worden met de compagnie in Goma. Ik preciseer verder dat er geen enkele actie op Congolees grondgebied mag ondernomen worden zonder hen [de Congolezen] hierover voorafgaandelijk eerst te hebben ingelicht. Ik ben me trouwens bewust van het feit dat de spanning in Goma grotendeels een gevolg is van misverstanden. Misverstanden die precies door een gebrek aan informatie ontstonden. En dit vanuit beide kanten. Deze worden dan nog eens extra gevoed door het toenemende klimaat van wantrouwen tussen blank en zwart onderling. Ik ga ervan uit dat de enige mogelijkheid om de gemoederen enigszins te kalmeren erin bestaat – en dat heeft zowel betrekking op de lokale bevolking van Goma, als op de vluchtelingen in Kisenyi – dat onze troepen zelf vooral vertrouwen dienen uit te stralen. Dergelijke aanpak kan niet anders dan succes opleveren. Door het vertrouwensklimaat te versterken slagen ook wij er trouwens in om de nieuwe [Congolese] bevelhebbers van de compagnie in Goma over te halen om op onze eigen compagnie-CP het vriendschapsglas te komen heffen. De gebeurtenissen die daarna volgen zullen bewijzen dat we dit goed hebben bekeken, daar er tijdens de resterende dagen van ons verblijf in Ruanda geen enkel incident meer te betreuren zal vallen in de regio Goma en Kisenyi.
 
Voordat ik Kisenyi verlaat en ook om de situatie goed te kunnen toetsen besluit ik om even mijn neus te gaan opsteken bij zowel de lokale burgerlijke autoriteiten, bij het peloton gendarmen van Kisenyi en ook bij de massa’s vluchtelingen daar. De gewestambtenaar licht me in over zijn steeds groter wordend gevoel van angst over de verdere evolutie. Hieruit leid ik af dat de jongste gebeurtenissen in Congo een diepe indruk op hem hebben nagelaten. Ik moet dan ook al mijn overtuigingskracht en optimisme inzetten om zijn vertrouwen enigszins te kunnen opkrikken. Ik verzeker hem dat – in het onwaarschijnlijkste geval dat er enige actie zou ondernomen worden vanuit de kant van de gendarmen van Goma – onze compagnie volledig in staat is om zijn gewestpost te verdedigen. Ik benadruk dat het van het allergrootste belang is dat het blanke vrijwilligerskorps, dat trouwens relatief zenuwachtig is, geen enkele vergissing mag begaan. Ik maak hem duidelijk dat wantrouwen enkel maar wantrouwen opwekt en dat elke misplaatste actie van gewapende burgers voldoende is om een negatieve indruk bij het peloton gendarmen op te wekken. We kunnen het ons niet permitteren om hen ook maar enige reden te geven welke zou kunnen leiden tot ondermijning van het gezag.

Vervolgens ga ik naar het peloton gendarmen. Tijdens mijn onderhoud met hen, dat trouwens op een uiterst vriendschappelijke manier verloopt, stel ik vast dat er bij hen een bezorgdheid heerst die moeilijk te definiëren is. Ze zijn op de hoogte van de gebeurtenissen in Thysstad, Leopoldstad en Goma. Het verloop van de rellen keuren ze volledig af, maar ik heb dan weer geen zicht in hoever hun bedoelingen oprecht zijn. Ik kan me echter niet van de indruk ontdoen dat mijn bezoek een hele geruststelling voor hen betekent. Hun relatie met onze commando’s is altijd uitstekend geweest en ik neem afscheid van hen, overtuigd van het feit dat als we geen al te grove blunders begaan, we geen ontgoochelingen zullen oplopen. Voor ik Kisenyi achter mij laat, beslis ik om in dit verband de vluchtelingen persoonlijk te contacteren om daar ook beter de stemming te kunnen toetsen. Ik opteer om te voet de ronde te doen tussen de massa die in de blanke post zit samengetroept. Ik richt mijn stappen op één van de zeldzame gelegenheden die in de stad nog open is en die tot de nok is gevuld met vluchtelingen. Uit mijn onderhoud met de «colons» kan ik opmaken dat het idee om te vluchten uit Congo vooral steunt op een algemeen verspreid en sterk ingeburgerd gedachtegoed: ze zijn namelijk allen fel geschokt door de verhalen, die als een vuurtje de ronde doen over de gebeurtenissen in de Bas-Congo. Dit wekt zeer vlug wantrouwen op en dit gevoel neemt zowel bij de zwarten, als bij de blanken steeds meer de bovenhand. Het logische gevolg van deze angstpsychose is: impulsieve uitlatingen en ondoordachte daden. En op een bepaald punt slaan de zenuwen dan door en dat leidt onvermijdelijk tot: « in allerijl vertrekken… » De daar aanwezige menigte overstelpt me dus met vragen waarop ik geen eerlijk antwoord kan geven. Ze klampen zich aan me vast als was ik hun laatste strohalm. Voor hen ben ik «de vleesgeworden Messias». Sommigen smeken me om het woord te richten tot de vergadering en om daar publiekelijk te verklaren « dat wij hen zullen beschermen. » Ze willen vooral en ten allen prijzen de stem horen van iemand die in hun ogen nog altijd de macht en het gezag vertegenwoordigt; iemand die handelt en met wie men niet discussieert. Elke vezel in hun lichaam snakt eenvoudigweg naar enige steun, naar een teken van hoop...

Intussen is het 20:00hr. geworden en ‘mijn piloot’ en ik vatten de terugrit aan. Een lekke band – op een slecht moment en midden de bergen – zorgt nog voor enig bijkomend tijdsverlies zodat het 02:00hr. in de morgen is als we terug in Kigali staan. We krijgen nauwelijks de gelegenheid om uit te stappen en worden aangeklampt door mensen van het vrijwilligerskorps. Ze zijn gewapend en uit hun houding spreekt één grote ongerustheid. Ik verneem onmiddellijk dat het zwarte garnizoen dat daar is gelegerd aan het muiten is geslagen. Dit nieuws slaat bij me in als een bom en ik ben ten zeerste ontgoocheld. ; ik begin me steeds meer rekenschap te geven dat we hier een heruitgave gaan beleven van de spijtige incidenten die zich eerder in Goma al hebben voorgedaan. Dit is bij mij het keerpunt: vanaf nu maak ik me absoluut geen enkele illusie meer. Alles wat ik dan ook zeg is: «Mannen, ga slapen en bewaar uw krachten voor later. Morgen bekijk ik de situatie te gronde…»  Ik sta niet eens stil bij het feit dat «morgen» intussen al «vandaag» is geworden...



HOOFDSTUK VI

MUITERIJ IN KIGALI

FotoDe ‘MT’ in Leopoldstad, onderhoudsplaats van het wagenpark (foto Ongenae E.)
Op 9 juli in de voormiddag ben ik naar Kisenyi vertrokken en ben pas de volgende morgen rond 02:00hr. terug in Kigali aangekomen. Daar verneem ik dus dat ook onze compagnie gendarmen in Ruanda door het muiterijvirus is besmet. Mijn eerste zorg is dan ook om hierover meer inlichtingen te verkrijgen via onze C.P. (1)

Onze officier S3 (2) geeft me meer details over de toestand. Gisteren in de loop van de namiddag, heeft adjudant Musinga zijn compagniecommandant Michel en het volledige blanke compagniekader verzocht om het kwartier te verlaten. Adjudant Musinga heeft al zijn manschappen in staat van paraatheid gebracht en bezet momenteel verschillende cruciale posities; dit moet hem toelaten om het kwartier waar de gendarmen zijn ingekapseld te verdedigen. Vervelend detail: ons wagenpark bevindt zich net binnen dit kwartier en komt hierdoor volledig onder hun toezicht te staan…

Komt daar nog een te betreuren incident bij: een soldaat van onze 1ste Cie heeft het vuur geopend op de ordonnans van kolonel Logiest, zonder hem hierbij echter te verwonden. De soldaat had in de lucht geschoten toen de ordonnans blijkbaar niet was ingegaan op de hem gestelde orders. Tot nu toe kon ik er me geen idee van vormen hoe in een halve dag tijd de situatie op een zo ernstige manier kon escaleren. Onze officier S3 schetst dan het verloop der gebeurtenissen vanaf hun aanvang: op 9 juli, net voor de middag, beslist het vrijwilligerskorps om zijn wapens op te halen in de gebouwen van de Openbare Macht. Noch de zwarte soldaten die belast waren met de bewaking, noch het zwarte kader van de compagnie waren vooraf ingelicht hierover. In de loop van diezelfde dag vraagt de speciale gewestbeheerder aan ons bataljon om de zwarte wachtpost aan het munitiedepot te gaan aflossen. Geen enkele gendarme was hier van op de hoogte gesteld. De zwarte wachtpost weigert dan ook om zijn post aan de commando’s over te dragen.

Moest men de gendarmen nog meer de gordijnen injagen?...

Waren de initiatieven van de blanken [van het vrijwilligerskorps] wel gepast, zelfs nodig?...

Persoonlijk ben ik er sterk van overtuigd dat verschillende blunders, die van meer psychologische aard waren, de grootste oorzaak waren van de mentaliteitsverstrakking van de Congolese gendarmen. Ik ben de mening toegedaan dat de compagniecommandant zijn manschappen vooraf had kunnen op de hoogte brengen dat het vrijwilligerskorps zijn wapens en munitie zou komen ophalen. Moest hij dit vooraf niet duidelijk besproken hebben met zijn onderofficierenkader? Wat de aflossing van de wacht aan het munitiedepot betreft en dit in de veronderstelling dat deze echt nodig was: moest dit dan ook niet eerst verklaard worden aan het kader en moesten de wachtposten hierover niet worden ingelicht? Wat ten slotte het geweerschot op de bewuste ordonnans betreft: was er hiervoor reden genoeg en was de oorzaak ernstig genoeg opdat dit nu echt het enige middel zou zijn om de al zo verhitte gemoederen te kalmeren…? Ik heb hier niet de pretentie om te beweren dat deze vergissingen de enige oorzaken waren die de muiterij der Congolese gendarmen in de hand hadden gewerkt. Het valt echter moeilijk te ontkennen dat de successen die de muiters in Congo behaalden, of beter nog het uitblijven van enige reactie vanuit blanke hoek daarop, de gendarmen hier in Kigali hadden aangemoedigd. Het is best mogelijk dat een samenloop van omstandigheden in Congo de boel hadden verziekt: de vurige toespraken van ene Kashamura en de onverzettelijkheid van een zekere Lumumba, samen met de beslissingen van de commandant van de O.M., hier met name luitenant-kolonel Henniquiau, de militairen van de jonge republiek hadden geïnspireerd. Het is zelfs verre van uitgesloten dat de orders gebaseerd zijn op bevelen of richtlijnen komende uit de hoek van partijen als daar zijn: het MNC of het ABAKO. Mogelijk bewijs hiervoor is de aanwezigheid van een zwarte burger in het militaire kamp – toen ik daar op 11 juli aanwezig was – die er het hoge woord voerde tijdens een felle discussie.
 
 
     1. Bezoek aan ons wagenpark.
 
10 juli, 17:00hr.: onze manschappen die er de wacht moeten optrekken begeven zich naar het wagenpark. Ze krijgen geen toelating om het militaire kamp te betreden. Onze mannen gaan hier niet verder op in en keren terug en brengen verslag uit aan hun chefs.
 
Mijn grootste bezorgdheid na mijn terugkeer uit Kisenyi betreft in eerste instantie dus ons wagenpark. Zonder tijd te verliezen beslis ik om er een bezoek te brengen. Nauwelijks heb ik enkele passen in het kamp gezet, of daar doemt plots een schildwacht voor mijn neus op. Gezien hij me formeel de toegang verbiedt eis ik om adjudant Musinga te mogen spreken. Op dat moment komen er nog meer schildwachten aangelopen. Ze eisen met niet te miskennen woorden dat ik de plaats verlaat en gezien ik geen aanstalten maak om te wijken, worden ze met de minuut furieuzer. Buiten zichzelf richten ze vijf bajonetten op mijn borst en drijven me terug. Die mannen lijken wel razend: hun ogen puilen uit hun kassen en er is blijkbaar niet veel meer nodig om hen tot actie aan te zetten. Ze duwen me brutaal buiten de omheining van het kamp…
 
 
     2. Een geblokkeerd wagenpark.
 
De commandant van de compagnie gendarmen mag zijn kwartier niet meer binnen. Ons wagenpark is zo goed als geneutraliseerd. Blank en zwart beloeren elkaar als kat en hond. Deze situatie mag niet blijven aanmodderen. Dus nodig ik adjudant Musinga uit voor een gesprek om tot een oplossing te komen. Hier volgt de tekst die ik hem bezorg na mijn ervaring in het wagenpark:
« Gezien de onmogelijkheid om u persoonlijk te ontmoeten stuur ik u dit bericht.
» Eerst en vooral wil ik u zeggen dat de situatie zoals die is ontstaan tussen onze troepen uiterst betreurenswaardig is. Ik begrijp dat uw soldaten en hun vrouwen nerveus zijn omdat ze denken dat we het op hen gemunt hebben. Ik zou willen dat u hen, op mijn woord van officier zegt, dat hen geen kwaad zal geschieden. Momenteel wordt de situatie in Congo opnieuw rustiger, ik zie dus niet in waarom ze hier zou moeten vertroebelen. Zeg tegen uw soldaten dat als ze bereid zijn om volledig met ons samen te werken, ik van mijn kant bereid ben om naar hun wensen te luisteren. Ik wil in volle openheid met hen hierover onderhandelen.
»U bent, indien u dit wenst, welkom en moogt naar mijn STAF toekomen.
Ikzelf ben bereid om naar u toe te komen. Ik wacht op uw antwoord… »
 
Een uur later maakt adjudant Musinga me zijn antwoord over, waarvan hieronder de originele tekst:
« …Aan majoor Bruneau,
» Naar aanleiding van uw bericht dat we vandaag hebben ontvangen hebben we de eer u het volgende te antwoorden:
» Primo. De situatie is betreurenswaardig, dit is uw fout.
» De oorzaak ligt in de eerste plaats bij u. Het is een feit dat er, zoals u zelf zegt, een groeiend gevoel van wantrouwen heerst en dit komt nog steeds door het complot dat u met de commandant [Michel] van het kamp hebt gesmeed. We vestigen er ten andere uw aandacht op dat het absoluut niet in onze bedoeling lag om tot de huidige situatie te komen en we hadden daar trouwens geen enkel belang bij.
» Als we naar de wapens grepen, gebeurde dat enkel uit wettige zelfverdediging.
We willen u vandaag om 14:00hr. ontmoetten in de kantine-troep om samen te onderhandelen. »
(getekend) Adjudant Musinga, A.
 
Ik beslis om naar de bewuste afspraak te gaan.

De speciale gewestambtenaar en mijn manschappen proberen me ten stelligste af te raden om alleen naar het kamp te gaan. Maar mijn besluit staat vast. ’s Middags laat ik Musinga het volgende bericht overmaken: «Zoals afgesproken kom ik om 14:00hr. naar uw kantine.»
 
Om 14.00hr. sta ik dus aan de poort van het kwartier van de gendarmen, waar ik door adjudant Musinga wordt opgewacht. Hij leidt me naar de kantinetroep waar zes gegradueerden en één burger zich verzameld hebben. Ik wordt bestookt met een ware stortvloed aan vragen en aanhoor geduldig de palavers die zo kenmerkend zijn voor Afrikanen. Kort samengevat komt het er op neer « dat de Belgen hen hadden verraden! » Achter hun rug had de compagniecommandant [Michel] aan het vrijwilligerskorps de toelating gegeven om de wapens op te halen. Zonder hen hiervan op de hoogte te brengen werd er ook beslist om de zwarte wachtpost aan het munitiedepot te vervangen. Zij vinden dat als hun compagniecommandant [Michel] op dergelijke wijze handelt, dit een bewijs is dat hij een achterbakse bedoelingen had en dat dit alleen al, in hun ogen, niets minder dan puur verraad betekende.

Het is hier absoluut verloren moeite als ik de compagniecommandant [Michel] probeer te verdedigen en een poging onderneem om mezelf te rechtvaardigen door te verklaren « dat ik buiten mijn wil om bij deze zaak betrokken ben geraakt. » Ik heb mooi te beweren dat ik me op het ogenblik van de feiten in Kisenyi bevond; daar luisteren ze zelfs niet naar. Ze voelen zich bedrogen en hun vertrouwen in de blanken is voor altijd geschonden… Als enige vaststaande bewijs van de criminele intenties van de blanken houden ze halsstarrig vast aan het geweerschot dat afgevuurd werd in de richting van de ordonnans van kolonel Logiest.

Ik geef grif toe dat er de avond van de 9de juli inderdaad in de lucht is geschoten. Maar onderstreep hierbij tevens dat betrokkene geen gevolg had gegeven aan de orders van onze wachtpost. Maar voor mijn gesprekspartners was het schot voordien al gevallen. Dit was te veel.

Om dit dovemans gesprek te beëindigen geef ik hen de garantie dat er hen geen kwaad zal geschieden, ten minste zo lang ze zich binnen de lijnen van de wettelijkheid bewegen. Mijn enige succes bestaat er ten slotte in dat ze afzien van de afgrendeling van ons wagenpark; dit kan een kleine stap zijn in de richting naar een zekere ontspanning in de situatie…
Als ik naar onze rangen terug keer licht ik mijn staf in over het resultaat van mijn onderhoud.

Vervolgens breng ik op een identieke manier kolonel Logiest op de hoogte. Die gaat persoonlijk naar het militaire kamp en komt na twee uren palaveren terug zonder enig positief resultaat bereikt te hebben. Hij verzekert me echter « dat je met de zwarten veel geduld en volharding moet hebben. »
 
Wat me nu in de eerste plaats het meest interesseert is natuurlijk ons wagenpark. Kapitein Otto die me vergezelt brengt me minder goed nieuws: de banden van een twintigtal voertuigen zijn gesaboteerd. Ze zijn doorkerft met bajonetten, het resultaat is erbarmelijk om aan te zien. Nadat ik hierover mijn grootste ongenoegen heb geuit bij adjudant Musinga stemt hij er mee in dat zijn mannen onze automekaniekers zullen helpen. Door het verdere verloop zal dit echter niet meer nodig blijken: wij zijn namelijk zelf al begonnen met de banden van de jeeps van de compagnie gendarmen te demonteren, in afwachting dat we van uit Usumbura nieuwe banden zouden krijgen
 
 
     3. De toestand verergert.
 
Op het ogenblik dat op die bewuste 9de juli de eerste moeilijkheden uitbraken in Kigali bevond er zich maar één peloton van een twintigtal manschappen sterk, van de 1steCie/4 Cdo ter plaatse. In het militaire kamp zelf bevonden er zich een honderdtal Congolese gendarmes. Het peloton commando’s trok de wacht op langs de hoofdweg die naar het militaire kamp toe leidt. Wat de mentale toestand van de blanke bevolking van de post betreft: deze was één en al radeloosheid. Men kon zelfs spreken van een regelrechte panieksfeer. Onze landgenoten zagen zich namelijk al aangevallen door de Congolese gendarmen. En de verhalen over de verkrachtingen in Thysstad spookten door de hoofden van de vrouwen die in de post aanwezig waren. Als ik was ingegaan op al de eisen van de burgers, dan was ik er al tien maal met volle geweld ingevlogen en had ik al de helft van het bataljon opgetrommeld... De enige wachtpost weghalen die nog min of meer controle had over het komen en gaan aan de poorten van het militaire kamp, kwam dus zelfs niet bij me op. Maar achteraf gezien moet ik eerlijk bekennen dat dit de enige verstandige beslissing zou zijn geweest die ons trouwens veel moeilijkheden had kunnen besparen. Dit was de reden dat ik er bij de commandant van de 1steCie zo had op gehamerd, dat hij er zeker over zou waken dat wij niet als eersten het vuur zouden openen. Maar wat ik vreesde, gebeurde…
 
In de loop van de avond komt er een camion met gendarmen uit Biumba aangereden; de chauffeur vergeet de beleefdheidsregels (sic) en rijdt recht op onze manschappen in die er van wacht zijn. Daarbij negeert hij hun bevelen. En natuurlijk vond de daar opgestelde FM-mitrailleurpost het nodig om een salvo af te vuren op de camion, waardoor een waar ‘vuurwerk’ ontstaat tussen onze mannen en de gendarmen. Om de nogal lichtzinnige reactie van de mannen van de 1ste Cie te corrigeren besluit ik om zelf naar het militaire kamp te gaan. Mijn officier S2 (3), luitenant Legrelle, en de aalmoezenier van de Openbare Macht, abbé Boclinville, stellen voor om met me mee te gaan. We steken met een niet echt goed gevoel de bevriende linie over en stappen de ‘vijandelijke sector’ van het kamp in. Aan het wachtlokaal worden we opgewacht door een gast met fel uitpuilende ogen. Hij besterft het zo te zien van de schrik. Ik vraag hem om een ontmoeting met adjudant Musinga maar die halfgekke gast begrijpt niet wat ik vraag. Hij brabbelt een taaltje waarvan ook ik geen jota begrijp. Het enige wat ik onmiddellijk door heb is, dat er in een oogwenk twee FAL-lopen op mijn borst gericht worden. Die wachtposten hebben zonder enige reden meer schrik dan ik, hoewel ik eerlijkheidshalve moet bekennen dat ik elk moment een kogel door mijn lichaam verwacht. De schildwachten lijken zelfs niet te horen wat ik hen probeer te zeggen, ze zijn verlamd van schrik en met veel moeite komt er over hun lippen gestameld: «…weg…weg…» Dergelijke doorslaggevende argumenten hoeven voor ons geen tekening. Voor ons geldt hier enkel: rechtsomkeer en zo vlug mogelijk verdwijnen… Eenmaal terug in ‘eigen linies’ beseffen we aan welk onnodig gevaar we ons hebben blootgesteld. We durven er niet aan denken welke de reacties van onze al fel opgewonden manschappen zou geweest zijn, moest één van ons drie hierbij het leven hebben gelaten.
 
