CONGO 1964 IN DE BELGISCHE PERS : 50 JAAR LATER...
HIERONDER, ENKELE ARTIKELEN, VERSCHENEN IN DE PERS NAAR AANLEIDING VAN 50 JAAR OPERATIES "RODE EN ZWARTE DRAAK"
22 november 2014
(http://www.standaard.be/plus/krant/binnenland)
VIJFTIG JAAR NA DE BEVRIJDING VAN STANLEYSTAD ‘Ofwel worden we gered, ofwel sterven we allemaal’ 22 NOVEMBER 2014 | Lieven Sioen
‘Ik sloot mijn ogen om te bidden. Toen ik ze opende, zat ik tussen de lijken.’ Op 24 november 1964 bevrijdden Belgische para’s 2.300 vooral westerse gijzelaars uit de handen van Congolese rebellen in Stanleystad. ‘Het was een slachtpartij.’
Zomer 1964, Stanleystad. Christian Huez vertrekt naar zijn werk in de bakkerij, Michèle Timmermans geeft haar baby’s te eten. Veel aandacht besteden ze niet aan de radioberichten over de opmars van de Simba’s. Al sinds de onafhankelijkheid in 1960 heerst er onrust in Congo. Er woedt een interne machtsstrijd, de secessie van de rijke mijnprovincie Katanga is nog maar pas achter de rug, het land is een speelbal in de Koude Oorlog en het Amerikaanse en Belgische establishment doen er alles aan om hun economische belangen te vrijwaren. Politieke onrust hoort bij hun leven in Congo zoals de tropische hitte. En brood zal er altijd gebakken moeten worden, ongeacht wie er aan de macht is. In Leopoldstad (nu Kinshasa) is dat premier Moïse Tshombe, in het oosten van het land de antiwesterse rebellenbeweging van de Simba’s. Het Congolese leger, dat onder de bevolking een zeer slechte reputatie geniet, blijkt geen partij te zijn voor hen. In een mum van tijd veroveren zij heel oostelijk Congo. De Simba’s wanen zich door magie beschermd tegen kogels. Op veel plaatsen slaat het regeringsleger al op de vlucht als ze de rebellen zien opduiken. Beide partijen bestrijden elkaar met extreme wreedheid. De rebellen hebben het in het bijzonder op de intelligentsia, stamhoofden, ambtenaren en politici gemunt. Op 5 augustus veroveren de Simba’s ook Stanleystad (Kisangani) en zetten er hun hoofdkwartier op. Christian Huez is in de bakkerij aan het werk. ‘Rond de middag horen we schoten. We vluchten allemaal naar huis, het leger slaat meteen op de vlucht en laat massa’s wapens achter. Gelukkig heeft mijn vrouw net inkopen gedaan, want we zullen drie dagen het huis niet uit kunnen. Wanneer ik een paar dagen later weer ga werken, zijn de straten doods. Op de markt zie ik enkele lijken, waarschijnlijk plunderaars die zijn gedood.’
Magie en kannibalisme Desondanks is Christian Huez is er vrij gerust op. Hij heeft al eerder onlusten meegemaakt. In 1960, toen massa’s Belgen het land verlieten na de muiterij van het leger, is hij gebleven. Twee keer is hij de voorbije jaren zwaar gemolesteerd door agenten of soldaten, onder meer na de moord op Lumumba, maar elke keer riepen officieren hun ondergeschikten streng tot de orde. Van het geopolitieke getouwtrek om het reusachtige land met zijn immense bodemschatten en zijn strategische positie heeft Christian geen besef. ‘Er heerst aanvankelijk een strikte discipline onder de rebellen. Ze zijn ervan overtuigd dat hun magie verdwijnt als ze stelen of anderen aanraken. Van de blanken moeten ze afblijven.’ Maar niet alle Belgen zijn er zo gerust op. Sommigen worden wel degelijk zwaar mishandeld. Op een dag dringen kindsoldaten thuis bij Michèle Timmermans binnen. Ook zij heeft zowat haar hele leven in Congo gewoond. Na de onafhankelijkheid is ze geëvacueerd en werd haar vader door muitende soldaten ernstig gewond. Toch keerde ze later terug naar Stanleystad, om te trouwen met Marc Peneff, wiens familie daar een winkel van luxegoederen uitbaat. Michèle is pas bevallen van een tweeling. ‘De Simba’s werpen alles omver en plunderen de ijskast. Een van de kindsoldaten zet de loop van zijn geweer tegen de slaap van mijn baby’s en ontgrendelt de veiligheidspal. Hij kijkt me lachend aan. Ik spreek de taal en ken de mentaliteit. Ik weet dat ik kalm moet blijven. Panikeren zal hem doen schieten. Na enkele minuten haalt de Simba zijn wapen weer weg en gaat hij luid lachend naar buiten.’ De Congolese elite van de stad heeft het erger te verduren. Michèle Timmermans hoort gruwelverhalen over executies. ‘Vrouwen worden levend begraven, mannen voor de krokodillen gegooid, in stukken gehakt of hun hart en hun lever worden uitgerukt.’ Op een dag schieten Simba’s ook voor de winkel verschillende Congolezen dood. ‘De stank is ondraaglijk.’