Heel langzaam keert de rust terug over de post. Ik beslis om wat uit te rusten als er plots rond 02:00hr. in volle hevigheid een schietpartij losbarst. Ik stel rap vast dat de geweerschoten uit het kamp der gendarmen komen. Wat was er gebeurd…? Wij gaan ervan uit dat de reden hiervoor drankmisbruik is.

Om 06:00hr. bij het eerste krieken van de dag wordt onze post opnieuw gealarmeerd door vuurschoten. Enkele minuten later meldt mijn chauffeur me dat hij bij het oversteken van de straat blijkbaar als schietschijf diende voor een schutter uit het kamp. Rondom hem spoot het stof alle kanten uit door een resem rondvliegende kogels; hij geeft ruiterlijk toe op dat moment « niet echt fier te zijn geweest! » Enige tijd nadien melden andere commando’s me dat ze op identieke wijze met dezelfde hachelijke ‘attenties’ kregen af te rekenen…
 
 
     4. De kelk loopt over.
 
Het rumoer dat hier op volgt houdt de blanke bevolking van de post Kigali de hele nacht uit haar slaap.

Het valt me op dat de zenuwen van de burgerbevolking nu tot het uiterste puntje zijn gespannen; ze verwachten zich blijkbaar aan het ergste en ik vind dat dit spelletje nu lang genoeg heeft geduurd.

Na de ervaringen van mijn chauffeur op de stoep van mijn verblijf waarbij hij voor een bewegend doel werd  gehouden, ga ik over tot het opstellen van een ultimatum. Bedoeling is om deze aan adjudant Musinga te bezorgen. Ondertussen krijg ik ook het bezoek van de gewestbeheerder; ook hij werd uit zijn slaap gerukt door het lawaai van de vuurschoten. Ik overloop met hem de laatste details betreffende de situatie, alsook mijn plan om deze muiterij de kop in te drukken. Hij gaat akkoord dat ik hier de militaire bevelhebber ben en hierdoor verantwoordelijk ben voor de orde, maar hij stelt me voor om de uitvoeringsmodaliteiten nog nader te bespreken. We spreken af om elkaar te ontmoeten op zijn bureel. Ik heb de indruk dat hij voor een té radicale oplossing vreest vanuit mijn kant.
 
Als ik naar zijn residentie ga ontmoet ik, op enkele passen daar vandaan, adjudant Musinga. Zijn aanwezigheid daar om 07:00hr. in de morgen in het centrum van de stad lijkt mij iets uiterst ongewoon. Temeer daar de adjudant – een eliteonderofficier die ik steeds gekend heb in onberispelijke kledij – er nu bijzonder slordig bij loopt: onverzorgde en vuile kledij en met een verwilderde blik. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er een gebroken man voor me staat. Blijkbaar heeft hij tijdens de nacht met zware problemen te kampen gekregen. Hij vertelt me dat hij op zoek is naar de gewestambtenaar. Ik ga ervan uit dat hij van plan is om deze laatste op de hoogte te brengen dat de situatie in het militaire kamp hem volledig uit handen is geglipt. Ik zeg hem het volgende:
  1. Sinds zaterdag vormen uw troepen een onrustbarend element in Ruanda.
  2. Ik ben verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde in Ruanda.
  3. U staat, samen met uw troepen, onder mijn bevel.
  4. Om die reden geef ik u orders om de wapens neer te leggen. Dit is geen raad die ik u geef, dit is een militair bevel. U hebt 23 jaren dienst en weet dus wat dit betekent. Ik ben vastbesloten om mijn rechten te gebruiken en wil u dit duidelijk maken. Wat ook geldt voor uw troepen die u sinds twee dagen op een onwettige manier beveelt. U kunt alle Congolezen de garantie geven dat hen geen enkel kwaad zal geschieden zolang mijn bevelen worden opgevolgd. Ga terug naar uw eenheid en maak hen dit duidelijk. Zeg hen dat zij die me gehoorzamen door mij op dezelfde manier als steeds zullen behandeld worden. Diegenen die weigeren hun wapens neer te leggen krijgen met mij te maken. U krijgt één uur tijd om deze orders te laten uitvoeren; nadien ga ik over tot actie…
Ik stel vast dat de adjudant sterk getekend is door de voorbije gebeurtenissen. Daarom acht ik het raadzamer om alles wat ik hem daarnet had gezegd duidelijk op papier te zetten. Dit is mijn ultimatum:
 
-------------------------------------------------------------------------------------------------
BATALJON COMMANDO
KIGALI
 
11 juli 1960      07.00 Hr.
 
 
ULTIMATUM
 
Adjudant Musinga,
De troepen van de Gendarmerie, heden op een onwettige manier onder uw bevel, vormen een element van onrust in Ruanda.
Ik ben verantwoordelijk voor de openbare orde en rust in Ruanda. Om die reden geef ik u het bevel om uw troepen met de grootste aandrang aan te manen om hun wapens neer te leggen. Zij die dit bevel opvolgen zullen op mijn bescherming kunnen rekenen, wat ook het geval is voor hun familieleden.
Zij die hun wapens weigeren neer te leggen zullen zich tegenover mij persoonlijk moeten verantwoorden en ook ten opzichte van mijn troepen.
Ik herhaal hier, dat diegenen die mijn bevelen opvolgen geen enkel kwaad zal geschieden. Zij zullen naar Congo teruggestuurd worden. Uw antwoord hierop dient me vandaag tegen 08:00hr. overgemaakt te worden.
 
(getekend) BRUNEAU, Majoor, Commandant van Ruanda. 

-------------------------------------------------------------------------------------------------
 
 
Het moment dat ik hem dit document overhandig zie ik zijn gezicht verstrakken. Ootmoedig bekent hij me tenslotte, dat hij naar het militaire kamp niet meer durft terug te keren.

Ondertussen verschijnt de gewestambtenaar op het toneel. Adjudant Musinga legt hem zijn moeilijkheden uit; kolonel Logiest offert zich vaderlijk op en stelt voor om samen met hem naar het militaire kamp te gaan. De stille wens dat wij geen geweld zullen moeten gebruiken krijgt bij mij terug vastere vorm.

Een half uur later keert de kolonel terug uit het kamp; als hij me opmerkt roept hij me toe: « Alles is geregeld. »

Blij om dit succes dat toch ook gedeeltelijk aan mij te danken is vervoeg ik mijn staf om hen het goede nieuws te melden.
 
 
     5. Teleurstelling.
 
Om 09:00hr. heb ik echter nog steeds geen antwoord gekregen op mijn ultimatum.

Ik verneem op hetzelfde moment dat alle soldaten nog steeds gewapend in het kamp rondlopen. En dat kolonel Logiest, gezeten in het midden van het paradeplein, alle soldaten en hun echtgenotes één per één op een heel vaderlijke manier aan het ondervragen is.

Voor een Europeaan als ik, die weinig vertrouwd is met de Bantoementaliteit, komt deze manier van werken nogal vreemd over. De kolonel had me er al verschillende malen op gewezen dat de Bantoe een persoon is die zeer traag in beweging komt. Hij heeft vooral veel tijd nodig om iets te begrijpen en nog meer tijd om in actie te komen. Hij, de Bantoe, moet dan ook op een zeer rustige manier aangepakt worden, anders slaat hij door en kan alles opnieuw vanaf nul her aangepakt worden.

Kolonel Logiest had een enorme ervaring met de zwarten. Hij was een zeer integere persoon en kon steeds op mijn volste vertrouwen rekenen. Waarom zou ik hem nu dus tegenwerken? Vooral daar ik tijdens mijn bezoek aan het militaire kamp gezien had dat alles er nog niet zo slecht aan toe ging; slechts enkele soldaten liepen nu nog rond met hun wapen en met een granaat aan de gordel. De situatie ontspande zich dus beetje bij beetje en dit alleen al, vond ik een succes.
 
 
     6. Ontknoping.
 
Om 11:20hr. komt COMRU, in de persoon van kolonel SBH Delperdange vanuit Usumbura aan om zich persoonlijk met de situatie te bemoeien. Ik stel hem op de hoogte van de laatste gebeurtenissen. Daarna gaat hij naar het militaire kamp om er kolonel SBH Logiest te ontmoetten, die een vriend van hem is en tot hetzelfde promotiejaar als hij behoort.

Een half uur later krijgt onze 1steCie het bevel om zich naar het militaire kamp te verplaatsen. Alle soldaten zijn op dat moment aan het middagmalen en iedereen laat onmiddellijk lepel, vork of mes vallen.

Na de verzameling trekt de compagnie naar het militaire kamp dat een driehonderdtal meter verder ligt. Wat is hier de reden van? Iedereen staat voor een compleet raadsel. Uiteindelijk staat onze compagnie commando’s oog in oog met de compagnie gendarmes.
Kolonel Delperdange legt in korte woorden de reden uit van deze troepenparade.

Twee maal weerklinkt: « Presenteer Geweer » Blank en zwart kijkt elkaar strak in de ogen. Niemand zal ooit te weten komen wat er zich in de hoofden van deze uit twee totaal verschillende werelden afkomstige manschappen afspeelde. Wat ik wel weet is dat er een opvallende, vreemde sfeer in de lucht hangt. De militaire ceremonie is achter de rug en de twee eenheden krijgen het bevel om in de kantine te verzamelen. Kolonel Logiest houdt hier zijn speech en heft het glas op de nauwer aangehaalde vriendschapsbanden. Om deze te staven en om ieders blijken van goede wil te illustreren beslist COMRU dat tot nader orde « zowel commando’s, als gendarmes hun wapens in de rekken van de wapenmagazijnen zullen plaatsen… » Op het moment zelf is er geen enkele reactie te bespeuren.

’s Avonds echter heerst er een algemene sfeer van ontevredenheid in de rangen van onze compagnie. Het is duidelijk dat de manschappen niet goed waren ingelicht over de werkelijke reden van deze maatregel. Ik trek hieruit het besluit dat een deel van het kader niet goed de juiste toedracht heeft uitgelegd aan de manschappen. Wel beseffende dat deze situatie, zonder hierbij al te dramatisch te willen doen, zwaar op het moreel van de hele compagnie kan inwerken aarzel ik dan ook niet om aan ieder lid van de compagnie een duidelijke uitleg te verschaffen over het hoe en het waarom van deze maatregel. En ook over de bevelen die ik strikt wens uitgevoerd te zien. Deze bijkomende uitleg is blijkbaar voldoende opdat iedereen zijn zin voor discipline en zijn goede humeur terug te pakken krijgt.
 
Na een dag of twee zijn ook de detachementen die over het hele landsdeel verspreid zitten en die Kigali nog niet hadden vervoegd nu in het militaire kamp aangekomen. De gewestbeheerder vordert een twintigtal zware camions op; de zwarte families, zonder de kippen, konijnen en geiten te vergeten, worden hierin met al hun hebben en houden samengepakt... Het bonte konvooi trekt dan in processievorm op een nogal carnavaleske manier door het plaatsje. Veel van de Belgen zijn er echter niet geheel gerust in en bekijken deze Exodus met een zekere schrik. Ze weten namelijk dat alle gendarmen nog over hun wapens beschikken. Deze benadrukken echter, dat dit nodig is opdat ze dan zelf voor hun veiligheid kunnen instaan. Deze vorm van toegeving wordt hen door de gewestambtenaar en door COMRU verleend, tot ze aan de grens met Congo komen.
 
Het konvooi brengt de nacht door in Ruhengeri.
De volgende dag, op 13 juli 1960, steken ze de grens over in Kisenyi. Deze fase wekt bij ons bepaalde vragen op: gaan de Congolese gendarmes hun wapens afgeven? Of vinden ze een nieuwe reden uit om hun wapens alsnog te behouden? We hebben ons in ieder geval op het ergste voorbereid; in de omgeving van de plaats waar de eigenlijke wapenoverdracht dient te gebeuren wordt er een heel netwerk van zorgvuldig gecamoufleerde posten met automatische wapens opgesteld. We worden echter aangenaam verrast: er doet zich geen enkel incident voor. Alleen de vrachtwagen met levensmiddelen, hen zo vriendelijk door de Ruandese regering ter beschikking gesteld, is nooit meer naar dit land teruggekeerd. De gendarmes gaan er blijkbaar van uit dat die hen bij hun verdere omzwervingen nog goed van pas kan komen!
 
Voor wat Ruanda betreft is de muiterij afgelopen.
De gewestelijke ambtenaar had blijkbaar het juiste initiatief genomen door de Congolese gendarmes terug naar hun land te sturen. Er moest inderdaad ten alle prijzen gezorgd worden dat dit ‘muiterijvirus’ onder geen enkel beding de nog jonge « Nationale Wacht van Ruanda » zou aantasten.

We hebben persoonlijk de teloorgang meegemaakt van het zeer gedegen orgaan dat de « Congolese Openbare Macht » (Force Publique) ooit is geweest. De gebeurtenissen hebben de moeilijkheden aangetoond waarmee de autoriteiten worstelden bij hun poging om de jammerlijke fenomenen van het uiteenvallen en de daaruit voortvloeiende zelfdestructie van deze degelijke ordermacht tegen te gaan. Gedurende vele jaren zou het ANC, dat opgericht was op de ruïnes van de Openbare Macht, te kampen krijgen met de betreurenswaardige gevolgen die de muiterij van 1960 met zich heeft meebracht

Foto
Het 4e Commando in Ruanda: bivak in de bush… (foto Vitse G.)


HOOFDSTUK VI / Voetnoten
  1. Commandopost
  2. Hoofd van de sectie operaties
  3. Hoofd van de sectie inlichtingen



HOOFDSTUK VII


17 JULI : GOMA - OPERATIE «BENEDICTINE»

De muiterij in Goma is op 8 juli in de schoot van de compagnie gendarmes uitgebroken. Het energieke optreden van onze Compagnie «Zware Wapens» (Cie.ZW) aan de inkom van de stad heeft de muiters die de naar Ruanda vluchtende blanken lastig vallen of mishandelen, gekalmeerd. Als gevolg van de dood van de eerste soldaat  ― ik moet hier eigenlijk van «korporaal» spreken, gezien er sinds 30 juni bij de O.M. niets anders meer dan korporaals actief zijn (1) ― is de strijdlust van de gendarmes serieus getemperd. De orders van de dienstdoende commandant van de Openbare Macht (O.M.) en de vurige toespraken van de Congolese leiders hebben er toe geleid dat het zwarte personeel van de compagnie gewoon zijn gang kon gaan. Het gezag van de gegradueerden – ook zij zijn dus tot een graad hoger ‘opgeklommen’ – neemt dan ook gestadig en af. De autochtone bevolking van Goma wentelt zich in soort «anarchistisch welbehagen», terwijl de blanken de één na de ander hun zaken in Goma achterlaten en zich in Kisenyi installeren – sommigen brengen daar enkel de nacht door, anderen laten alles definitief achter. Laten we hier ook niet uit het oog verliezen dat de organieke zwarte compagnie van Goma werd versterkt met de Congolese gendarmes die, zoals we eerder al zagen, na hun muiterij in Ruanda gedwongen waren teruggekeerd naar Congo.

De mentaliteit en discipline van deze militaire bende zonder echte chefs en zonder enige bezieling, wordt geruggesteund door een zwarte bevolking die nog in volle euforie van de onafhankelijkheid verkeert. Dit allemaal samen zorgt ervoor dat orde en gezag in de stad ver te zoeken zijn. Men zal dan ook mijn bedenkingen, zorgen en muizenissen vóór, tijdens en na « Operatie Benedictine » beter begrijpen, als men zich de stilzwijgende overeenkomst herinnert die ik met kolonel Six ben aangegaan. Hij is trouwens de enige Belgische autoriteit die nog over een zeker krediet kan beschikken bij de zwarten van Kivu. En juist nu, acht dagen na mijn belofte, wordt ik door bevelen van hogerhand gedwongen om alles te verloochenen wat ik op mijn eer van officier had gezworen… Dit alles zit vervat in operatie « Benedictine ». Maar laten we ter verduidelijking eerst eens het verloop van deze operatie nader bekijken.
 
Op zondag 17 juli om 02:45hr. geeft COMRU (2) langs de radio het bevel aan « Zone Ruanda » om de Cie.ZW die in Kisenyi is gestationeerd, in alarmfase « Rood » te plaatsen.

Om 06:55hr. ontvangt onze sectie « Operaties » een gecodeerd bericht van COMRU.

Om 08:25hr. maakt mijn officier S3 (3) mij de inhoud van dit bericht over. Daarin is er o.a. sprake van een operationeel order dat mij als commandant aanstelt; de paragraaf « missie » bevat volgende punten:
Cie.4Cdo, samen met Cie.3 Ardeense Jagers:
  1. Zal zich van het vliegveld van Goma meester maken.
  2. Zal Goma-stad controleren.
  3. Zal de Openbare Macht in kwartierarrest plaatsen – Tot nader orde is «UUR H» = 09.00hr.
 
De officier S3 heeft al voor mijn transport per helikopter naar Kisenyi gezorgd. Ik ga naar de sectie «Operaties» en laat volgend telexbericht naar de Cie.ZW sturen: « Maak uw eenheden klaar voor Operatie Benedictine. » Dan rest er mij nog enkel in de Alouette-helikopter te stappen en naar Kisenyi te vliegen. Het is op dat moment 08:30hr. en ik ben alleen met mijn gedachten…
 
Ik geef de piloot de raad tot full speed; hierdoor winnen we 15 minuten op het vooropgestelde tijdschema. Om 09:15hr. strijken we neer op de helistrip van Kisenyi. Ik beschik over nog 45 minuten om na te denken, de situatie te evalueren, hieruit mijn beslissingen te filteren, mijn orders klaar te maken, en ook…om een raming te maken van mogelijke verliezen. Het zijn de langste 45 minuten van mijn leven…!
 
Een jeep met aan het stuur luitenant Lardin pikt me op om de laatste 300 meter naar de CP van de compagnie te overbruggen. Hij rapporteert mij ondertussen de al door hem genomen stappen. Zijn compagnie staat vertrekkensklaar. Al de voertuigen staan met hun neus van Goma weg. Dit is een goede zet, zo zal het verrassingseffect nog veel groter zijn.
 
Op de CP van de compagnie zijn alle gegradueerden verzameld en wachtten er op mijn bevelen.

Ik vat in het kort de situatie samen ― dit betekent: mijn mondelinge overeenkomst met kolonel Six.

We overlopen samen de middelen waarover we beschikken: onze compagnie dus, plus een compagnie Ardeense Jagers als versterking. De opdracht lees ik letterlijk af:

Specifieke richtlijnen wat de operatie betreft: het peloton Recce op kop, volle snelheid, geen enkel schot. Dit in de veronderstelling uiteraard dat we niet verplicht worden om ons te verdedigen.

Te volgen route: via een omweg nemen we in Goma de route « Le Belge ». Dit om het verassingeffect nog te vergroten. Ik geef de toelating aan de compagniecommandant, die zeer goed vertrouwd is met het vliegveld, om zelf de specifieke opdrachten aan zijn pelotons toe te kennen. Eenmaal we door het 3 Ardeense Jagers zijn afgelost: «Stand by» voor de hele compagnie, die vanaf dat moment in reserve wordt gehouden voor een andere opdracht.

«UUR H» wordt 10:30hr. en is het tijdstip waarop we de grens zullen oversteken.

Het is nu 09:30hr. Ik benadruk nog eens dat dit een bliksemraid moet worden, zonder gebruik van wapens.

Ik sluit mijn betoog af met de volgende woorden: « Veel geluk aan iedereen. »

Er rest het kaderpersoneel nog ongeveer één uur om hun orders te geven, de plaats van de mannen in de voertuigen aan te duiden, wapens en munitie te controleren, zendapparatuur uit te testen en de laatste aanpassingen kenbaar te maken. Intussen breng ik COMRU op de hoogte van de situatie; ik stel hen op de hoogte van het definitieve «UUR H» en stel voor, de aankomst van de Ardeense Jagers te voorzien tegen 11.00Hr.  
 
Precies om 10.30hr. steekt de kop van de colonne wagens de grens over. Op dat moment maak ik telefonisch contact met de compagnie gendarmes in Goma en breng hen op de hoogte van de uiteindelijke bedoeling van onze actie: bezetting van het vliegveld ! Ik verzeker hen, dat hen geen enkel kwaad zal geschieden zolang ze kalm blijven. Ik vraag ook dat hun compagniecommandant naar onze CP zou komen, zodat ik hem de reden van onze interventie nader zou kunnen toelichten.

Ik volg het verloop van de operatie via de radio en licht, van minuut tot minuut, COMRU in.

Om 10.45hr. zijn de laatste 8 kilometers overbrugd en is het vliegveld bezet. Er werd geen enkel schot gelost en de verassing is compleet. De schildwachten aan het vliegveld waren zo danig verbouwereerd dat ze zonder enige tegenreactie de colonne hebben laten passeren. Hun ongeloof was trouwens zo groot dat ze op het eerste bevel van de pelotonscommandant van de Recces zonder aarzelen hun wapens neerlegden.
 
Om 11.00hr. komt de commandant van de gendarmes aan bij de grens, in de omgeving van onze CP in Kisenyi. Ik steek de grens over en begroet hem. Hij ziet grauw van schrik en slaagt er nauwelijks in om enkele woorden te stamelen. Ik doe mijn best om hem op zijn gemak te stellen. Op hetzelfde moment vliegen de vier DC3 vliegtuigen met de manschappen van de Ardeense Jagers over. De commandant geeft de indruk dat hij zal flauwvallen.

Ik ga er van uit dat hij me naar de eigenlijke reden van onze actie zal vragen. Ik ben niet op de hoogte van de ware doelstellingen van onze STAF, noch de reden die deze operatie eventueel kan rechtvaardigen.

Ik heb dus zelf al een verklaring voorbereid:
« Er zijn drie redenen waarom ons opperbevel beslist heeft om het vliegveld te bezetten:
1) We willen het vliegveld van Goma gebruiken om de Belgen die in Kivu hard worden aangepakt te kunnen repatriëren.
2) We hebben vernomen dat de Belgen in Kivu absoluut niet meer veilig zijn.
3) Er worden Belgische officieren gevangen gehouden in Rumangabo en hun vrouwen en kinderen werden onder verzekerde bewaring geplaatst. Dit kunnen we niet toelaten en dit verklaart de reden van deze operatie. Geef bevel aan uw manschappen opdat ze hun houding zouden veranderen. Geef ons voldoende garanties en we zullen zien wat we verder kunnen doen…»

De compagniecommandant heeft uiterst aandachtig naar me geluisterd. Hij doet me de belofte dat hij al het mogelijke zal doen opdat al onze eisen zouden ingewilligd worden. Alvorens we afscheid nemen maak ik een nieuwe afspraak op het vliegveld. Hiermee gaat hij volmondig akkoord.
 
Op de luchthaven verloopt intussen alles zoals gepland.

De Ardeense Jagers landen zonder problemen. Commandant Borboux neemt contact op met luitenant Lardin. Deze laatste vraagt hem om met zijn compagnie de verdediging van de luchthaven op zich te nemen, zodat hij zelf zijn manschappen kan vrij houden voor een eventuele nieuwe opdracht.

Onze helikopter zet me af in de nabijheid van de controletoren.

Luitenant Lardin brengt me op de hoogte van de laatste gebeurtenissen. Ik verneem dat enkele burgerlijke autoriteiten, onder andere de districtscommissaris, op me zitten te wachten in een bureel van het luchthavengebouw. Ik weet op voorhand welke de verwijten zullen zijn die ze me zullen maken. En als ik eerlijk wil zijn kan ik hen enkel maar gelijk geven; de contacten met hen de laatste dagen waren trouwens uitstekend geweest. Toch moet ik mijn tussenkomst rechtvaardigen. Ik moet een reden vinden die de bevelen van mijn chefs kunnen rechtvaardigen. Ik hoor nog steeds de woorden van de districtscommissaris nazinderen: « Waarom bent u naar hier gekomen zonder me eerst op de hoogte te brengen? U weet heel goed dat ik bereid ben om op al uw eisen in te gaan. De volledige bevolking van Goma is geschokt door uw komst. Vertel me welke uw wensen zijn. We zullen alles doen wat in onze macht ligt om u van dienst te zijn. Maar blijf niet in Goma, want dan vrees ik het ergste. »

Dit brengt me in een moeilijk parket; ik kijk enigszins ongerust uit naar het volgende luik van mijn opdracht: « De stad Goma controleren, de O.M. in hun kantonnementen consigneren en hen in kwartierarrest plaatsen. »

Zoals ik dit met de compagniecommandant van de O.M. had gedaan, herhaal ik ook aan de districtscommissaris de grieven van de hogere Belgische autoriteiten. Ik breng hem aan het verstand, dat ik enkel maar bevelen uitvoer die me werden opgedragen. Hij geeft me van zijn kant de garantie dat aan al mijn eisen zal voldaan worden.
Foto
Bestemming: Goma… (foto Vitse G.)

Er wordt me de aankomst van luitenant-kolonel Six gemeld. Ik begroet hem als hij het vliegtuig verlaat. Hij heeft het met mij in eerste instantie over zijn grote ontevredenheid. Hij zegt me, dat de dag voordien nog, generaal De Cumont hem de verzekering had gegeven dat er niets zou ondernomen worden in Kivu zonder hem hierover eerst te adviseren.  Ik begrijp zijn houding volkomen. Zijn gezag en geloofwaardigheid die al eerder een ferme deuk had gekregen door andere tussenkomsten van de Metropolitaanse Troepen in Kivu, kon als gevolg van onze actie nu enkel nog maar verder afbrokkelen. Ik leg hem mijn eigen situatie uit: « Tot nader orde ben ik militair. Ons plichtsbesef en zin voor discipline eisen van ons dat we de bevelen uitvoeren, zelfs zonder de ware reden ervan te kennen. Het kan natuurlijk altijd, meer dan waarschijnlijk zelfs, dat een bepaald detail van het probleem me vreemd is. » Dan breng ik hem op de hoogte van het tweede en het derde luik van mijn opdracht. Kolonel Six spreidt hierbij de armen ten hemel. Volgens hem lokt dergelijke actie niets anders dan nieuwe aanleidingen uit die kunnen leiden tot misdaden tegen elke blanke uit de regio. Dergelijke aanpak vernietigt op de koop toe het laatste spikkeltje geloofwaardigheid dat ons [blanken] nog rest. Ik breng COMRU op de hoogte van de situatie. Ze aanvaarden, dat ik zelf beslis wat er verder dient te gebeuren. Dit is nu eens een verstandige beslissing!
 
Ondertussen heeft kolonel Six een onderhoud gehad met de districtscommissaris en wanneer ik hen vervoeg in het luchthavengebouw, schuift de kolonel me een « modus Vivendi » toe. Op al mijn eisen die betrekking hebben op de goede behandeling van de blanken zal worden ingegaan. Het vrije gebruik van het vliegveld van Kivu, alsook vrij verkeer in heel Noord-Kivu wordt gegarandeerd. Op voorwaarde dat ik mijn troepen uit Goma terugtrek. Ik aanvaard zijn voorstel, op voorwaarde dat hij dit schriftelijk wil bevestigen. Zie hier trouwens het attest dat me werd overgemaakt:
 
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
ATTEST
 
Goma , 17 juli 1960
 
Ik ondergetekende Huyange Pierre, districtscommissaris van Noord-Kivu, verklaar dat het vliegveld van Goma toegankelijk is voor alle vliegtuigen, zowel burgerlijke toestellen als militaire.
De verplaatsingen in het district Noord-Kivu zijn voor iedereen volledig vrij.
 
(getekend) HUYANGE, Pierre, Districtscommissaris.

 
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
 
Tijdens onze discussies meldt de commandant van de « Groepering Stanleystad » ― een onderofficier die nog altijd zijn ‘galons’ draagt en die als teken van zijn waardigheid een stuk stof op de borst heeft gespeld met de goed zichtbare vermelding « Groepscommandant » ― zich bij de ingang van het vliegveld aan met een type voertuig, die zijn functie nog eens extra moet onderstrepen. De districtscommissaris deelt hem mijn eisen mee, wat het blanke personeel in Rumangabo betreft. Hij [de districkscommissaris] eist om zelf onmiddellijk naar het kampement gebracht te worden, om daar ter plaatse orde op zaken te kunnen stellen in de rangen van de ongedisciplineerde troepen. Onverwacht resultaat: nog dezelfde avond komen in Kisenyi de eerste blanke vrouwen en kinderen uit Rumangabo aan. Gedurende zekere tijd worden ook de kaderleden die onder het bevel van majoor Decoster staan beter behandeld.
 
Nog voor het invallen van de duisternis trekken we ons terug op Kisenyi. In dit kleine stadje wordt men, zeker met de aankomst van de Ardeense Jagers, extra geconfronteerd met een serieus probleem op het vlak van logement. Diezelfde avond vervoeg ik Kigali, want de volgende dag moet een Harvard-toestel me naar Usumbura overvliegen. Daar moet ik verslag gaan uitbrengen over mijn opdracht, en zal men mij op de hoogte brengen welke de verdere taken van het « 4de Commando » zullen zijn.
 
 
     ONDERHOUD MET COMRU
 
In Kigali aangekomen in de loop van de avond van 17 juli, verneem ik er dat de 1ste Cie de opdracht heeft gekregen om zich meester te maken van het vliegveld van Bunia (4). De troepen zijn al in Astrida (Usumbura) aangekomen. Airlift met C119-vliegtuigen is voorzien op 18 juli. Mijn bezoek aan COMRU (18 juli) laat me dus toe om op het vliegveld van Usumbura deze compagnie net voor hun vertrek te gaan begroeten; wat ik dan ook doe. Eerst diende echter nog een ander probleem opgelost: een nieuwe commandant aanstellen voor deze compagnie. Inderdaad, kapitein Carpentier werd geveld door malaria. Ondanks 40° koorts, wou hij per se aan het hoofd van zijn compagnie vertrekken. Ik heb me daar formeel tegen verzet en tegen zijn wil in heb ik mijn officier S3 (5) kapitein Couchariere aangeduid als vervanger.
 
Op het hoofdkwartier van COMRU aangekomen, word ik daar door kolonel SBH Delperdange ontvangen; ik krijg door hem zware verwijten naar het hoofd geslingerd. Ik had, volgens hem, de luchthaven van Goma niet mogen uit handen geven. Deze missie kwam van generaal De Cumont persoonlijk. De kolonel geeft wel toe dat ook hij niet echt het nut van deze opdracht begreep, maar dat het hier wel degelijk een bevel betrof.
Het baat langs geen kanten dat ik aan COMRU probeer uit te leggen dat mijn manier van handelen de schade tot het minimum heeft beperkt. Dat mijn beslissingen conform zijn laatste orders waren, waarin me trouwens de totale vrijheid van handelen werd gegeven; dat een andere aanpak ons nog aan ergere moeilijkheden met burgers en militairen van Kivu zou hebben blootgesteld; dat ik de enige was die de situatie in de streek goed kende; dat ik op 9 juli akkoord was gegaan met een modus Vivendi, me door kolonel Six aangeboden; dat een andere aanpak enkel maar verdere moeilijkheden met de zwarten zou hebben opgeleverd en dat er trouwens op al mijn eisen was ingegaan.
Al deze argumenten wogen blijkbaar niet op tegen het feit dat we het vliegveld hadden verlaten en ons hadden teruggetrokken op Kisenyi. Dit was volgens het militaire strafhof een ernstig feit …
 
Dit op zijn zachts gezegd ‘stormachtig onderhoud’ duurde meer dan een uur. De kolonel speelt het spel hoog en hij zegt me vlakaf: « dat indien generaal De Cumont op de hoogte zou komen van mijn gedrag, ik op het eerste beste vliegtuig naar België zou worden gezet. Maar ik krijg van hem de garantie dat hij hierover zelf het stilzwijgen zal behouden. » Ik bedank hem hiervoor, maar ik zeg hem nog « dat ik eventueel bereid ben om hierover verantwoording te gaan afleggen. » Ik ga ervan uit dat ik dit probleem misschien wel niet volledig op hun manier heb opgelost, maar ik heb toch een oplossing gebracht. En ik was zelfs verder gegaan dan men me gevraagd had: ik had gehandeld in eer en geweten, had mijn woord gehouden en had het bloed van mijn soldaten en dat van de zwarten gespaard. Ik vind dat ik mijn opdracht kon uitvoeren op een manier die men van een goed gedisciplineerde soldaat mag verwachten, maar ik kon ook de ‘onnozelaar’ uithangen. Daar tegenover staat: wat brachten ons vijfentwintig, vijftig of zelfs meer doden op?
Dit is, in grote lijnen, het verloop van mijn onderhoud… Onnodig te zeggen dat ik nogal ontgoocheld naar Kigali terugkeer.
 
Vanaf dat moment begint voor mij een ware calvarietocht die meer dan vijftien dagen zal duren. Inderdaad, gedurende deze hele periode gaat geen dag voorbij zonder dat er uit Kivu rapporten binnenlopen die het hebben over de aankomst van een bataljon uit Rumangabo, onmiddellijk gevolgd door het bericht van een dreigende aanval op Kisenyi. Gelukkig ontkrachten de feiten zeer snel deze geruchten. De zwarten hebben een te grote schrik van de « Groene Mutsen » om zich te wagen aan een dergelijke onderneming. We hebben ook nog het gelukkig toeval dat het de Ardeense Jagers zijn die onze compagnie « Zware Wapens » hebben afgelost. Voor de zwarten zijn dit « Groene Mutsen »…dus commando’s! COMRU is er verder nooit ten volle van overtuigd geweest, dat een landing op het vliegveld van Goma zonder gevaar kon gebeuren; dit is de reden dat ik daar na operatie « Benedictine » nog twee maal op Goma ben geland. De evacuatie van de gekwetsten en de doden na het ongeval met de C119 op 19 juli (6) moest eveneens nog bewijzen dat de commissaris van Goma trouw was gebleven aan zijn verbintenissen, die hij eerder met mij op 17 juli had aangegaan.
 
Toen ik eind augustus, naar aanleiding van mijn vertrek uit Afrika, afscheid nam van COMRU, kreeg ik eerherstel voor al mijn opgelopen ontgoochelingen. Kolonel Delperdange bedankte me toen voor mijn bevelsvoering over het « 4de Commando » en feliciteerde me in het bijzonder voor mijn aanpak van operatie « Benedictine ». Deze operatie was voor mij trouwens de meest indringende en belastende ervaring van heel mijn militaire carrière. Ik heb hieruit geleerd dat een chef er toe kan komen ‘ongedisciplineerd’ te handelen; in dat geval moet hij wel de quasi zekerheid hebben dat zijn aanpak de juiste is.  Dikke tegenslag voor hem echter, als hij zich hierbij misrekent…!

 HOOFDSTUK VII / Voetnoten
  1. Alle Congolese militairen werden, in het kader van de Afrikanisering, meer nog als zoethoudertje van de Congolese militairen, door Lumumba met een graad verhoogd. De laagst actieve graad was dus deze van…korporaal
  2. Deze nieuwe STAF stond aan het hoofd van de Metropolitaanse troepen in Rwanda. Opgericht in mei 1960, bleef zij tot aan de onafhankelijkheid van Congo gesuperviseerd door COMETRO, het opperbevel van de Europese troepen in Afrika.
  3. Hoofd van de sectie «Operaties»
  4. Deze paradropping van de 1ste Cie is de laatste door paracommando’s uitgevoerde operatie met sprong tijdens het verloop van de gebeurtenissen in ’60. In totaal werden er tijdens de ongeregeldheden 825 sprongen uitgevoerd op zes verschillende DZ’s.
  5. Hoofd van de sectie operaties
  6. Zie hoofdstuk IX



HOOFDSTUK VIII


OPERATIE  « TEMPLOUX »

Op 17 juli zit de 1steCie, die normaal Astrida als garnizoensstede heeft, verspreid over de verschillende territoriale burelen; haar taak is in te staan voor het wettelijke verloop der verkiezingen.

Om 14:30hr. loopt er een eerste dringende radiobericht binnen vanuit COMRU, gericht aan de commandant van het « 4de Commando». Daarin wordt gemeld: « dat de 1steCie mogelijks naar Congo zal gestuurd worden en de voorbereidselen moet nemen teneinde zich zo snel mogelijk naar Usa (1) te kunnen begeven. Om het goede verloop der verkiezingen te kunnen blijven garanderen wordt de 1ste Compagnie Lansiers in allerijl naar Astrida gestuurd om er de commando’s af te lossen. »

Om 16:45hr. stuurt COMRU ons een tweede meer gedetailleerde radiobericht: « Gelieve orders te geven aan de 1steCie om Usa zo vlug mogelijk te vervoegen (.) moeten worden ingezet (.) parachutage op 18 juli in de vroege morgen (.) »
 
Er is geen tijd te verliezen: onze taak in de regio Astrida dient zo vlug mogelijk overgenomen te worden door de « Lansiers ». De hergroepering van onze commando’s gebeurt op Astrida; de verplaatsing naar Usa is gespreid over de hele nacht en loopt via een traject van ongeveer 150 kilometer heuvelachtige wegen die daar bovenop nog in een uiterst slechte staat verkeren. Om 08:00hr. de volgende morgen, zit de compagnie in Usumbura verzameld in de lokalen van het Atheneum. Een soldaat, van wie de voeten omwonden zijn en die op pantoffels loopt, wil niet in Astrida achterblijven; hij wil kost wat kost zijn eenheid vergezellen en in deze toestand met hen mee springen. Zeggen dus, dat onze mannen er bij hun aankomst in Usa fris uitzagen ware ietsje overdreven; ik wil enkel zeggen: een ijzeren moreel is gekant tegen elke tegenslag.
Terwijl de hergroepering en de voorbereidingen gewoon verdergaan heeft kapitein Coucharière, die kapitein Carpentier dus vervangt, zich al bij COMRU aangemeld en hij ontvangt er zijn operationele orders. We weten nu dat er in Bunia, in de Oost-Provincie, onlusten zijn uitgebroken en dat de compagnie gendarmes er aan het muiten is geslagen. Ze hebben zich bij een muitend peloton van de O.M. gevoegd dat uit Watsa kwam. We vernemen dat de burgerbevolking er bedreigd werd.

Onze opdracht begint met een via de lucht aangevoerde aanval, waarbij we ons vervolgens meester moeten maken van het vliegveld van Bunia. Dit vliegveld moeten we in handen houden en alle mogelijke hindernissen opruimen. De compagnie Congolese gendarmes dient ontwapend te worden en de rust en de veiligheid in het plaatsje Bunia dient terug hersteld. De nieuwe compagniecommandant geeft zijn orders in een geïmproviseerd lokaal, dat als briefingzaal is ingericht. Iedereen wordt tot in de kleinste details van zijn precieze taak ingelicht. Alles wordt met uiterste precisie nagecheckt, én nog eens gecheckt: het valscherm, het sprongmaterieel, de wapens, munitie en het radiocommunicatie materieel.
 
Op 18 juli om 09:30hr. stapt de 1steCie in de C119’s die hen op het vliegveld van Usumbura opwachten. Ik ben aanwezig bij dit onderdeel van de operatie die trouwens compleet volgens het boekje verloopt; rustig, een schoolvoorbeeld van perfecte discipline. Dergelijke houding geeft blijk van grote wilskracht en kordaatheid, in één woord van « Spirit ». Ik houd eraan om dit hier toch even te onderlijnen… Ik ga in elk van de vijf vliegtuigen mijn 1ste Compagnie groeten en wens hen het beste toe. Er hangt een verstikkende temperatuur in deze ‘aluminium bakken’; de valschermharnassen waarin de manschappen ingesnoerd zijn vergemakkelijken de zaak niet: alle gezichten glanzen van het zweet, hun trekken zijn getekend door de vermoeidheid. In hun blikken lees ik vreugde en fierheid, maar ook tekenen van een gespannen onrust. Het onbekende avontuur waarin ze zo plots zijn terecht gekomen zit hier voor iets tussen…
 
Het is zowat rond de middag als de C119’s het vliegveld van Bunia overvliegen. « GO… »; de eerste valschermen openen zich. Hun aankomst bij verassing lokt op de grond toch een salvo schoten van lichte wapens uit, maar maakt gelukkig geen slachtoffers. Sommige valschermen zijn wel met kogels doorzeefd. Eens op de grond hergroeperen de pelotons zich met een opmerkelijke snelheid en elk van hen handelt de opdracht af die aan hen werd toevertrouwd.
 
Het tweede luik van de missie kan nu beginnen: de Congolese gendarmes ontwapenen. Een delicate operatie!

Door een eerder gelukkig toeval is de Congolese minister van Onderwijs in het luchthavengebouw aanwezig. De compagniecommandant aarzelt niet en beslist om deze meevaller optimaal te benutten.

Hij belast de minister met de opdracht om een ultimatum aan de commandant van het kamp over te maken. Daarin eist hij de onvoorwaardelijke overgave van de muiters. Hij brengt de minister op de hoogte « dat hij 15 minuten tijd krijgt om deze taak uit te voeren. Eenmaal de limiet verstreken en indien er geen gevolg aan wordt gegeven zal er geweld gebruikt worden. Twaalf minuten later komt de minister terug met het volgende bericht: « De compagnie is verzameld op het paradeplein. De compagnie aanvaardt zijn ontwapening zonder voorwaarden…» Enkele minuten later dringt onze compagnie het kamp binnen en beginnen de manschappen nauwgezet met het ontwapenen van de Congolese militairen…
 
Zo eindigt operatie «Temploux»; het succes van de operatie valt af te lezen uit een radiobericht aan COMRU gericht:
                                                            OPDRACHT VOLBRACHT(.) ALLE OBJECTIEVEN BEREIKT(.) GEEN VERLIEZEN(.)
 
 
     Mongbwalu – Of hoe we drie kameraden verliezen

 
Bunia, 18 juli 1960 was een zeer zware dag geweest maar eindigde in volle geestdrift. Het vliegveld was veroverd en de volledige O.M. in Bunia was ontwapend. Niemand werd tijdens de actie gekwetst... 19 juli echter zou een dag worden die peloton C van onze compagnie duur te staan zou komen...
 
Bepaalde inlichtingen die in Bunia werden opgevangen bleken aan te tonen dat er een groot aantal landgenoten gevangen gehouden werden in Mongbwalu, een plaatsje 80 km noordelijker van Bunia gelegen.

De bevelhebber van operatie « Temploux », commandant Bontemps van de Ardeense Jagers, beslist om een raid uit te voeren met een peloton commando’s, om er gegijzelde burgers te bevrijden. Peloton C van de 1steCie wordt aangeduid om deze operatie uit te voeren. In afwachting van deze raid geeft geeft kapitein Coucharière op 19 juli ‘s morgens zijn orders.

De peloton-chef, onderluitenant Tumelaire, is niet echt opgezet met het hem ter beschikking gestelde vervoermiddel: een autobus! Toch is hij om 8:30hr. stipt aanwezig op de afspraak met commandant Bontemps. In grote lijnen ziet de missie er als volgt uit: zo vlug mogelijk Nizi bereiken, daar de politiemannen ontwapenen die alle wapens van de blanken in beslag hebben genomen, doorstoten tot Mongbwalu en daar de gijzelaars bevrijden. Daarna moeten de burgers geëscorteerd worden tot in Bunia. Net voor hun vertrek kunnen nog twee extra-wagens op de kop getikt worden. Een Peugeot met open dak geeft ons de kans om boven op de carrosserie een mitrailleur te monteren. Dit voertuig zal op kop rijden…
 
In Nizi worden zonder problemen een 20-tal politieagenten ontwapend: 67 geweren veranderen van eigenaar, ook alle persoonlijke wapens van de blanken worden terug geconfisqueerd. Er wordt onmiddellijk verder getrokken en Kilomines wordt bereikt, een plaats waar ze opgewacht worden door de burgerbevolking, die hun persoonlijke voertuigen ter beschikking stellen. We beschikken hiermee over acht voertuigen om in te zetten. Ook de daar verkregen inlichtingen zijn interessant; de laatste berichten spreken van zeventig gegijzelde blanken in Mongbwalu, vastgehouden door de Force Publique (Openbare Macht/O.M.). Er worden ook landkaarten van de regio uitgedeeld aan de manschappen. Na de maag gevuld te hebben zijn ze klaar om verder door te stoten. Ze traceren een bochtige weg die zich door het dichte woud van Beni slingert…
 
De wagen die op kop rijdt, de Peugeot met open dak, wordt bestuurd door de directeur van de Bank van Bunia.

FM-schutter Misson staat rechtop, met zijn automatisch wapen door het open dak, klaar om in te grijpen. Alles blijft rustig tot ze bijna het kruispunt «Vieux-Kilo» bereiken waar in een bocht het eerste voertuig plots wordt beschoten door een mitrailleurjeep van de F.P. Soldaat Misson riposteert onmiddellijk en de twee Congolese inzittende van de jeep vluchtten het woud in. Op de grond twee bloedsporen, waaruit blijkt dat de twee Congolese militairen gekwetst moeten zijn.

Het gros van het peloton stijgt uit op het kruispunt van «Vieux-Kilo» zelf; sergeant Barras beveiligd het kruispunt, terwijl de telefonische verbinding met Kilomines – daags voordien nog verbroken – hersteld wordt. De sectie van sergeant Huwaert kamt intussen de huizen uit: nergens enig spoor van blanken te vinden. De F.P.-jeep met twee stukgeschoten banden wordt door de chauffeurs Zachazenko en Notrehomme hersteld voor eigen gebruik; ook de resterende munitie en de radiopost wordt graag in beslag genomen. Men trekt verder in de richting van Mongbwalu; op kop rijdt nu de jeep van de F.P. met aan het stuur sergeant Barras. De soldaten Hosselet en Lebleu hebben zich vrijwillig als bijzitter aangemeld.

Inlanders hadden verklaard dat ze ‘s morgens twee jeeps en drie camions hebben zien voorbijrijden. Ze merkten op dat ze nu één jeep en drie camions in volle vaart richting Mongbwalu hebben zien voorbij stuiven! Het betreft ongetwijfeld dezelfde voertuigen, de tweede jeep is deze die zich nu in onze colonne bevindt. De overal kwistig rondgestrooide lege hulzen bewijzen dat de soldaten van de F.P. hun wapens hadden herladen.
 
Een tiental kilometer verder wordt onze jeep die op kop rijdt getroffen door hevig geweervuur van links. Een soldaat van de F.P stormt de weg over terwijl hij zijn mitrailleurwapen leeg schiet in onze richting. Soldaat Hosselet wordt in zijn linkerschouder door een kogel getroffen. Soldaat Lebleu vuurt terug en treft de F.P’er, die gekwetst in het struikgewas neerstuikt. De randen van de weg worden intussen met granaten ‘gezuiverd’ terwijl soldaat Hosselet, begeleid door verpleger Graindorge, naar de achterhoede wordt overgebracht. Tijdens deze schermutseling is de jeep in de gracht terecht gekomen; sergeant Barras loopt hierbij drie gebroken ribben op. Ondanks zijn kwetsuren neemt hij zijn plaats achter het stuur terug in, nu in het gezelschap van de soldaten Sosnowski en Lecomte. Ons peloton valt twee maal terug onder vuur, zonder verliezen echter. Tijdens één van deze acties neemt sergeant Barras plaats in het laatste voertuig, maar weigert om verder naar achteren geëvacueerd te worden.

Daar de weg hier over één kilometer uiterst gevaarlijk is beslist onderluitenant Tumelaire om op kop van zijn peloton, te voet verder te trekken. Enige tijd later schijnt de weg veiliger te zijn; het peloton stijgt terug in de voertuigen; de bankdirecteur rijdt terug op kop, samen met de soldaten Delahaut, Sosnowski en Lecomte.
Foto
De inlanders verklaren dat ze ’s morgens twee jeeps en drie camions hebben zien voorbijrijden… (foto Vitse G.)

Op 6 km van Mongbwalu worden de drie eerste voertuigen opnieuw hevig beschoten met automatische wapens... De vier inzittenden van het eerste voertuig slagen erin om het voertuig te verlaten en dekking te zoeken. Alleen soldaat Sosnowski die zich met zijn FM (2) door het open dak had geplaatst, heeft niet snel genoeg dekking gevonden en wordt getroffen door een 'rafale' uit een automatisch wapen. Hij wordt geraakt in de arm, in de rechterelleboog en een kogel heeft zijn FM-gordel en rechterzijde doorboort. Hij is achter het voertuig neergevallen en ligt onbeweeglijk, vijftig meter vóór de colonne…

De bankdirecteur en Lecomte hebben zich teruggetrokken tot bij de peloton-chef; ze meldden hem dat soldaat Sosnowski gekwetst is. Onderluitenant Tumelaire, met in zijn spoor soldaat Neufcourt kruipen tot op twintig meter van soldaat Delahaut. Soldaat Delahaut schiet zijn FAL-geweer leeg in de richting waar de Congolezen zitten. Op het moment dat hij zich recht zet en wil terug trekken, wordt ook hij geraakt door een kogel in de rug. Sergeant Huwaert en twee mannen van zijn sectie nemen intussen posities in om de onderluitenant en Neufcourt te dekken, als deze proberen om de twee gekwetste soldaten, Sosnowski en Delahaut, te redden. Een hevig vijandelijk spervuur belet echter elke beweging: de plaats waar de kogels inslaan tonen aan dat ze Sosnowski proberen te treffen.

Gedekt door sergeant Huwaert, die met geweerschoten voor dekkingsvuur zorgt, slagen onderluitenant Tumelaire en soldaat Neufcourt erin om de weg te dwarsen en zo tot bij Sosnowski te komen. Op dat moment neemt het vijandelijke spervuur in alle hevigheid toe. Soldaat Schmitz steekt op zijn beurt de weg over en vervoegt zijn peloton chef. Het komt er nu op aan om de weg terug over te steken met de gewonde soldaat Sosnowski.

Al onze wapens spuwen vuur en luitenant Tumelaire maakt van de gelegenheid gebruik om met de gekwetste op de rug achteruit te trekken. Eenmaal dit achter de rug wordt soldaat Sosnowski in een voertuig gelegd, waarin zich ook al soldaat Delahaut en sergeant Barras bevinden. Ze worden alle drie meer naar achteren geëvacueerd, in de hoop om voor hen snel hulp te vinden (3).

Van zodra het vuren van de F.P. volledig stilvalt geeft onderluitenant Tumelaire het bevel aan zijn peloton om zich terug te trekken; hij wil zo vermijden dat ze volledig gedecimeerd worden. Het peloton beschikt op dat moment nog over tweeëntwintig man en drie voertuigen. De meeste manschappen dienen zich zo goed en zo kwaad mogelijk aan de buitenkant van de nog resterende voertuigen vast te klampen.
 
Terug in «Vieux-Kilo» brengt onderluitenant Tumelaire aan commandant Bontemps verslag uit van de reden van zijn bevel tot terugtrekking. Latere inlichtingen vertelden ons dat de brug van Mongbwalu door een zestigtal soldaten van de F.P. zeer zwaar werd bewaakt en dat een colonne van nog eens 14 camions, begeleidt door gepantserde voertuigen naar Mongbwalu op weg waren vanuit Watsa…

Of onze operatie hier een rol in heeft gespeeld zullen we nooit weten. Maar het is een feit dat twee colonnes voertuigen met Europeanen Mongbwalu hebben mogen verlaten; de ene colonne vertrok in de richting Kilomines, de andere colonne voertuigen richting Oeganda…

Laat ons vooral hopen dat het offer van onze mannen niet tevergeefs is geweest!
Later vernamen we nog dat de tol die de F.P. betaalde als gevolg van deze tragedie, 17 doden en verschillende gekwetsten bedroeg. Een jammerlijke balans!…

Foto
BILULU N°10, p. 2 (archief familie Kempeneers, via Johan Kempeneers)


HOOFDSTUK VIII
/ Voetnoten
  1. Usumbura (sinds de onafhankelijkheid van Urundi (Burundi) in 1962, veranderd in Bujumbura
  2. Fusil-Mitrailleur, (fr): machinegeweer
  3. Robert Hosselet bezwijkt enkele uren later aan zijn verwondingen. Joseph Sosnowski bezwijkt op 20 juli in Bunia. Denis Delahaut op 27 juli in Usumbura.


HOOFDSTUK IX


DUISTERE DAGEN

Op 19 juli, in de loop van de avond, vangt ons radionet noodsignalen op van een C119 die op weg is van Usumbura naar Bunia.
 
Rond 21:00hr. bevestigt ook COMRU ons in een bericht « dat er een C119 die op weg is naar BUNIA als vermist is opgegeven. Naar alle waarschijnlijkheid moet hij zich ergens in de regio Goma bevinden. » COMRU geeft het 4de Cdo orders om vanuit Kisenyi zoekacties op te starten met alle beschikbare helikopters. Ik geef orders aan de bemanning van onze drie helikopter dat ze vanaf 06:00hr. dienen klaar te staan om te vertrekken. Op de heli-strip van Kisenyi zullen de helikopters met draagberries worden voorzien.
 
Onze radiomensen ontbreekt het nog altijd – het is intussen 20 juli net voor zonsopgang – aan voldoende informatie over de vermiste C119. Ze hadden wel een radiobericht kunnen onderscheppen dat vanuit Bunia afkomstig was en gericht aan COMRU, waarin men meldt « dat er soldaten van de 1steCie zouden gekwetst zijn. Soldaat Hosselet zou dood zijn (1). » Mijn dag begon zeer slecht…!
 
Bij het krieken van de dag vertrek ik met de drie helikopters. Tijdens de vlucht werk ik in grote lijnen mijn plannen uit: hoe zal ik, indien men nog altijd zonder nieuws zit over de plaats van het ongeval, mijn zoekacties boven Congolees grondgebied aanpakken?

Om 07:00hr. landen we op Kisenyi. De eerste soldaat van het 3de Ardeense Jagers dat ik daar tegen het lijf loop deelt me het vreselijke nieuws mede: « Het vliegtuig is op een twintigtal kilometer hier vandaan neergestort. Er zijn acht overlevenden in het hospitaal hier opgenomen…»
FotoAN/GRC-9 Transmitter-Receiver

Mijn eerste taak is een bezoek aan het hospitaal. Ik kom in een grote zaal waar zeven gekwetsten languit op witte bedden liggen, en één soldaat zit naast zijn bed; hij schijnt zo goed als ongedeerd te zijn. Van de anderen is het hoofd omzwachteld. Rond de bedden zijn de dokters en verpleegsters druk in de weer. Men vertelt me dat de meeste gekwetsten zeer zwaar verbrand zijn. Ze behoren allen tot een vliegveldverdedingseenheid uit Kleine Brogel, met uitzondering van de navigator, adjudant Jacques, de enige overlevende van de bemanning.

Ik geef het plasma, dat COMRU de dag voordien vanuit Usa had opgestuurd, aan de directeur-geneesheer van het hospitaal. Ik zeg hem ook dat ik over drie helikopters beschik en vraag hem « hoe ik hem bij zijn taak het best kan helpen. » Hij stelt voor, om de zwaarst verbrande slachtoffers zo snel mogelijk naar Usumbura over te brengen, zodat ze zo vlug mogelijk naar België kunnen gerepatrieerd worden.

Er zijn hiervoor twee mogelijkheden:
1. De gekwetsten met onze heli’s naar Usumbura (Usa) overbrengen
2. Of hiervoor een vliegtuig te gebruiken – dat ik bij COMRU zal aanvragen.
Ik vestig zijn aandacht op het feit, dat het transport per helikopter:
1° Minder snel zal verlopen.
2° De temperatuur boven de bergkammen van de Congo-Nijl relatief koud is.
3° De gekwetsten op de draagberries tijdens de vlucht gedurende twee uren over geen enkele verzorging zullen kunnen beschikken.
Ik stel voor om direct een DC3 op te vorderen. De arts gaat hiermee akkoord.

Het is nu nog een kwestie, om effectief een DC3 op de kop te kunnen tikken. Op Kisenyi beweert men dat het niet uitgesloten is dat we bij het landen in Goma moeilijkheden zullen ondervinden. Ik nuanceer dit en stel me persoonlijk borg dat ik, via de autoriteiten daar, de toelating zal krijgen om op Goma te landen.
 
Ik contacteer commandant Borboux en vraag hem of hij contact heeft met COMRU?

Hij meldt me, dat zijn radio-operator met zijn AN/GRC 9, geen enkel contact meer kan tot stand brengen. Het blijkt al vlug dat zijn personeel weinig ervaring heeft met dit type radioapparatuur. Dit kan de verbreking van het radiocontact op 19 juli met Kigali verklaren, en ook het uitblijven van nadere inlichtingen over het ongeval zelf. Gelukkig ken ik een ervaren radioamateur in Kisenyi; ik neem onmiddellijk contact op met hem en enkele minuten later heb ik verbinding met de controletoren van het vliegveld van Usa. Ik leg hen onmiddellijk mijn problemen voor en zij brengen COMRU op de hoogte van mijn uiterst dringende vraag.

Minuten lijken uren; eindelijk komt het antwoord: een DC3 zal de gekwetsten komen ophalen. Ik meld het hospitaal de komst van de DC3, en zeg hen de gewonden klaar te maken voor hun luchttransport naar Goma.
 
Sinds operatie «Benedictine» ken ik de districtscommissaris van Goma persoonlijk; ik contacteer hem telefonisch en meld hem dat er acht gekwetsten via Goma naar Usumbura zullen overgevlogen worden. Hij uit hiertegen geen enkel bezwaar, meer nog: teneinde mijn opdracht ietsje te vergemakkelijken is hij bereid om via de « Route de la Corniche » een militaire jeep naar de grens te sturen, die dan de ziekenwagens tot aan het vliegveld zal escorteren. Uiteraard komen mijn ‘goede relaties’ me hier goed van pas en mijn planning loopt als het ware op wieltjes…
 
Als ik naar het hospitaal terugkeer tref ik er het voltallige medische personeel aan, dat druk in de weer is om de gekwetsten klaar te maken voor hun luchttransport. Er is één verpleegster of begeleidster per gekwetste voorzien. Gediplomeerde verpleegsters zullen de gewonden met baxters bijstaan.

Op het binnenplein komen één na één zeven voertuigen aangereden: men heeft alle stationwagens uit de omgeving opgetrommeld. Ook alle beschikbare mankracht wordt ingezet om deze ongelukkigen van een mogelijke dood te redden. Nooit zal ik dan ook voldoende de toewijding van de Belgen uit Kisenyi kunnen loven.

Ondertussen heb ik een onderhoud met soldaat Vanstreels, de enige die ongedeerd uit het ongeluk kwam. Hij doet me zijn verhaal: «…we zaten met ongeveer 45 man in het vliegtuig. Op een bepaald ogenblik kregen we het bevel om al ons materieel naar buiten te gooien, ook onze wapens. De meeste soldaten die voor de eerste maal in hun leven in een vliegtuig zaten, keken toch verwonderd op over deze manier van handelen. Enkelen maakten de opmerking: als we dat straks allemaal moeten bijeen zoeken, staan we er goed voor! Ongelukkig genoeg kregen ze hiervoor de kans niet meer.
» Het vliegtuig begon meer en meer hoogte te verliezen, om daarna bruusk in de bomen terecht te komen. Bijna iedereen was dood, alleen ik had niets. Met de hulp van enkele zwarten heb ik onmiddellijk hulp beginnen bieden aan diegenen die nog tekenen van leven gaven. De zwarten waren bewonderenswaardig, ze riskeerden om geroosterd te worden bij hun poging om de gekwetsten te redden. Ze hebben hen te drinken gegeven met de flessen Coca-Cola die uit het vliegtuig waren geworpen en die zij gevonden hadden.
» Iets later zijn er ‘colons’ aangekomen. Die brachten ons tot hier… »

De oorzaak van het ongeluk was het uitvallen van de rechtermotor; gezien op dat ogenblik het vliegtuig zich ter hoogte van de bergen van Kivu bevond, op ongeveer 2000 meter hoogte, verloor het toestel geleidelijk aan hoogte. Het bevond zich ‘gevangen’ in een komvormige uitholling, in de vorm van een badkuip. Het was voor de piloten dan ook onmogelijk om terug hoogte te winnen om uit deze ‘kom’ te geraken. De piloot had geen andere keus meer; hij moest landen. Hij volgde de rand van de kom met de bedoeling om de meest geschikte plaats te vinden waar hij een noodlanding kon maken. Alles was echter met bomen begroeid. Het vliegtuig spatte uiteen en vatte onmiddellijk vuur…»
 
Een koloniaal heeft praktisch de ganse catastrofe voor zijn ogen zien gebeuren. Hij schat de plaats waar het toestel is neergestort in, springt in zijn wagen en is enkele minuten later getuige van een afgrijselijk schouwspel.

Het nieuws verspreidt zich als een lopend vuurtje; minder dan een uur na het ongeval zijn al de gekwetsten geëvacueerd, niet in de minste, dank zij de hulpverlening van de Belgen uit de regio. Ik wil hier een meer dan verdiend eresaluut brengen aan iedereen die met gebruik van eigen middelen het onmogelijke hebben gedaan om hen, die als bij mirakel dit vreselijke drama hadden overleefd, van een zekere dood te redden. Een juist beeld schetsen van de toewijding die de blanke bevolking van Kisenyi hier heeft gedemonstreerd is quasi onmogelijk. Al hun inspanningen, en dit waren er veel, hadden slechts één doel voor ogen: de Belgische jongens redden die zelf zonder aarzelen op de ontredderde noodoproep uit hartje Afrika waren ingegaan. Ik wil in mijn eresaluut ook de bemanning betrekken, die volledig bewust dit drama tot de laatste minuut moet hebben beleefd. Bewust van wat hun lot was... We kunnen ons onmogelijk hun diepste emoties voorstellen op dat allerlaatste, dramatische moment, waar ze onherroepelijk toe veroordeeld waren.
 
Terwijl sommigen zich het lot van de gekwetsten aantrekken, zijn anderen onder de bewonderenswaardige leiding van de op rust gestelde kolonel Jane, begonnen met de stoffelijke resten van de ongelukkigen naar Kisenyi over te brengen. Van daaruit worden er heuse expedities opgestart richting het Congolese grondgebied. Wat toen verre van evidentie was. Onze landgenoten moeten al hun gewicht in de schaal werpen om de lichamen te kunnen opeisen, teneinde deze uit handen van die zwarte meute te kunnen halen. Deze laatsten zijn als aasgieren op het vliegtuig neergestreken om het te plunderen of zelfs aan 'lijkenpikkerij' te doen! Gedurende vierentwintig uur zijn in deze «vallei des doods» de slagen van de machetes te horen, die de aluminiumbekleding van het toestel in stukken hakken. De lichamen van de ongelukkigen zijn van hun kledij ontdaan. Juwelen schijnen echter niet in trek; waarschijnlijk omdat ze in de ogen van de plunderaars geen waarde, noch nut hebben. Achtenveertig uren na het ongeval ben ik over de plaats van het ongeval gevlogen, samen met kolonel Jane en helikopterpiloot Vandervorst. Dit om de plaats van het drama op film vast te leggen voor het latere onderzoek. Toen al zagen we nog slechts de twee motoren liggen en het landingsstel. Enkele dagen nadien hebben officieren van de onderzoekscommissie dezelfde vlucht overgedaan, met dezelfde piloot: ze vinden geen enkel spoor meer van het vliegtuig terug. Wat is er in die tijdspanne gebeurd? Zijn de zwarten erin geslaagd om het landingsstel en de beide motoren weg te halen? We zullen dit nooit weten, gezien de Congolese gendarmes nooit bereid waren om de plaats van het ongeval te bewaken; hun redenering was even simpel, als ontnuchterend: «Tot wat dient dit nog…? Ze zijn toch allen dood…»
 
Op 20 juli in de middag dus, stijgt vanop het vliegveld van Goma een DC3 van Sabena op met aan boord de acht overlevenden. Een dokter en verschillende verpleegsters vergezellen de gekwetsten tot in Usumbura. We achten ons gelukkig dat we tot nu toe geen moeilijkheden hebben ondervonden met de Congolezen, ondanks de belabberde toestand bij de autoriteiten in Goma.

Rond 14:00hr. komen de eerste lichamen in Kisenyi aan. We stellen deze op in de omgeving van de kerk. Commandant Borboux, samen met onze bataljonsarts en een ploeg van de Ardeense Jagers, beginnen aan de moeilijke identificatie. Het is een mentaal zeer belastende taak, die een grote dosis wilskracht vereist. Alle persoonlijke bezittingen worden in plastiekzakken verzameld en per slachtoffer geklasseerd.

Van zeer vroeg in de ochtend werken alle schrijnwerkers van Kisenyi zonder ophouden aan de lijkkisten. De wet, geldend in Afrika, eist dat de doden binnen de 24 uur begraven worden. Men besluit om ’s anderendaags, op 21 juli, de lijken bij te zetten op het kerkhof van Kisenyi. Om 08.00hr. is er een dienst gepland.

Naargelang de identificatie van de lichamen vruchten aflevert, worden de lichamen in de lijkkisten gelegd, welke dan in de kerk worden opgebaard.

Om 17:00hr. wordt er een eerste dienst gehouden. Ik stel voor om ook de autoriteiten van Goma uit te nodigen, daar ik het niet meer dan normaal vind om hen bij onze rouwbeleving te betrekken. Tevens vind ik dit de meest aangewezen aanpak. De districtscommissaris, de commandant van de compagnie gendarmes en enkele andere personaliteiten van Goma zijn op onze uitnodiging ingegaan en komen ons hun medeleven betuigen.
 
In de kerk staan uiteindelijk 35 lijkkisten in lijn opgesteld. Een honderdtal personen, zijnde de volledige blanke populatie van de post, alsook alle beschikbare militairen van de Ardeense Jagers, hebben eraan gehouden om de laatste eer te betuigen aan de slachtoffers. Ik heb het trieste voorrecht om de ceremonie voor te gaan; kolonel SBH Logiest is ook aanwezig, maar in voege zijn functie van «speciaal gewestelijk ambtenaar», wordt hem hier verplicht de rol van burgerlijk functionaris op zich te nemen. De eenvoud van de plechtigheid maakt alles nog emotioneler. Ieders gedachten gaan uit naar de omgekomen kameraden, gestorven in bevolen dienst, en ook naar hun getroffen families. Nadat onze aalmoezenier de lijkkisten heeft gezegend, blijven de Ardeense Jagers gedurende de hele nacht bij de lijkkisten de erewacht optrekken. Maar ons werk is nog verre van af. Gedurende de hele nacht verzamelen we het aangroeiende aantal persoonlijke voorwerpen die binnensijpelen, sorteren en groeperen deze en voorzien we de stukken van een etiket. We noteren en registreren ook alle mogelijke verklaringen die ons meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de juiste omstandigheden van dit ongeval. Het instrumentenbord, alsook een hele reeks voorwerpen van de technische uitrusting van de C119 worden zorgvuldig ingepakt. Op 21 juli zal ik deze dan per helikopter naar Usumbura overvliegen voor een nader technisch onderzoek. De laadruimte zal propvol vliegtuigonderdelen zitten.
 
In de loop van de nacht bereikt ons een bericht van COMRU, waarin gemeld wordt « dat in tegenstelling tot onze eerste schikkingen, de begrafenis niet in Kisenyi zal plaatsvinden, en dat er twee DC3’s klaarstaan om op 21 juli in de vroege morgen de lichamen te komen ophalen. Deze toestellen zullen meteen de nieuwe doodskisten meebrengen. We moeten bij hun aankomst onmiddellijk de kisten omwisselen, om daarna deze trieste lading met de twee DC3’s naar Usumbura te laten overbrengen. »
 
Precies om 07.00hr. hoor ik het geronk van de twee DC3’s van Sabena; ik ga naar het vliegveld om er de piloten te contacteren. Ze melden me dat ze geen tijd hebben om te wachten op de omwisseling der kisten, gezien ze nog een zeer gevuld programma hebben af te werken. We zullen dan maar de lijkkisten zo inladen!
 
Ik keer terug naar Kisenyi en geef aan mijn manschappen het bevel om de kerkelijke plechtigheid te annuleren. De eerst voorlopige kisten moeten in de toestand zoals ze zijn op de camions geladen worden. Daarna moeten ze onmiddellijk naar het vliegveld van Goma gereden worden.

We beschikken over slechts drie camions; de 35 kisten worden als het ware ‘en vrac’ gestapeld, de ene boven op de andere. Er zit niets anders op en er is geen tijd te verliezen…

De hele post wordt op de hoogte gebracht van die laatste schikkingen. Vanaf het moment dat de camions de Congolese grens oversteken worden ze geëscorteerd door een colonne burgervoertuigen. Ik ben de enige militair die het rouwkonvooi naar het Congolese grondgebied begeleid.
 
Op de startbaan staan de twee vliegtuigen van Sabena ons op te wachten. Met de hulp van de uit Usa meegekomen militairen – voor de gelegenheid in de kledij van verpleger gestoken – help ik bij het overladen van de kisten in de vliegtuigen. Doordat ik mijn hemdsmouwen heb opgestroopt vertonen mijn armen al gauw bloedende striemen door het schuren langs het ruw geschaafde hout van de lijkkisten. Met veel moeite slagen we erin om de lijkkisten te stapelen bovenop deze die vanuit Usumbura zijn meegekomen. Soms liggen er tot vier kisten op elkaar.

Door de hitte hangt er in de vliegtuigen een doordringende, misselijk makende lijkengeur. Ik stel meermaals de piloten de vraag of ze zich geen zorgen maken over het maximaal toegelaten laadvermogen van hun vliegtuigen? Ze stellen me gerust, hoewel ik er op dat moment zeker van ben dat ze dit gewicht ruim overschrijden. Ik verneem later dat elk vliegtuig een overgewicht had van 1.500 kilo…

De vliegtuigen staan nu aan het begin van de startbaan. Hun motoren zijn opgewarmd. Een eerste toestel ontketent «full power» met brullend geweld zijn motoren en ik bid opdat het van de grond zou komen. Achter mij staan zwarte soldaten; de Belgen van Kisenyi zijn muisstil en hebben het hoofd ontbloot. Ik beveel: « Om te groeten… GROET » De soldaten brengen de militaire groet uit terwijl het vliegtuig voor onze neus over de startbaan voorbij schiet. Het toestel komt met een laatste ultieme krachtinspanning van de motoren eindelijk los van de grond. Ik slaak een zucht van verlichting… Onmiddellijk hierna voltrekt zich hetzelfde scenario met het tweede vliegtuig. En intussen vloeien overvloedig de tranen. De zwarte districtscommissaris komt me daarna als blijk van sympathie wederom de hand schudden; ik bedank hem en keer terug naar Ruanda…
 
We hadden net een pijnlijke en uiterst zware taak volbracht. De solidariteit, de samenwerking ook van de hele Belgische kolonie, als het ware schouder aan schouder, heeft dit mogelijk gemaakt. Draaglijker ook. Ik hoop dan ook dat ze in de hier volgende eenvoudige tekstlijnen al mijn erkentelijkheid zullen terugvinden. De getroffen families in België zullen nooit weten wat dit handvolletje Belgen hier in het hart van Afrika voor hun jongens hebben gedaan. Zij hebben hiermee meer dan hun medeleven betoond. Ik zal me in ieder geval blijvend deze pijnlijke dagen met een gerust gevoel blijven herinneren.
 
Enkele dagen na het ongeval is luitenant-kolonel-vlieger Custers in opdracht van het ministerie van Landsverdediging in Kisenyi aangekomen om er de leiding op zich te nemen over het onderzoek naar de oorzaken van dit ongeval. Bij zijn terugkeer naar Brussel maakt hij aan mijnheer Adler – de gewestambtenaar – het volgende bericht over:
«…Gelieve, mijnheer de gewestelijke administrateur van het grondgebied van Kisenyi, in naam van het ministerie van Landsverdediging speciaal aan u en aan de Europese bevolking van Kisenyi en Goma gericht,, onze ontroerde blijken van dankbaarheid en erkentelijkheid te aanvaarden. Dit naar aanleiding van het edelmoedige en uiterst bewonderenswaardige gedrag waarvan u blijk hebt gegeven tijdens de hulpverlening aan de slachtoffers van het tragische ongeval van 19 juli 1960. Gelieve mijnheer Adler, dan ook deze gevoelens over te maken aan de bevelhebber, de officieren, de dokters en de manschappen van de mars-compagnie (2) van het 3de Ardeense Jagers in Kisenyi. »


     Nieuw dodelijk ongeval

Foto
Het wrak van het voertuig van soldaat Geeraets… (foto Vitse G.)
Op 22 juli dompelt een tweede dodelijk ongeval ons bataljon in diepe rouw. Onze Vlaamse 2de Cie staat dan in voor het politionele toezicht tijdens de verkiezingen op het grondgebied van Shangugu.

Sergeant Michem, chef van een kleine ploeg bestaande uit de soldaten Verstockt en De Vogel, wordt opgedragen om het goede verloop der kiesverrichtingen te gaan controleren ergens in een verloren dorpje in de heuvels rond Bugarama gelegen. Chauffeur Jaak Geeraets staat in voor het vervoer van dit kleine groepje. De weg is uiterst smal; langs één kant bevindt zich een loodrechte rotswand, langs de andere kant gaapt het klassieke ravijn…

Op een bepaald moment maakt een verzakking van de weg de piste nog smaller en moeilijker. De camion schuurt langs de rotswand; Geeraets bestuurt zijn voertuig met de grootste omzichtigheid. Plots begeeft de grond het onder de druk van de wielen en de camion kantelt en stort in de diepte…

Sergeant Michem, die zich onmiddellijk bewust is van het gevaar, springt uit de cabine; de twee soldaten achterin worden als bij wonder tijdens de eerste tuimeling uit de laadbak geslingerd en komen er vanaf met enkele lichte kneuzingen. De ongelukkige Geeraets blijft achter zijn stuur zitten en stort te pletter op de bodem van het ravijn. Hij is gekwetst, maar zijn leven schijnt niet in gevaar te zijn…
Een bereidwillige chauffeur die de plaats van het ongeval voorbij rijdt brengt hem onmiddellijk naar het hospitaal van Usumbura. ‘s Anderendaags ga ik hem daar bezoeken.

Hij is vol zelfvertrouwen en laat bij me een goede indruk na. Een dag later verergert zijn toestand plots en hij blaast op 25 juli, in de armen van zijn vrienden, de laatste adem uit.

Met soldaat Geeraets verliest het 4de Commando een modelsoldaat en de 2de Compagnie een uitstekende kameraad. Op minder dan een maand voor onze terugkeer naar België, loopt de doden tol in onze eenheid op tot vijf…
Foto links: Laatste eerbetoon op de plaats waar het ongeluk plaats vond (foto Vitse G.)
Foto rechts:  Een eenvoudig houten kruis, een stille getuige. Uiterst rechts herkennen we sergeant Michem (foto Vitse G.)


ANNEX HOEDT E.


Omer BRAEM, ancien 4 Cdo, die dit accident meemaakte, stuurde me volgende getuigenis over het gebeuren (mail dd. 1/01/2017).
Zijn getuigenis wijkt enigszins af van deze neergeschreven door Lt.Kol. BRUNEAU, maar wordt in een latere mail (dd. 27-01-2017) door hem bevestigd (zie overbrenging van de gewonde GEERAETS naar ziekenhuis)


(...) Ik heb uw verslag gelezen over het camion-accident waarbij soldaat  Geerarts om het leven kwam.
Ik zat ook in die camion en lag het diepste in de ravijn zeker nog 30 m. verder dan het wrak van de camion.
Geeraarts
[GEERAETS] lag ongeveer 3O m. van de weg maar had de camion bij de 2é omwenteling op zich gekregen in een poging om alsnog eruit te raken .
Ik ben enkele minuten buiten bewustzijn geweest, had een hoofdwonde en een diepe vleeswonde in de rechterkuit .
 Soldaat Devogel was gekwetst aan zijn oor, niets erg, maar Verstockt had zware rugklachten .
 Geeraarts is met een helicopter naar het gasthuis gebracht, waar hij 2 dagen later overleed. (...)

 


HOOFDSTUK IX / Voetnoten
  1. Dit bericht slaat op «Operatie Temploux»
  2. De niet-paracommando eenheden, in Afrika actief rond de periode van de onafhankelijkheid van Congo


HOOFDSTUK X

 

MIJN BEZOEKEN AAN GOMA.

Foto
De bar van het kleine vliegveld van Kamemba (foto Vitse G.)
    
     Eerste landing


Op 17 juli hebben we Goma dus verlaten. Dit gebeurt nadat we, zoals we eerder hebben gezien, de formele verzekering hebben gekregen dat we zonder problemen vrij gebruik konden blijven maken van het vliegveld en men ons de volledige bewegingsvrijheid in heel het noorden van Kivu had beloofd.

Ondanks dit verdrag, waarvan ik COMRU een kopij had bezorgd, hebben COMRU, maar ook de luchtmacht niet, enig vertrouwen in de goede bedoelingen van de Congolese autoriteiten in Goma. Het gevolg hiervan is, dat er zich noch op 20, noch op 21 juli, enig militair vliegtuig uit Usumbura op de landingsstrip van Goma had gewaagd om er de gekwetsten en de doden van het ongeval met de C119 te gaan ophalen. Deze twee taken werden door burgervliegtuigen uitgevoerd. Het militaire personeel dat aan boord was had zich in witte hospitaalkledij uitgedost.

Als men zich op 500 km van Goma bevindt is het uiteraard begrijpelijk dat men een totaal ander beeld heeft van de situatie in die regio, dan deze die wij hebben. Het is ook normaal, dat de luchtmacht geen risico’s neemt met personeel en materieel, door zich zo maar op een Congolees vliegveld te gaan wagen. Vooral als men rekening houdt met het feit, dat Belgische militairen op dat moment verre van op een goed blaadje staan in Congo. Komt daar nog bij dat alle vliegtuigen een meer dan vitale taak te vervullen hebben tijdens het verloop van de aan gang zijnde operaties.

Van mijn kant uit ben ik er nog steeds heilig van overtuigd dat ons aanzien in de ogen van de Congolezen nog steeds groot genoeg is, opdat zij geen enkele actie tegen ons zouden ondernemen. Ik ga er ten slotte ook van uit dat mijn bezoeken aan Kisenyi en Goma de relaties tussen blank en zwart, Congolees en Ruandees onderling, gunstig zal beïnvloeden. Men moet ook rekening houden met het feit dat op dat moment veel blanken er mentaal compleet onderuit gaan. Dit is de reden dat velen onder hen zich al in Kisenyi hebben gevestigd. Over de enkele uitzonderingen die in Goma verder zaken blijven doen kan men zeggen, dat ze er onder geen enkel beding nog de nacht willen doorbrengen.

Van mijn kant uit liggen de verwijten die COMRU me maakte na afloop van operatie «Benedictine» me nog steeds zwaar op de maag. Ik wil hen per se duidelijk maken dat ik op 17 juli juist heb gehandeld. Daarom wil ik, op eigen risico, graag zelf het gevaar trotseren en hiermee het bewijs van veiligheid leveren.

Dit is de reden dus, dat ik op 22 juli besluit om op het vliegveld van Goma te landen.

Er is uiteraard ook een piloot bij mijn avontuur betrokken. Maar adjudant Duquet deed dit op vrijwillige basis en zijn vertrouwen in mij was zo groot, dat hij er persoonlijk geen enkel probleem mee had.

Twee uren voor mijn aankomst in Goma stuur ik een bericht naar Kisenyi, waarin ik de compagnie Ardeense Jagers van mijn bezoek op de hoogte breng. Ik vraag hen ook om de commandant van de gendarmes in Goma van mijn plannen op de hoogte te brengen en ook, dat er me een burger met een wagen op het vliegveld zou komen afhalen.

Bij de nadering van het vliegveld van Goma melden we aan de controletoren dat we eerst een rondvlucht boven de stad zullen maken. Dit opdat de hele bevolking daar van mijn komst zou weten. Eenmaal dit achter de rug, zet adjudant Duquet zijn Harvard-toestel rustig op de landingsbaan neer; de landingspiste is trouwens sinds de staking van 21 juli niet meer gebruikt geweest. Hij parkeert zijn toestel in de nabijheid van de luchthavengebouwen. Bij het uitstijgen worden we op een onberispelijke manier begroet door de compagniecommandant. Hij ziet er tevreden uit en is duidelijk ontspannen. Ik ga er dan maar van uit, dat deze uitgesproken vriendelijkheid geen verassingen in petto heeft. Hij vergezelt me naar de luchthavengebouwen waar ik een handelaar uit Goma begroet, die ik al van in Kisenyi kende en die me bij elk van mijn bezoeken telkens spontaan zijn wagen ter beschikking had gesteld. We laten daarna onze oude «Harvard» onder bewaking van de gendarmes achter. Deze geloven blijkbaar hun eigen ogen niet en zijn vlakaf overrompeld door zulk een blijk van vertrouwen.
 
We rijden naar Kisenyi. Tijdens de autorit vertelt mijn occasionele chauffeur me dat vooraleer hij de luchthaven mocht binnenrijden, hij eerst tot op het bot werd gefouilleerd. Hij heeft tevens met eigen ogen gezien, dat achter elke struik die het luchthaventerrein omzoomt, gewapende militairen zitten opgesteld. Dit bewijst dat de Congolezen niet echt gerust zijn, wat mijn ware intenties betreft. De zwarte, van aard al zeer wantrouwig, vraagt zich steeds maar af « hoe hij nu weer bij de neus zal genomen worden door die duivelse blanke? » Eenmaal terug de grens overgestoken, wensen mijn vrienden en kennissen me geluk met mijn onderneming. Ze zien het weer zitten en hopen dat de gespannen relaties tussen blank en zwart zullen ontdooien. Persoonlijk ben ik er zeker van, dat het psychologische effect hiervan op de hele blanke bevolking, enkel maar een gunstige werking kan uitoefenen.

Bij mijn terugkeer naar het vliegveld tref ik er opnieuw de op post zijnde compagniecommandant aan; ditmaal heeft hij het gezelschap van enkele gegradueerden. We bespreken samen het verdere verloop van onze relaties en ik verwoord de hoop, dat deze kentering zich nog gunstiger en vriendschappelijker zal ontwikkelen. Dit zowel tussen commando’s en gendarmes, als tussen blank en zwart.

Ook mijn gesprekspartners streven echt naar een nieuwe eerlijke en goede onderlinge verstandhouding. Noch de zwarte militairen, noch de autochtone burgers echter zijn rijp voor de verpletterende verantwoordelijkheid die hen zo plots in de schoot is gevallen. Als later de signalen van verslechtering niet meer te stuiten zijn komt dit in de eerste plaats niet door een gebrek aan goede wil, maar vooral door een onverbiddelijke samenloop van omstandigheden. Dit alles is een gevolg van de situatie waarin ze op 30 juni hals over kop en zonder enige voorbereiding terecht zijn gekomen. Als we uiteindelijk afscheid nemen, bewijst de zwarte wachtpost me alle honneurs. Dit is de laatste keer dat ik met dergelijke eerbetuigingen wordt ontvangen…

     Tweede landing
 
Al op 18 juli wordt ik op de hoogte gebracht van de aankomst van UNO-troepen in Goma.

Ik beslis om mijn experiment van 22 juli op 25 juli nog eens over te doen en van de gelegenheid gebruik te maken om contact te maken met de eerder aangekomen UNO-autoriteiten. Ik ga ervan uit dat het in ieders belang is om van in den beginne goede relaties met zijn buren te onderhouden. Ik beslis dus om de burgerlijke en militaire autoriteiten van Goma van mijn plannen in te lichten.

Na een kort bezoek gebracht te hebben aan onze 2de Cie in het Ruandese grensplaatsje Shangugu, stijgen mijn trouwe piloot adjudant Duquet en ikzelf met onze «Harvard» op van het kleine vliegveldje van Kamembe. We vliegen in noordelijke richting en overvliegen de prachtige streek van Kivu; minder dan een uur later vragen we aan de controletoren van Goma de toelating tot landen.
Foto
Type «HARVARD» toestel waarmee kolonel Bruneau naar Goma vloog.

We hebben er nu meer vertrouwen in dan toen we onze eerste poging ondernamen. Op het vliegveld heerst er een koortsachtige bedrijvigheid. Vliegtuigen van de UNO worden uitgeladen; burgers en soldaten lopen kriskras door elkaar of discussiëren met veel omhaal.

Bij het uitstijgen word ik begroet door commandant Borboux, de bevelhebber van de compagnie Ardeense Jagers, door twee hogere UNO-officieren en door Stafleden van de compagnie gendarmes. Ze zijn allen uiterst voorkomend. Wat niet kan gezegd worden van de massa zwarte soldaten. Ik hoor vijandige kreten, ze omstuwen me en laten duidelijk merken dat ik hier niets te zoeken heb en dat mijn vertrek geëist wordt.
 
Ik word ontvangen door de Congolese districtscommissaris, die me uitnodigt om bij hem in de wagen plaats te nemen, zodat we samen naar het hoofdkwartier van de UNO kunnen gaan. Ik heb nauwelijks de kans om een stap in de richting van de wagen te zetten: enkele woedende soldaten beletten me dit. Ze waarschuwen de districtscommissaris dat indien hij het waagt om me te laten instappen, ze in zijn wagen zullen schieten. Na enkele palavers verontschuldigt de commissaris zich voor het gedrag van deze woestelingen. Hij betreurt het dat hij me niet kan meenemen.

Een Ierse majoor stelt me dan voor om te voet zijn hoofdkwartier te vervoegen. Op dat moment komt de compagniecommandant per jeep aangereden. Hij nodigt me uit om in zijn voertuig plaats te nemen; de soldaten herhalen hun bedreigingen aan het adres van ‘hun commandant’. Na een korte discussie roept deze zijn ondergeschikten tot de orde. Uiteindelijk neem ik in de jeep plaats naast de Ierse majoor en commandant Borboux.
 
We gaan er nog altijd van uit dat men ons naar de HQ’s van de UNO zal brengen.

Groot is onze verbazing als de jeep in volle stadscentrum halt houdt, in de nabijheid van een gebouw waarin het politiecommissariaat is ondergebracht. Honderden zwarten slenteren er luierend over straat. Nauwelijks zijn we uitgestapt of er vormt zich rond het politiecommissariaat een enorme menigte; ik zie ook groepen gewapende militairen en burgers met geweren. De ontvangst is verre van vriendelijk te noemen. Ik begin me nu toch serieus vragen te stellen over de opportuniteit van mijn bezoek.

We worden een lokaal binnen geleid waar een Congolees me vraagt naar het eigenlijke doel van mijn komst. Hij maakt me onmiddellijk duidelijk dat ik geen toelating heb om Congo zo maar binnen te komen.

Ik toon hem de eerder getekende verklaring van de districtscommissaris. Hij antwoordt me dat dit document geen enkele waarde heeft!

De Ierse majoor komt tussenbeide, maar slaagt er niet in om zich verstaanbaar maken. Na een waar dovemansgesprek van wel een kwartier, komt er een Zweedse majoor tussenbeide, vergezelt van een tolk.

De Zweed kiest resoluut partij voor mij, zeggende dat ik volkomen in regel ben en dat ook hij me de toelating geeft om naar zijn hoofdkwartier te gaan. Maar de Congolezen delen zijn mening niet. Het eindeloos palaveren gaat verder. Terwijl de Congolezen en de Zweed verder hun dialoog verder zetten, stelt de Ierse majoor me voor om naar de hoofdkwartieren van de UNO te gaan…te voet.

We laten het hoge gezelschap achter en trekken de bevreemdende stad in, waar chaos en wanorde meester is. We kruisen groepen mannen en vrouwen die me vol ironie in het Congolees begroetten met de kreet: « Leve de Onafhankelijkheid. » Anderen kijken me vol haat aan of spreken een taal waar ik geen woord van versta; samengevat betekent dit, dat ik me omringt voel door een stijgend gevoel van vijandigheid.

Plots stopt er een jeep naast ons. De chauffeur gebied ons in niet te miskennen termen om in te stappen en brengt ons terug naar het politiecommissariaat. De toon en de ‘palavers’ klinken nog altijd even verward en chaotisch als daarstraks; er is nog altijd geen beslissing genomen. Ik begin me af te vragen wat de Congolezen hiermee eigenlijk willen bereiken?

Ik schat dat de menigte rond het commissariaat intussen is aangegroeid tot zeker tweeduizend man. Ook de vijandige sfeer neemt toe. Het is 17:30hr. en deze komedie is nu al twee uren bezig. Ik begin me nu trouwens voor het eerst serieus vragen te stellen over de goede afloop van mijn onderneming. Gelukkig ben ik in het gezelschap van commandant Borboux, die net als ik niet het minste teken van vrees of ongerustheid laat blijken. De klok tikt onverbiddelijk verder; binnen een half uur zal het onmogelijk zijn om nog op te stijgen. Ik moet trouwens ook nog mijn piloot gaan ophalen, die bij de UNO is gesignaleerd.

De Zweed, die over een engelengeduld blijkt te beschikken, gaat maar verder met discussiëren met de Congolese burgers. Nu en dan herinner ik er hem aan dat mijn tijd beperkt is en mijn geduld op. Hierop krijg ik steevast: « dat hij de discussie zal afronden. » Hij heeft duidelijk weinig ondervinding met de zwarten en maakt zich over hen nog heel wat illusies.

Om 17:40hr. verzoek ik hem, om over een voertuig te kunnen beschikken opdat men ons naar het vliegveld zou kunnen brengen. Hij antwoordt me, dat diegene van wie ik uitga dat hij de zwarte politiecommissaris is, me geen vervoer kan bezorgen. Dit omdat de betogers die het commissariaat omsingelen zullen verhinderen dat ik een voet in een wagen zet. Ik begin nu echt te beseffen dat mijn situatie uiterst gevaarlijk aan het worden is en dat de vijandigheid naar mijn persoon toe uit de hand dreigt te lopen. Ik weet intussen, dat enkel een krachtig optreden de vijandige houding van die joelende menigte kan doen omslaan. Op een toon die geen tegenspraak duldt vraag ik de Zweed nu om via zijn tolk de menigte te laten weten « dat ik binnen de vijf minuten over een wagen dien te beschikken die me naar het vliegveld kan brengen. Of dat ze anders in Goma morgenvroeg terug met commando’s zullen af te rekenen krijgen. » De Zweed voert mijn eis uit…de Congolezen overleggen onder elkaar. Ik laat hen maar zwanzen en ben benieuwd naar het resultaat.

Tegen alle verwachtingen in en minder dan vijf minuten later vraagt men ons uiteindelijk om plaats te nemen in een Amerikaanse wagen… In zeven haasten ga ik mijn piloot ophalen, die de hele tijd uiterst nerveus de afloop heeft zitten afwachten.

We spoedden ons naar het vliegveld, waar onze «Harvard» intussen door Ierse militairen wordt bewaakt. Onnodig hier te vertellen dat de motor zeer rap is opgewarmd en dat we de toelating om de startbaan op te taxiën en op te stijgen zelfs niet hebben afgewacht. Op het moment dat we over het Kivu-meer vliegen is het al compleet donker geworden. Er is dus geen sprake meer om op de onverlichte aarden piste van Kigali te landen. We kiezen resoluut voor Usumbura. De «Harvard» stijgt moeizaam boven de toppen van de Congo-Nijl, we volgen een stuk de Ruzizi en éénmaal op het vliegveld geland stuur ik onmiddellijk een bericht naar mijn personeel in Kigali. Ik wil hen zelf de goede afloop melden en hen gerust stellen…

Later heb ik de Ierse en Zweedse majoors nog teruggezien in Kisenyi; ze zegden me hoe ongerust ze waren over de afloop, tijdens die bewuste pantomimevertoning van de 25ste juli. Mijn ganse verblijf in Ruanda zijn we trouwens verder uitstekende vrienden gebleven.
 
U vraagt zich hoogstwaarschijnlijk af « welke de oorzaak van die plotse ommekeer was, die zich in deze korte periode van drie dagen in de hoofden van de zwarten had voltrokken? » De reden hiervoor is vrij simpel. In de primitieve geest van de zwarte bevolking is de UNO gekomen om hen te bevrijden van het juk der Belgen.

Tot de dag dat ze moesten samenwerken met onze troepen en in het bijzonder met de commando’s – die de grens maar moesten over steken om hen terug in de pas te laten lopen – hadden ze een haast panische angst voor de blanken. Eenmaal ‘beschermt’ door de UNO gingen ze er van uit dat ze zich ongestraft een andere houding konden aanmeten. Het is dus vrij logisch dat vooral de onruststokers hier hebben van geprofiteerd. Indien we bij de zwarten geen zo’n groot ontzag hadden gewekt en indien ik niet zo hard had ‘gebluft’, dan waren we er zeker geen zo goedkoop vanaf gekomen.  
 
Dergelijke moeilijkheden, die op zich geen enkel praktisch nut hadden, zorgden er weliswaar voor dat we door de UNO-troepen gerespecteerd werden. We gaven hen hiermee tevens een les in wat men « Afrikaanse psychologie » kan noemen. Dit gaf in ieder geval onze verstandhouding met deze internationale organisatie een boost, een organisatie die ons maar al te dikwijls als schuldigen aanwees voor alles wat er mis was gelopen na 30 juni 1960. Om hier maar niet te zeggen: altijd ! Deze ervaringen waren in ieder geval voor mij, een verrijking voor mijn verdere persoonlijke leven. Ervaringen trouwens welke ik geen zo rap zou vergeten…



HOOFDSTUK XI


AUGUSTUS 1960 – NIEUWE STAMMENTWISTEN

De gebeurtenissen van juli 1960 in Congo, maar ook de muiterijen der gendarmes in Rwanda hinderen ons fel bij het uitvoeren van onze eigenlijke opdracht: de ordehandhaving in Ruanda.

De 1steCie zit in Bunia en de 2deCie staat in voor de beveiliging van één van de toegangspoorten naar Ruanda, welke net naast het explosieve Bukavu is gelegen. Deze brandhaard kan elk moment ontploffen. De Stafcompagnie van haar kant staat klaar om te vertrekken naar Astrida.

We kregen er ook drie compagnieën bij, ter versterking: de Ardeense Jagers in Kisenyi, de Lansiers in Kabgay, de 15deCie Para-Cdo [3 Para] in Kigali. Deze laatste compagnie wordt echter al na acht dagen terug opgevorderd door COMRU, om ingezet te worden bij andere opdrachten.

Deze stoelendans met wisselende eenheden – die weliswaar zeer gemotiveerd zijn, maar met weinig ervaring bij de aanpak van dergelijke delicate opdrachten die hen plots te beurt vallen – kunnen niet beletten dat de Tutsi’s terug van zich laten horen. Deze laatsten gaan er van uit, dat wat zich in Congo heeft afgespeeld, zich ook in Ruanda zal herhalen. Maar ze houden geen rekening met de Hutu’s die niet van zins zijn om hen zo maar te laten begaan. De Hutu’s beseffen namelijk maar al te goed dat hiermee hun moeilijk verkregen verworvenheden, waardoor ze nu een relatief fatsoenlijk leven kunnen opbouwen, op een helling komt te staan.
 
 
     Moorden op 20 kilometer van Kigali
 
Terwijl we de muiterij in Kigali de kop indrukken, profiteren de Tutsi’s van de situatie om op 20 km ten noorden van deze stad over te gaan tot weerzinwekkende moorden. Een van de gewestraden meldt ons dat vijf Hutu’s in hun hutten werden verbrand, na eerst vreselijk te zijn verminkt. We sturen er een sectie op af, die de plaatselijke autoriteiten moet helpen bij het opsporen van de daders. Diezelfde dag nog worden er een tiental Tutsi’s gevangen genomen en opgesloten in de gevangenis van Kigali. De vijf slachtoffers worden meegebracht, zodat op hen een autopsie kan uitgevoerd worden.

De dag daarop houden we een nieuwe expeditie en tijdens de huiszoekingen die hierop volgen worden onze troepen door Tutsi’s aangevallen. Door hun ervaring met dergelijke voorvallen aarzelen onze mannen niet om zich te verdedigen. Ze schieten twee Tutsi’s ter plaatse neer. Dit is namelijk de enige manier van handelen die indruk maakt op deze mensen. Iedere andere aanpak wordt door hen gezien als een teken van zwakheid; en daaruit proberen ze onmiddellijk profijt te trekken.

Onze troepen komen, onder felle toejuiching van de Hutu’s, met opgegeven hoofd uit deze confrontatie...
 
 
     Incidenten te Kamonyi
 
1 augustus 1960. Die avond kom ik terug van een bezoek aan de mars-compagnie van de 1ste Lansiers, die ondergebracht zijn in de abdij van Kabgay. In de omgeving van Gitarama, niet ver van de abdij van Kamonyi, wordt mijn aandacht getrokken door een vreemd samenscholingsgebeuren. Ik neem poolshoogte en verneem dat de bewoners alle Tutsi’s van hun heuvels hebben weggejaagd. Het gebeuren doet me de wenkbrauwen fronsen. In de abdij stel ik namelijk vast dat er zich daar ongeveer 900 Tutsi’s hebben verschanst. Ze hebben een minimum aan voedsel of bagage bij zich en werden door de Hutu’s verplicht om het grootste deel van hun hebben en houwen achter te laten. Deze mensen zijn volledig ontmoedigd en vrezen dat ze allemaal in vluchtelingenkampen zullen terechtkomen, of verwachten zelfs dat ze het land zullen moeten verlaten.

Nadat ik naar hun klachten heb geluisterd en een verslag over het gebeuren krijg van de overste van de missiepost, vraag ik waar hun chef zich ophoudt. Ik rij direct richting zijn verblijfplaats, maar onderweg naar daar kom ik hem tegen: het is een Hutu van ongeveer 30 jaar. Hij maakt op mij een goede indruk en ik ga ervan uit een man met open geest voor mij te hebben. Ik vraag of hij wel goed op de hoogte is van de gebeurtenissen die zich in zijn ‘chefferie’ afspelen? Hij probeert er zich uit te praten en vertelt me « dat zijn onderdanen hun eigen revolutie willen voeren, net zoals hun buren dit ooit deden door de Tutsi’s tot de laatste man te verjagen. » Na aandachtig naar hem geluisterd te hebben zeg ik hem het volgende:
  1. In november 1959 voerden de Hutu’s hun revolutie.
  2. De Belgen hebben hen toen geholpen, opdat [jullie] verlost zouden raken van het juk dat slavernij met zich meebrengt.
  3. De verkiezingen hebben aangetoond dat de Ruandese bevolking de meest populaire partijen en strekkingen steunt.
  4. De revolutie ligt nu achter de rug; de tijd is daar voor de heropbouw van Ruanda op nieuwe grondvesten.
  5. U moet de nodige inspanningen leveren én hen hierbij ook stimuleren, opdat beide bevolkingsgroepen vreedzaam met elkaar zouden samenleven. Want een land waar wanorde heerst, is gedoemd tot een ondermaats regime.
  6. Ik ben verantwoordelijk voor de openbare orde in uw land; als u niet in staat bent om u te laten gehoorzamen bied ik u mijn diensten aan, zodat we de rust kunnen herstellen in uw ‘chefferies’.
  7. Ik stel u voor de keus: ofwel zorgt U ervoor dat de situatie terug rustig wordt, ofwel kom IK ZELF hier de politieman spelen. Ik raad u aan ervoor te zorgen dat de Tutsi’s onmiddellijk naar hun heuvels kunnen terugkeren. Morgen keer ik terug om te kijken welke maatregelen u hebt genomen.
 
Tot mijn grootste verbazing blijkt de chef onmiddellijk volledig akkoord te gaan met mijn standpunten. Hij belooft me onmiddellijk zelf naar de missiepost te gaan en er bevelen uit te vaardigen die volledig in de lijn liggen van mijn eisen...

Terug in Kigali, licht ik mijn Staf in over het incident en vraag hen om de situatie op de voet te volgen. Ik weet uit ervaring dat de feitelijke uitvoering van dergelijke orders het best van zeer nabij opgevolgd worden. Tot mijn grootste verassing komt twee dagen later een zwarte geestelijke van de abdij van Kamonyi me persoonlijk melden welke het resultaat van mijn tussenkomst is geweest. Praktisch alle Tutsi’s worden terug op hun heuvels toegelaten. Er is in de ‘chefferie’ ook een tribunaal – een soort raad van wijzen – opgericht, waar elk standpunt van iedere Tutsi er apart geëvalueerd wordt. Slechts vijftig onder hen krijgen geen toelating meer om naar hun oorspronkelijke verblijfplaats terug te keren; dit om de risico’s van nieuwe onlusten te vermijden. Ik ben uiteraard zeer in mijn nopjes met het behaalde resultaat.

Strikt gezien oversteeg dit probleem natuurlijk enigszins mijn bevoegdheden. Maar in een land, waar de revolutie de hele infrastructuur had ondermijnd, was het nu eenmaal nodig om snelle en energieke beslissingen te nemen, wilde men vermijden dat een bij aanvang eenvoudige situatie volledig uit de hand zou lopen. Deze manier van handelen, waarvan het basisprincipe vooral een groot rechtvaardigheidsgevoel was, impliceerde steeds de beste resultaten.
 
 
     Incident in Gahondo
 
Een bij aanvang banaal incident dat tragisch dreigde te eindigen, speelde zich af in de streek van Kisenyi.

Op 2 augustus krijgen vier politieagenten uit Kisenyi het bevel om twee verdachte personen aan te houden die zich schuilhouden in de heuvels in de onmiddellijke nabijheid van Gahondo. De eerste arrestatie verloopt zonder moeilijkheden. Maar het moment dat de politiemannen zich naar het verblijf van de tweede persoon begeven worden ze gevolgd door enkele oproerkraaiers. Uiteindelijk wordt de groep steeds maar groter tot deze uitgroeit tot een stoet van wel driehonderd dreigende manifestanten. Van de vier politiemannen slagen twee erin om te ontsnappen aan de bende en ze komen hun wedervaren vertellen; ondertussen worden de twee anderen zwaar aangepakt en bewerkt met stokslagen.

Een patrouille van het 3de Ardeense Jagers wordt onmiddellijk ter plaatse gestuurd.

Ze nemen als route de boorden van het Kivu-meer en bemerken daar op een bepaald plaats een samenscholing. Het blijken Monor-aanhangers te zijn, leden van een groepering die aangesloten is bij de UNAR. Ze zijn bezig met tergend langzaam de twee ongelukkige politiemannen te verdrinken…

Na hen van een vreselijke dood gered te hebben gaan onze soldaten naar de plaats waar het eigenlijke incident was ontstaan. Ze vallen daar onmiddellijk in een hinderlaag van Monor-aanhangers. Een soldaat krijgt een slag van een machete op de helm; een ander krijgt een macheteslag op de borst. Een «Monor» uit de groep heeft zich al aan de loop van de mitrailleur vastgeklampt.

Maar de tegenaanval is even brutaal en hard als de hinderlaag zelf; er vallen onmiddellijk enkele schoten. De tegenstand is gebroken en de Monor-aanhangers laten zeven doden en één zwaar gekwetste achter. Niettegenstaande deze tragische balans worden onze soldaten door de plaatselijke bevolking op gejuich en kreten van «MERCI…» onthaald. Wat was er hier nu juist gebeurd?
 
Sinds geruime tijd voeren de «Unaristen» (aanhangers van Kigeri V) in de streek brutale campagnes die de bevolking moeten intimideren en terroriseren, zodat ze zich bij hen zouden aansluiten. Zo willen ze roet in het eten van de Hutupartijen strooien, die in volle opkomst zijn. Onze inlichtingendiensten laten ons weten dat Kigeri V in de omgeving rondhangt en er de Unaristen bij hun acties persoonlijk komt opjutten.

Als men dit sinistere incident iets nader bekijkt komt men tot de verbijsterende vaststelling dat het Tutsi’s waren (politiemannen), bevolen door Hutu’s (administratieven uit Kisenyi) die de arrestaties moesten uitvoeren en die bijna gedood werden door Hutu’s (handlangers van de UNAR), welke op hun beurt betaald werden door Tutsi’s. Dergelijke paradoxale situaties zijn schering en inslag in zwart Afrika.
Foto
De 2de Compagnie, 4Cdo, oefent met springstoffen onder de leiding van sergeant KROO Ledant (foto Delaet L.)



HOOFDSTUK XII


KORPSFEESTEN BIJ HET 4 BATALJON COMMANDO

Foto
Manschappen van de 2de Cie in een Dakota-DC3 toestel, hier net voor hun sprong op DZ Fukuy op 23/9/1959 (foto Delaet L.)

De viering van onze korpsfeesten was door het ministerie gepland op 8 augustus 1960.

Op die datum zit ons bataljon echter nog steeds verspreid over de vier uithoeken van Ruanda. De StafCie zit in Kigali; de 1steCie in Astrida; en de 2deCie in Shangugu. Elk van deze compagnieën is verantwoordelijk voor de ordehandhaving van een bepaalde sector. Het is dan ook onmogelijk om het bataljon op één centraal punt te verzamelen. Daarom beslis ik dat ieder detachement afzonderlijk de feestelijkheden in zijn respectievelijke kantonnementen zal laten doorgaan.
 
De commandant van de 1steCie vraagt de toelating om de plechtigheid op 9 augustus te mogen laten doorgaan. Dit om deze viering nog meer uitstraling te geven doordat diverse Stafofficieren van het bataljon op die datum bij de feestelijkheden kunnen aanwezig zijn. Hij wil bij die gelegenheid ook de commandobrevetten uitreiken. Inderdaad, door haar intense activiteiten heeft deze compagnie haar commandokamp niet kunnen afwerken. En dit ondanks het feit, dat ze op het punt staat om binnen onafzienbare tijd te demobiliseren.
Gezien haar uitzonderlijk glansrijke prestaties beslis ik dat tijdens deze feestelijkheden aan alle dienstplichtigen van deze compagnie de commandobrevetten zullen overhandigd worden.
 
8 augustus. Bij dageraad stuur ik volgende boodschap naar Zijne Majesteit de Koning:
     « De Korpsoverste, Officieren, Onderofficieren en Commando’s in operatie in Ruanda, verzekeren aan Zijne Majesteit hun gevoelens van erkentelijkheid en onverwoestbare verbondenheid. Dit naar aanleiding van hun Korpsfeest.»
     [getekend] BRUNEAU
     Majoor, Commandant van het 4 Bataljon Commando 
 
In tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij dergelijke gelegenheden begint de ceremonie pas ‘s middags met een gezamenlijke lunch die doorgaat in een lokaal van de «Rijksschool van Kigali».

Slechts een vijftigtal personen kunnen hier aan deelnemen; het bataljon moet namelijk zijn opdrachten verder kunnen uitvoeren. We hebben slechts één ere-genodigde: kapitein Degroote. Hij is diezelfde morgen nog uit Usumbura aangekomen en vertegenwoordigt kolonel SBH Delperdange, de bevelhebber van COMRU.

De uiterst eenvoudige maaltijd begint met het voorlezen van de boodschap aan de Koning. Officieren, onderofficieren en commando’s zitten allen willekeurig aan deze maaltijd aan. Dit zonder erkenning van rang. Alles verloopt in een uiterst familiale sfeer. Graden en protocollaire verplichtingen worden dan ook volledig geweerd.

Om 14:00hr. staan de troepen in blok opgesteld op de binnenplaats van de school. Een tot in de puntjes uitgevoerde «Presenteer geweer» verloopt in volslagen stilte tijdens de plechtige groet aan het Vaandel, dat geëscorteerd wordt door een erewacht.

De plechtigheid wordt door mij ingeleid met een korte toespraak in beide landstalen.
 
« …Officieren,
» Onderofficieren,
» Commando’s van het 4de Bataljon,
 
» Vandaag viert onze eenheid opnieuw zijn korpsfeesten.
» Het 4 Bn Commando is op 10 januari 1959 opgericht. Dit gebeurde als gevolg van de gebeurtenissen in Leopoldstad. Deze datum is uiterst gedenkwaardig gezien deze naar een merkwaardige episode uit het verloop van de Congolese tragedie verwijst. De viering van onze feesten gebeurt in uiterste intimiteit. De verplichtingen en gebeurtenissen van de laatste uren dwingen ons hiertoe, vooral omdat ons bataljon momenteel over de vier uithoeken van Ruanda verspreid zit. Maar ook, omdat we deze feestelijkheden willen plaatsen in een teken van rouw, feiten waarin we zeer recentelijk werden ondergedompeld.
» Binnen luttele momenten gaan we over tot het appel aan onze dierbare afwezigen.
» We bezinnen ons gedurende één minuut. Onze gedachten zullen hierbij vooral naar hen gaan, die met hun bloed de glorie van onze eenheden hebben helpen neerschrijven en tevens, naar diegenen die nog lange tijd hun verloren zonen zullen bewenen.
» Op deze Afrikaanse bodem maken we de plechtige gelofte om nimmer de eer te bezoedelen, waarvan we de rechtmatige erfgenamen zijn. België is niet in gevaar, daar het nog steeds over mannen beschikt die willen sterven, opdat anderen met gerust gemoed zouden kunnen leven. »
Dan komt het pijnlijkste moment van de parade: de dodenappel.
Vijf van onze vrienden vonden de dood in de loop van de laatste twee maanden. Twee van hen rusten hier in Afrikaanse grond:
Soldaat GEELEN                                   Gestorven in bevolen dienst.
Soldaat HOSSELET                              Gestorven in opdracht.
Soldaat SOSNOWSKI                         Gestorven in opdracht.
Soldaat DELAHAUT                            Gestorven in opdracht.
Soldaat GEERAETS                             Gestorven in bevolen dienst.
 
Gedurende één minuut is onze kleine delegatie in gedachten verzonken. Ieder onder ons denkt intens aan deze afwezige vrienden die door een dramatische speling van het lot het geluk niet zouden kennen om net als wij, terug te keren naar diegenen die een deel waren van hun vreugde en van hun fierheid.
 
De parade wordt afgesloten met de eedaflegging van drie onderluitenants:
Ledent – Theysen – Verlinden – gevolgd door de traditionele bekrachtiging van hun benoeming.

Als onze Standaard de verzamelde delegatie verlaat worden de wapens voor een laatste maal gepresenteerd.

Deze ceremonie is ontroerend omwille van haar eenvoud. Zo hebben we dit trouwens gewild: zonder veinzerij, zonder buitenstaanders ook. Alles verliep in een sfeer, identiek aan deze waarin diegenen zich hadden opgeofferd en die we hier vandaag wilden eren.
 
 
     De Korpsfeesten van de 1ste Compagnie.
 
Vier van de vijf omgekomen manschappen behoorden tot de 1steCie. Kapitein Carpentier stond er dan ook op dat de parade volledig in het teken stond van diegenen die hij speciaal wilde eren.
 
Om 15:00hr. wordt er door padre Delodder een H.Mis opgedragen op de speelplaats van de Technische School. De motorkap van een jeep fungeert als altaar. Enkel de nationale driekleur zorgt hier voor enige plechtige omkadering. De [nieuwe] Standaard van het 4de Commando wordt aan de 1steCie voorgesteld. Inderdaad, zij hadden deze nog niet gezien. Toen ons Vaandel in Kitona voor de eerste keer voor het oog van de troepen defileerde bevond de 1steCie zich in Leopoldstad. Sindsdien namen hun opdrachten in die mate in aantal toe, dat het nog onmogelijk was om nieuwe parades te kunnen organiseren.

Het appel aan de vier doden uit die compagnie verloopt in een haast religieuze stilte. Het betreft: de soldaten Geelen, Hosselet, Sosnowski en Delahaut.

Veel Belgische en Ruandese, zowel burgerlijke als geestelijke, hoogwaardigheidsbekleders vereren met hun aanwezigheid deze plechtigheid; verder zijn ook alle Belgen die in deze stad resideren aanwezig.

Kapitein Carpentier schetst in krachtige bewoordingen de prestaties van zijn eenheid in Kitona, in Usumbura, in Biumba en vooral, het merkwaardige wapenfeit in Bunia die betaald werd met het verlies van drie soldaten. Op mijn beurt onderstreep ik de verdiensten van deze compagnie, die het in die periode het zwaarst te verduren kreeg. Ik lees terug de boodschap voor die ik tot de Koning had gericht. Ik verklaar tevens plechtig de eed van trouw, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische Volk, die de onderluitenants Tumelaire en Nijs op hun beurt, ontvankelijk verklaren.

Daarna ga ik samen met mijn S3 (1), kapitein Coucharière en ook met kapitein Carpentier, over tot de uitreiking der commandobrevetten. Het is dan ook niet zonder enige fierheid dat de gebrevetteerden zich de badge op de mouw gespeld krijgen.
De 1steCie verlaat het paradeplein; de afvaardiging begeeft zich naar het kerkplein.

Enkele minuten later defileert de compagnie, onder een daverend en spontaan losbarstend applaus, fier voor de aanwezigen. Uit de grond van hun hart willen onze landgenoten en ook de Ruandezen onze soldaten danken met diepe en gemeende blijken van erkentelijkheid. Deze spontane uiting van sympathie betekent voor ons de mooiste beloning. En ik kan hier aan toevoegen: dat hier menig discreet traantje werd weggepinkt.
FotoHotel Faucon, Astrida (Butare), Rwanda
Zoals dat ook in België gebeurt wordt de dag afgesloten met een uitstekende gezamenlijke maaltijd, waar de geestdrift en het goede humeur terug de bovenhand krijgen. De traditie respecterend maak ik tijdens het dessert van de gelegenheid gebruik om enkele woorden tot de aanwezigen te richten. Ik spreek er mijn grootste voldoening uit over het gedrag en de manier van dienen van de 1steCie tijdens hun periode van bijna één jaar verblijf in Afrika. Ik bedank hen ook om hier uitgenodigd te worden op deze plechtigheid.

De avond ten slotte, verloopt verder met een geanimeerd optreden van artiesten van allerlei pluimage uit de compagnie zelf. Er worden liederen van het beste repertoire uit de kast gehaald, welke uit volle borst worden gezongen, terwijl een prachtige dia montage ons de verschillende momenten van onze dierbaar ontvallen manschappen terug voor de geest halen.

We sluiten deze dag af met een laatste glas in het hotel «Faucon» en in het gezelschap van de familie van de dokters Duren, die zelf meer dan één speciale vermelding verdienen. Dit voor de ontelbare en zeer gewaardeerde humanitaire diensten die deze familie ons tijdens ons verblijf in dit land hebben verleend, niet enkel vanuit hun hoedanigheid als arts, maar evenzeer als zeer onderlegde radioamateurs.
 
 
     IN MEMORIAM.
 
Eind juli stellen we vast dat de lokale verkiezingen in Rwanda op hun laatste benen lopen.

Wat Congo betreft: dit land nestelt zich langzaam in een staat van constante chaos.

Toch is het voor ons op alle vlakken een relatief kalme periode. We krijgen de tijd om aan onze doden te denken. We beslissen ook om een mis op te dragen in de kerk van Sint André in Kigali, ter herdenking aan onze vijf slachtoffers in eigen rangen. We doen er alles aan opdat deze plechtigheid iets speciaals zou worden. Ons Vaandel met escorte neemt plaats vooraan in het koor van de kerk; twee ere-detachementen van de 1steCie staan in voor de wacht bij onze Standaard.

We trekken allen ons beste uniform aan; zij die over eretekens beschikken, diepen deze op uit de onderste lade van hun koffer of valies. Iedereen die in de hoofdstad ook maar iets te betekenen heeft maakt er een erezaak van om op deze plechtigheid aanwezig te zijn. Toch slaagt al dat volk er niet in om de kerk voor een kwart te vullen. Maar er is geen reden tot klagen: alle Belgen uit deze verloren uithoek van Centraal-Afrika zijn hier verzameld. En uit hun hart stijgt eensluidend een eerlijke, broederlijke hymne ten hemel…




HOOFDSTUK XII / Voetnoten
  1. Hoofd van de sectie Operaties



HOOFDSTUK XIII

BALANS VAN EEN JAAR

Foto
Ruanda: inlands dorp (foto Vitse G.)
De demobilisatie van het « 15de Detachement » is gepland voor eind juli 1960; dit wil zeggen: na vijftien maanden dienst. De gebeurtenissen steken daar echter een stokje voor. Een mogelijk vertrek – op een moment dat er nog taken te vervullen zijn – zou onze gemoedsrust enkel maar verstoren. Iedereen vindt het niet meer dan zijn plicht om te blijven zolang er ons nog één landgenoot zou kunnen nodig hebben.

Op 8 augustus, het moment dat onze korpsfeesten in het bataljon dus plaats grijpen, staat onze terugkeer naar België nog niet vast. Pas vanaf 15 augustus laat COMRU ons weten dat onze aflossing nakende is. We starten zonder dralen met de procedures, die soortgelijke operaties nu eenmaal vereisen.
 
Op 20 augustus verlaten de eerste militairen van het «4de Commando» Ruanda. Hun bestemming is: Usumbura [vanaf de onafhankelijkheid in 1962 werd de naam: Bujumbura. Deze havenstad ligt aan het Tanganyicameer]. Er wordt begonnen met het samenstellen van volledige vliegtuigladingen ^[de zogenaamde fractionnering]. Vóór het einde van de maand moeten alle dienstplichtigen van het « 15de Detachement » terug thuis zijn. Er is dus geen tijd te verliezen! En toch moeten de opdrachten nog verder uitgevoerd worden; er moet orde en veiligheid blijven heersen in de streek. Tot op de vooravond van ons vertrek staan we dus op de bres; als er geen voldoende operationele eenheden meer beschikbaar zijn vormt men nieuwe ploegen met het resterende personeel dat nog beschikbaar is ter plaatse.

Op een avond moet er tussen gekomen worden; er wordt hiervoor beroep gedaan op de officier betaalmeester, die aan het hoofd komt te staan van een ploeg ‘pennenlikkers’. Ze krijgen de opdracht om huiszoekingen te verrichten in een wijk waar wapens worden gesignaleerd. De officier kwijt zich hierbij met zoveel enthousiasme van zijn taak, dat hij toch ietsje zijn boekje te buiten gaat.
 
Naarmate het « 17de Detachement » – als gevolg van de verdere evoluties in Congo – vorm krijgt als «6de Bataljon Commando», vervoegt het « 15de Detachement » Usumbura.

De 2deCie is de eerste compagnie die op 20 augustus Shangugu verlaat.
 
De planning is, dat ik als allerlaatste man per helikopter Kigali zal verlaten met bestemming Usumbura. Daar moet ik, het laatste vliegtuig nemen met bestemming België. Als gevolg van een nogal brutale landing beschadigt de piloot zijn heli, zodat hij in de onmogelijkheid verkeert om me over te vliegen. Er rest me niets anders dan de resterende 300 kilometers met mijn persoonlijk dienstenvoertuig af te leggen!

Ik zit zelf voor het grootste deel van de rit aan het stuur – zo goed zelfs (sic) – dat ik nog nauwelijks de tijd krijg om COMRU te gaan begroeten. Ik ga onmiddellijk naar het vliegveld, waar ik op slechts een paar minuten vóór het vertrek van het laatste vliegtuig aankom!
 
Vanaf nu kan ik een samenvatting maken van een verblijf van een jaar in Afrika.

Dit begon met de moeilijkheden op de Basis van Kitona. Nauwelijks waren ze ontscheept in Moanda, of onze mannen kregen onmiddellijk hun ‘vuurdoop’, waar ze trouwens met opgeheven hoofd uit kwamen; hun kalmte en zin voor discipline hebben hier een ware ramp vermeden.

Ze werden gehard en hun strijdvaardigheid werd aangezwengeld door acht maanden van zware training, waarvan de details hier niet moeten herhaald worden. Acht maanden van afzondering hebben hun karakter gestaald; hierdoor slaagden ze er de komende vier maanden in, om hun taken perfect uit te voeren: deze namelijk in Ruanda en deze in Congo.

Laat het voldoende zijn dat ik hier even vermeld dat gedurende deze periode, het wagenpark van het bataljon meer dan vierhonderdduizend [400.000] kilometers op zijn teller had staan; en dit op zo goed als onberijdbare wegen, die trouwens meer pistes te noemen waren dan wat men normaal onder de noemer ‘weg’ verstaat. Ons wagenpark kon dergelijke prestaties slechts uitvoeren dank zij een bekwame en toegewijde ploeg personeel, en dit op alle echelons. Ons handjevol mekaniekers, onder het gezag van sergeant-mekanieker Burnay, liggen grotendeels aan de basis van dit welslagen. Maar dit succes hebben we jammer genoeg ook duur moeten betalen. Vijf van onze kameraden hebben dit succes dus met hun leven betaald en het is aan hen dat ik vandaag speciaal denk, net als zes jaar geleden (1). Mijn gedachten gaan ook uit naar hun familieleden. Het is dan ook tot hun families dat ik eerst en vooral deze boodschap richt – ons overgemaakt door luitenant-kolonel Blondeel – de eerste commandant van de in Groot-Brittannië gestichte parachutisten:
 
20 juli 1960
De Reserveofficieren van het Regiment Para-Commando die in het land achterbleven,
Aan de kolonel die het Regiment Para-Commando beveelt:
 
Wij drukken onze bewondering uit ten aanzien van de commandant, de officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten van het Regiment in actie in Congo en in Ruanda-Urundi. Dit voor hun kiesheid tijdens de uitvoering van hun opdrachten en voor hun discipline, voor de snelheid en de doeltreffendheid, de zelfbeheersing en het plichtsbesef waarvan de paracommando’s hebben blijk gegeven tijdens hun nieuwe, uiterst delicate taak die aan hen werd toevertrouwd. Ze hebben zich hiervan gekweten op een manier die hen onderscheid en tekent op alle vlakken. Ze behoorden tot één van de krachtigste factoren die tot dit herstel heeft geleid tijdens deze crisis, die zijn gelijke niet heeft gekend in onze geschiedenis. Ze hebben een ongeëvenaarde glans toegevoegd aan de tradities van ons mooie Regiment, nog zo jong van jaren, maar reeds fel geducht vanwege zijn daden. Ze hebben aan de jeugd in ons land een les in burgerzin gegeven, van beheerste moed, gehoorzaamheid en plicht en ze waren een voorbeeld van nederigheid in al hun overwinningen. Ze hebben aan de wereld een voorbeeld van uiterste wilskracht getoond; deze had daar trouwens behoefte aan.
In gedachten bij u en met spijt er zelf niet bij te kunnen zijn, zoals zo velen trouwens die me aan de telefoon bestoken met steeds weer diezelfde vraag: «…heeft men ons daar echt niet nodig?»
Foto
Het vliegveld van Usa. Eerste fase van de terugkeer naar België. We herkennen (L) 1 sgt.majoor Leon Delaet en (R) sergeant Robert van der Borght met zijn persoonlijke mascotte (foto Delaet L.)
Het was ook in dezelfde lijn dat soldaat Beaucarne dacht, toen hij op vijftien dagen van zijn demobilisatie zijn laatste artikel schreef voor onze allerlaatste «Bilulu». Ik laat het aan u over om persoonlijk dit artikel in overweging te brengen. Ik zelf heb hier niets aan toe te voegen. Het stuk spreekt voor zich. Het illustreert perfect de geestesgesteldheid van een twintigjarige jonge man die het ongeluk had om in België zijn moeder te moeten verliezen, terwijl hij zijn dienst vervulde in Afrika. Ik houd het hier bij de wens dat dergelijke getuigenis ons moet stimuleren om ons oordeel over dat deel van de jeugd iets te herzien, omdat we soms te rap de neiging hebben om deze jongeren te veroordelen. Soldaat Beaucarne :

(…) Ik wil spreken over een bepaalde ingesteldheid, over een bepaalde jeugd ook, over die ingesteldheid naar het welke men neigt, die men wil bereiken of desnoods slechts even met de vinger aanraken. Ik wil slechts daarover spreken. Over die ster die we zijn gevolgd, door berg en door dal. Dit ondanks de soms felle tegenwind of het ‘geweld der getijden’. Dit ook ondanks alles wat er ons toe aanzette om op te geven, om de teugels te lossen of om de armen te laten zakken. Die ons ook probeerde te dwingen om gewoon aan de zijlijn te blijven staan, uitgeput soms, niet zelden doodop, enkel maar kijkend naar de passanten.
Ik wil het hier hebben over een welbepaalde jeugd. Over die jeugd die de beslissing nam om een berekend risico te nemen. Geen buitensporig risico weliswaar, want tot wat anders dient de vrije keuzemogelijkheid of het bloed dat door je aderen stroomt? Als het er u enkel maar om te doen is om in het felle daglicht te gaan staan, op zoek naar zogezegde idealen zonder enige waarde, terwijl je je bezighoudt met nutteloze, nergens naar toe leidende veldslagen?
Of deze die enkel maar bedoeld is tot zelfverheerlijking en persoonlijke glorie?
Dan wil ik het hebben over mijn kameraden die hun dienst hebben volbracht onder de brandende zon van Afrika, en die hierbij alle mogelijke fysieke kwalen doorstonden, voor morele dilemma’s kwamen te staan, of fysiek en moreel zwaar dooreen werden geschud. En die net zoals de bekende ‘waterdrager’ de groene rietstengel tussen de tanden geklemd houdt, zoals dit door de poëet ergens zo goed werd beschreven. En om God weet welke reden?
Het is absurd om zo maar een beeld te schetsen, als dit niet strookt met de werkelijkheid. Commando’s zijn mannen zoals alle mannen, met hoogtes en laagtes, bekwaam tot het verrichten van grootse daden, maar ook tot minder edele en meer laaghartige feiten. Het past hier niet om aan dit laatste veel woorden te verspillen. Iedereen, als hij eerlijk is, kent deze en weet perfect welke de draagwijdte hiervan is.
We zullen proberen het hier enkel maar te hebben over alles wat het hart van de mens kan verblijden, over dat soort van voldaanheid die komt bovendrijven bij elke daad en bij elk moment van zelfoverwinning. Dit tijdens de vele manoeuvres, de parachutages en vooral tijdens de laatste operatie die we in Bunia uitvoerden, bloedstollend en o zo echt ditmaal! Die momenten van grootse zelfoverwinning, ieder mens weet dat deze zeldzaam zijn in een mensenleven; als die zich eenmaal openbaren dan herinnert men zich deze als het paradijs dat door onze vingers is geglipt. Op zulk een manier ook, alsof die dag, dat ogenblik, al onze miserie had uitgewist en zich in al zijn heerlijkheid tussen al onze andere aardse genoegens had genesteld.
Het is inderdaad waar dat we niet altijd formidabel waren, maar we waren het toch van tijd tot tijd. Het ware een leugen als we beweerden perfect te zijn, maar we hebben ten minste geprobeerd om in die richting te evolueren, onze ongevoeligheden opzij te schuiven en ons vooral te richtten om het er als mens beter van af te brengen. Daarna kunnen we naar het burgerleven terugkeren, beter dan voordien, met de hoop dat we uit al deze beproevingen ten minste het belangrijkste ‘merg’ hebben getrokken.
Johannes XXIII zegt ons “…dat het leger de Universiteit van het leven is”; we moesten dus door deze kolkende smeltkroes! We moesten al deze vernederingen ondergaan. Gedurende zestien maanden waren we genoodzaakt samen door te brengen, we leefden met en voor elkaar. Ver van huis ook, met het vooruitzicht om er ooit terug te keren, een schat aan ervaringen rijker. En vooral in staat om er in de samenleving verder het beste van te maken.
Foto
Rudimentaire omstandigheden, maar de ‘SPIRIT’ houdt de boel recht… (foto Delaet L.)

Weldra zullen de commando’s terug huiswaarts keren, lachend en schertsend, want de dienstplicht is achter de rug en de slechte momenten zullen zeer vlug vergeten worden. Enkel het goede zal overblijven. Iedereen zal zo wel zijn verhaal vertellen, gekleurd volgens zijn eigen verbeelding en fantasie. Zoals ook de avonturier na zijn jarenlange omzwervingen door vreemde streken ten slotte deed, geïnspireerd door Ulysses, boordevol levenswijsheid en vol goede bedoelingen, om daarna omringd door zijn ouders en tijdsgenoten de rest van zijn leven verder te zetten. Dan zal hij, op de drempel van het ouder worden en zelf familievader geworden aan zijn kinderen en kleinkinderen de hoogtepunten uit het verleden vertellen; zij zullen met wijd open ogen en gespitste oren geboeid zitten luisteren naar de verhalen van hun papa en hun opa. Maar ook de tijd en de verbeelding zullen er toe leiden dat velen hun avonturen zullen aandikken; dat de bangerik van weleer dan plots de stoutmoedigste zal zijn geweest. Zo duiken er in elke hoek van België, van St. Vith tot in Knokke de ‘pochers en snoevers’ op, die hun verhalen doorspekken met ‘vissers’ of ‘jagerslatijn’. Maar laten we niet vergeten dat het is zoals wel eens gezegd wordt: “eigen lof stinkt”.
Als het waar is dat Penelope tot het einde toe trouw is gebleven aan haar avontuurlijke echtgenoot, dan hebben vele meisjes van bij ons dit geduld niet gehad om zo lang op hun verloofdes te wachtten. Dit in tegenstelling tot wat deze mythische echtgenote die Penelope toch was, wel deed. Misschien werden ze niet genoeg bemind? Of beminden ze zelf niet genoeg, opdat hun relatie aan deze tand des tijd zou kunnen weerstaan. Wie zal het zeggen? Tijdens deze twaalf maanden durende ballingschap gebeurde het dan ook meermaals dat een commando op een dag een brief kreeg, die dan ook de laatste was die hij van het meisje zijner dromen mocht ontvangen! Op slag vlogen al zijn dromen dan aan stukken.
Met een bedrukt en troosteloos hart verdronk hij zijn verdriet. Of zocht hij een andere uitlaatklep voor zijn ondragelijke, innerlijke pijn… Zelfs een soldaat bij de commando’s, die overal ter wereld beschouwd wordt als de hardste onder de harden, hij mag twee meters groot zijn, een stierennek hebben en beschikken over een goed ontwikkeld spierenstelsel, of een borstomvang als een kleerkast… maar ondanks dit alles heeft ook hij het nodig om bemind te worden. Of tenminste, dat men hem het nodige vertrouwen schenkt.
En dit was het vooral waaraan het ons het meest ontbrak in Afrika. Een vleugje tederheid, iemand hebben waarvoor we de enige waren die telde op de wereld. Niet de soldaat X, Y of Z zijn, maar Ernest, Victor of Alfons. Iemand dus die men met de voornaam aansprak, iemand die men goed kent, iemand waarvan men houdt. Een mens van vlees en bloed…
Zo kwam het dat wat ze ook deden om zich hiertegen te wapenen, het moreel van de hardste onder de harden op duizend verschillende manieren werd belaagd. Eerst waren er de beloofde verlofdagen, waarvan nooit iets in huis kwam! Dan de demobilisatie die maar uitbleef.
Het verdere verloop der gebeurtenissen verhinderde ons om op een normale manier te leven, op een manier waarin we bijvoorbeeld vrij zouden zijn van militaire verplichtingen of gewoon maar de kans zouden krijgen om in een andere omgeving te vertoeven.
Ook dit werd ons niet gegund, zelfs niet voor enkele dagen...
Er was dan het verlies van drie onzer kameraden, gedood in die fatale hinderlaag in Bunia.
Een verlies dat ons op het moment zelf in bloeddorstige leeuwen deed veranderen, maar dat er uiteindelijk toch niet in slaagde om ons moreel te breken. Dit deed ons ten onrechte denken ‘dat alle zwarten verantwoordelijk waren voor de dood van onze kameraden’. Dit zette er ons ten slotte ook toe aan om een groot aantal onrechtvaardigheden te begaan. Dit ondanks het feit dat de meesten onder hen ons niets hadden misdaan!
En men mag zich hierbij ernstig de vraag stellen: “Hebben we gehandeld als beschaafde mensen als we de zwarten die ons aan tafel bedienden zo maar brutaliseerden of onze stem tot hen verhieven? Hebben we gehandeld als beschaafde mensen toen we ze met onze vuisten bedreigden, als we vonden dat ze ons niet rap genoeg de aardappelen brachten? De kans bestaat dan ook dat het enige resultaat hiervan was, dat we enkel maar de haat die ze naar de blanken toe voelden, nog hebben vergroot…”. Per slot van rekening kan men zich ook de vraag stellen “of onze kameraden met hun bloed de vergissingen niet hebben betaald die de ‘colons’ begingen toen ze de zwarten vernederden”? De vernederingen die de zwarten moesten ondergaan rechtvaardigen op geen enkele manier de gruwelijkheden die in Thysstad en elders in het contingent gebeurden, maar ze verklaren die wellicht toch voor een deel.
En men mag gerust ook het probleem van onze beschaving in vraag stellen!
Onze beschaving is gebaseerd op respect voor elke mens, van eender welk ras. Natuurlijk komt het erop aan om kordaat te zijn, maar men moet ook respectvol zijn. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat een soldaat die al zo lang op zijn demobilisatie wacht, plots alles beu wordt; ook niet, dat hij al drie maanden langer onder de wapens is dan zijn vrienden in België. Dit wel met zijn volle goesting. Maar die nu begint aan een vierde extramaand. Ditmaal tegen zijn goesting; die geen enkele dag verlof heeft genoten; die wellicht de bons heeft gekregen van zijn lief? Die al geruime tijd aan alle persoonlijke initiatieven heeft moeten verzaken, alles stond in het teken van de nobele zaak. Die misschien een naaste heeft verloren tijdens zijn legerdienst? Het is dan ook normaal dat men ergens zijn agressiviteit kwijt wil en dat men zijn slecht humeur uitwerkt. Hier gebeurde dit op de zwarten die ons bedienden in hotel Astrida.
Men kan zich ten slotte de vraag stellen “of al die beledigingen en plagerijen zich op den duur niet tegen ons zullen keren, of tegen de Europeanen die in Ruanda verblijven in het algemeen”?
Nu is het er de soldaat in de eerste plaats waarschijnlijk niet meer om te doen om te veroveren, maar hij is er wel om te verdedigen. De huidige soldaat is een verdediger geworden en is geen agressor meer. Hij dient, alvorens hij tot wapengeweld over gaat, alle mogelijke psychologische pressiemiddelen aan te wenden om zijn tegenstrever tot betere inzichten te brengen. Verder moet hij uiterst omzichtig te werk gaan om geen mensenlevens op het spel te zetten.
Het is dit wat de Commando’s en de Para’s in Congo hebben gedaan!
Zeer dikwijls zorgde alleen al het opduiken van een ‘Rode of Groene Baret’ voor paniek in de rangen van de ‘vijand’. Het is mogelijk dat we nog niet volledig rijp waren voor het gebruik van een strikte en geweldloze aanpak; dergelijke meer psychologische aanpak zou de vijand duidelijk moeten maken dat we beschaafder waren dan zij. Maar als men zelf in gevaar is, is het nu eenmaal moeilijker om niet door alles heen te schieten, als men daartoe ten minste geen bevel krijgt. Het is m.a.w. veel simpeler om iemand die op onze zenuwen werkt een vuistslag toe te dienen, dan om zich in te tomen en blijk te geven van een nodige dosis zelfbeheersing.
Iedereen weet ten andere dat er in Congo, net als overal trouwens, goede mensen moeten zijn; maar ook dat één opruier onder hen volstaat, opdat een vreedzame massa totaal ontaardt in een bende oncontroleerbare woestelingen!
Dit kan niet verhinderen dat alles toch de moeite waard geweest is.
Onze militaire dienst is geen dienst geweest, zoals die van anderen. Voor hen die er deel van wilden uitmaken was dit een boeiende levenservaring, ondanks alles. Het feit alleen al om gedurende zestien maanden in het leger te vertoeven tussen mensen afkomstig uit verschillende milieus, ten prooi aan plagerijen van allerlei aard, onder moeilijke omstandigheden ook, dit alles stak boordevol waardevolle levenslessen (…)
Foto
Paus Johannes XXIII: “… het leger is de universiteit van het leven…” (foto Delaet L.)
FotoOok dit is Afrika… (foto Delaet L.)

Uiteindelijk ging het vooral over de tussenkomsten in 1960 in Congo, waaraan ook het «4de Commando» voor een deel heeft meegewerkt; het onderstaande illustreert wat onder andere over de Para-Commando eenheden werd gezegd.
Kolonel Bruneau :

« Het herstellen van de orde werd uiterst beheerst uitgevoerd; hiervan zijn de zeer weinige slachtoffers die er tijdens deze operaties vielen het beste bewijs. Wat ook het kader en de troepen tot eer strekt. Wat misschien minder bekend is, is het feit dat dit merkwaardige resultaat in vele gevallen het directe gevolg was van de vele gedurfde en moedige beslissingen van het kader zelf. Een kader dat er in slaagde om in vele gevallen een bloedbad te vermijden, of dit indien mogelijk in te perken. Dit door zonder aarzelen te reageren of door soms zeer riskant op te treden. ‘Goed ingelichte’ personen dachten soms dat ze kritiek mochten uiten ― post-priori natuurlijk ― op bepaalde tussenkomsten van onze gereputeerde troepen. Volgens hen waren dit acties die ze als voorbarig, onnodig of zelfs ongepast bestempelden.
» Dit is een miskenning of op zijn minst, een gewild negeren van de feiten, of van de precieze omstandigheden. Een verkeerde in-vraag-stelling van de reden dus, of waarom de operaties werden uitgevoerd? Wat aan de basis lag van deze acties, of welke de oorzaken waren die deze uitlokten? Met een sereen en gerust geweten – wetende dat de opdracht tot in de puntjes werd uitgevoerd, dit alles bezorgde aan ‘La Grande Muette’ (2) het grote voorrecht om dergelijke lucratieve beweringen te mogen laten voor wat ze zijn. Beweringen die er enkel kwamen in een poging om Haar Ongerepte Eer te bezoedelen...»

Het zou onbillijk zijn indien ik dit historische overzicht zou afsluiten zonder te vermelden dat onze successen er ook kwamen dank zij de vele spontane gevallen van hulp, ons door de Belgen in Congo en Ruanda zelf geboden. Als woordvoerder van al onze commando’s is het mijn plicht om hen in ons aller naam hiervoor te prijzen en te bedanken. Een eerbetoon dat ze zeker niet hebben gestolen. Overal waar we aanklopten hebben ze ons spontaan en gastvrij ontvangen; die karakteristieke gastvrijheid trouwens, die men enkel maar in Afrika aantreft. Ze hebben ons met al hun middelen geholpen en ze hebben onze taak vergemakkelijkt door het bieden van alle mogelijke bijstand. Ik vrees echter dat ze tussen deze korte lijnen te weinig onze dankbaarheid en onze diepste waardering zullen ontdekken voor alles wat ze met een groot hart voor ons allen hebben gedaan.

Ik heb de inzet van de hele bevolking van Kisenyi al belicht naar aanleiding van het vliegtuigongeluk. Ik denk verder ook nog aan de vele kolonialen die ergens ver weg verloren in de brousse zaten. Of aan de vele missieposten die ons onderdak boden en die ons een plaats aan hun tafel gaven en meer in het bijzonder aan de broeders van de schoolgroep van Astrida. Ze hebben ons gedurende vele maanden gehuisvest. Ze kwamen ons ter hulp op het moment dat al onze eigen middelen uitgeput waren; wie herinnert zich de goede broeder Florin niet? Hoeveel radioposten heeft hij niet hersteld…?
Onze dank gaat ook uit naar de gewestelijke administratiediensten en in het bijzonder naar de TPM (Transport en Mechaniek), die geen moment aarzelden om ons hun volledige garage-infrastructuur ter beschikking te stellen en hiermee zorgden voor faciliteiten, zodat we aan onze konvooien snel de nodige reparaties konden uitvoeren. Of die zelfs met eigen transportmiddelen bijsprongen, vooral toen de Marscompagnieën voor ons als ‘manna’ uit de hemel kwamen vallen.
Solidariteit, gastvrijheid en samenwerking waren toen zeker geen ijdele woorden…!
 
 
     Terugkeer naar België
 
Er heerst een drukte van jewelste op het vliegveld van Usumbura. Vele vluchtelingen uit Congo begeven zich naar Ruanda-Urundi en keren naar België terug via het enige vliegveld waarop DC7-toestellen kunnen landen. Zij die wensen terug te keren met een Boeing dienen dit via Kamina te doen. Dit is ten andere ook de route die wij zullen volgen.
 
Een militaire DC3 brengt ons naar de Basis van Kamina, die als RV-punt dienst doet. Diegenen die een plaats hebben kunnen bemachtigen op één van de eerste vliegtuigen hebben het geluk dat ze de terugkeer kunnen maken met een burgerlijk lijntoestel van het type «Boeing». Diezelfde avond nog stijgen ze op in Kamina om met een directe vlucht op de luchthaven van Melsbroek te landen. De laatsten, waartoe ik behoor, moeten de nacht op de Basis doorbrengen. We zullen de volgende dag van de C130-toestellen van de Amerikaanse Luchtmacht en afkomstig van de Basis van Evreux (F), gebruik maken om dan via de reisroute, die ook de scholieren trouwens volgen, naar België terug te keren.

Op 28 augustus ‘s morgens stappen we in de enorme Amerikaanse transportvliegtuigen, waarin 85 valschermspringers met volle uitrusting kunnen plaatsnemen. Terwijl de vier C130’s in formatie hun vlucht naar België aanvatten, werpen wij nog een laatste blik op Equatoriaal Afrika. Kano is de eerste tussenstop. We krijgen de toelating om naar een tentenkamp te gaan, waar we nogal strikt onder de hoede van Engelse officieren en Nigeriaanse soldaten staan.

Foto
Vliegveld Usumbura: Padre Delodder en 1sgt.Majoor L. Delaet blikken gemoedelijk terug, alvorens met de C-119 naar Kamina te vliegen, waarna de terugkeer naar België volgt. Padre Delodder zal nadien aalmoezenier worden bij het 3 Para. Menige ancien zal zich nog zijn uitbundige manier van begroeting herinneren, de eerste maanden van zijn inlijving bij 3 Para (foto Delaet L)

In de vroege namiddag stijgen we terug op uit deze ‘bakoven’. We vliegen over de Sahara, het meer van Tsjaad en nog voor het invallen van de nacht zetten we in Tripoli voet aan grond op een Amerikaanse basis. De vlekkeloze organisatie op die basis doet ons verwonderd opkijken. Deze heeft alles wat een echte Amerikaanse stad maar kan bieden, niets ontbreekt. Autobussen brengen ons naar een mess, waar we een warme maaltijd voorgeschoteld krijgen. Het wordt onze laatste nacht op Afrikaanse bodem; we gaan in de loop van de avond onder de palmbomen nog een glas drinken. Deze is, zo te zien, ook het rendez-vous punt bij uitstek voor de familieleden van het personeel van de basis. Een dansorkest speelt er in open lucht meeslepende deuntjes. Ik heb sterk het vermoeden dat de vliegtuigbemanning hun vlucht hier speciaal hebben onderbroken om er nog een gezellige zaterdagavond te kunnen doorbrengen…

Zondag 29 augustus – 10:00hr. Op de tarmac wachten we ons vertrek af. Het zal uiteindelijk rond 13:00hr. draaien vooraleer de bemanning eindelijk beslist om op te stijgen! De crew, denken we, voelt zich niet fit genoeg om op het afgesproken uur te vertrekken (sic).
 
Ik krijg van de piloot, een luitenant-kolonel, de toelating om plaats te nemen in de cockpit waar het uiterst vriendelijke boordpersoneel me de nodige uitleg verschaft over de werking van de voornaamste boordinstrumenten.

Luttele tijd later vliegen we over de Middellandse Zee, in de verte duikt Sicilië op en zeer vlug komt de Côte d ’Azur in het zicht. Iets later tekenen, rechts van ons, de besneeuwde Alpen zich al af, net een plaatje uit een atlas. Parijs en zijn voorsteden liggen, omfloerst door nevelslierten, onder ons; ik meld aan mijn manschappen dat we de Frans-Belgische grens overvliegen. Iedereen verdringt zich nu voor de kleine raampjes van het toestel en probeert de eerste Belgische steden te herkennen. We zien Bergen en enkele minuten later Brussel. Ieders moreel schiet in één flits richting zenit en binnen enkele ogenblikken zullen we voet aan grond zetten op ons dierbare Belgenland. Dit is Melsbroek…

We nemen afscheid van de bemanning, een autobus brengt ons naar Zaventem.

Een laatste maal wordt er verzameling geblazen om een generaal, die de minister moet vervangen, de kans te geven ons te verwelkomen. En eindelijk zijn we daarna vrij om familie en vrienden in de armen te sluiten.

Een schaduw valt over dit alles: we denken speciaal aan hen die nooit meer dit geluk zullen beleven…

Wij…wij hebben de indruk uit een lange droom te ontwaken…
Foto
Vertrek van de Belgische troepen met een Boeing van Sabena vanop Kamina (foto Vitse)



HOOFDSTUK XIII / Voetnoten
  1. Kolonel Bruneau schreef zijn relaas in 1966, bijna zes jaar na de feiten
  2. Term gebruikt als omschrijving van het leger vóór 1945



                                                                     Auteur: Lt.Kol. BRUNEAU - Vertaling en bewerking: E. HOEDT


                                                          © Eddy HOEDT. Alle rechten voorbehouden. Contact [email protected]

Foto
2016
Powered by Create your own unique website with customizable templates.
  • WELKOM
    • MIJN BLOG
  • BOEKENNIEUWS
    • L'ANNÉE DU DRAGON. CONGO 1964 >
      • Préface de Patrick NOTHOMB
      • BEDANKING / REMERCIEMENT
    • HET JAAR VAN DE DRAAK. CONGO 1964
    • WINGS, DAGGERS EN KRONIEKEN
    • DE FORCE AERIENNE TACTIQUE CONGOLAISE 1964-1967
    • SAS-BOEK
  • REGIMENT PARA-COMMANDO
    • SPROKKELINGEN... >
      • De 1ste Luchtlandingstroepen
      • Arhem 1944
      • Bastogne 1944
      • De "Gazette van Diest" , 1924 .
      • 18de Detachement >
        • Artikel 1 : «PADDESTOELEN».
        • Artikel 2 : OP SAFARI.
        • Artikel 3 : DE MORTIEREN OP SAFARI.
    • In Memoriam Lt.Kol. A. Anne de Molina
    • De Cammando dagger
    • Commando instructeur G. DESCHAMPS
    • De Afrika-periode.
    • Operatie "ALASKA" - Kasongo 1960
    • CONGO 1960: "De zaak Lokandu".
    • Het 4de Bn Commando
    • 3 PARA : Organigram '60er jaren
    • De jaren 60: het Regiment als 'Snelle Interventiemacht'.
    • Nieuwe dienstplichtregeling anno 1975.
    • Ongeval kolonel Charles Laurent.
    • Is er nog toekomst voor onze paco's?
  • AFRIKA
    • CONGO >
      • Congo van Leopold II tot Dipenda
      • Militaire bases in Afrika: achtergronden.
      • De Basis van Kamina (BAKA).
      • De Basis van Kitona (BAKI).
      • DIPENDA EN GEVOLGEN >
        • Onlusten in juli 1960.
        • Het College der Commissarissen.
        • Het "Front Commun".
        • Repercusies Katangese Secessie op de belgo-congolese relaties.
        • Anti-Lumumba frontvorming
        • Het einde van Lumumba.
        • Het Eskadron der Gidsen in de Katangese Secessie.
      • CONGO CRISIS 1960-1963
    • CONGO 1964. >
      • De Kwilu-revolutie.
      • De terugkeer van Tshombe op het Congolese politieke platform.
      • Tshombe : Amerikaanse obstructie.
      • Voorbereidende OPS Stan & Paulis 64
      • CONGO 1964:"De Draakoperaties".
      • PICTURES CAUSERIE :"STAN & PAULIS" - OOSTENDE
      • D.R.Congo, december 1964
      • CONGO 1964 IN DE PERS : 50 jaar later...
      • Alfons De Waegeneer
      • GETUIGENISSEN >
        • Rode Draak: getuigenis kapitein-cdt Hughes le Grelle
        • Stan & Paulis: het relaas van een officier.
        • Getuigenis J. Cuylaerts
        • Getuigenis R. BEKKERS, 2 Cdo
        • Getuigenis M. Timmermans-Zoll
  • DIVERSEN
    • JEAN KESTERGAT
    • SOMA