Ommegang Met een groot deel van het land onder controle van de Simba’s roepen de Congolese premier Tshombe en zijn stafchef Mobutu de Amerikanen en de Belgen te hulp. De CIA organiseert een luchtmacht met Cubaanse huurlingen om de opmars van de Simba’s te stuiten. België stuurt militaire adviseurs. Een operatie over land wordt aan de Belgische kolonel Frédéric Vandewalle toevertrouwd. Hij zal met een brigade van Congolese militairen, Katangese gendarmen, Belgische vrijwilligers en een groot aantal buitenlandse huurlingen dwars door de jungle van de vroegere Belgische militaire basis in Kamina oprukken naar Stanleystad, 850 kilometer verder. Het allegaartje voertuigen waarover Vandewalle beschikt ontlokt hem de opmerking dat het precies de Brusselse Ommegang lijkt. Het wordt de naam waarmee het tegenoffensief de geschiedenisboeken haalt. De Ommegang krijgt luchtsteun van zes reusachtige Amerikaanse H21-helikopters, die de Congolese regering heeft gekocht. De toestellen zijn in slechte staat. Om ze te bemannen kijkt Tshombe opnieuw naar België. Op Kleine Brogel ruikt de dertigjarige jachtpiloot Paul Van Casteren het avontuur. ‘Ik kreeg de unieke kans om met een helikopter te leren vliegen. Voor een humanitaire missie, vertelde men ons bij het Belgisch leger. Maar in Congo horen we dat we wél risico’s moeten nemen. We moeten verkenningsvluchten uitvoeren, de brigade van kolonel Vandewalle bevoorraden en gewonden evacueren. Dat ik daarvoor eerst ontslag had moeten nemen uit het Belgische leger en een Congolees militair paspoort kreeg, daar stelde ik me toen geen vragen bij.’ Na een spoedopleiding in Koksijde maakt Paul Van Casteren zijn eerste vlucht in Congo op 22 november. Alleen de grote vaardigheid van Belgische technici en piloten houdt de zeventien meter lange gevaartes in de lucht. Maar ze zullen essentieel blijken om gijzelaars in het binnenland te evacueren.
Voor de krokodillen De Belgische en Amerikaanse steun aan Tshombe is riskant, want dreigt represailles uit te lokken tegen de duizenden Belgen en Amerikanen in het gebied onder controle van de rebellen. Christian Huez voelt einde oktober de sfeer omslaan. De rebellen hebben verschillende nederlagen geleden, en wijzen de Belgen en de Amerikanen met de vinger. ‘Ik zit met mijn Griekse buurman een glas bier te drinken, wanneer plots een auto met rebellen voorbijrijdt. Ze zijn niet agressief, maar sommeren me naar buiten en nemen me mee naar het Hôtel des Chutes. Daar zitten zo’n vierhonderd mannen, vrouwen en kinderen. We worden uitgescholden en daarna in groepen verdeeld. De vrouwen en kinderen blijven in het hotel, de mannen worden over verschillende kampen verspreid.’ Michèle Timmermans wordt ook uit haar huis gehaald. ‘Ik heb net de tijd om twee zuigflessen en twee luiers te nemen, en ga mee met op elke heup een baby.’ Het is het begin van een gijzeling die een maand zal duren. Naarmate november vordert, wordt de sfeer grimmiger. Op 22 november vragen de rebellen ‘des volontaires’. Niemand weet waarvoor, maar Christian stelt zich met een honderdtal mannen kandidaat. ‘Wanneer de rebellen naar de rivier de Tshopo rijden, denken we dat ons laatste uur is geslagen. Hier gooien ze immers hun slachtoffers voor de krokodillen. Maar de bus rijdt verder. Om ons te executeren, of elders vast te houden? Gelukkig voor ons valt de bus in de brousse in panne. Een Belgische mecanicien slaagt erin de bus ongemerkt helemaal te saboteren, zodat de rebellen ons uiteindelijk met andere voertuigen terugvoeren naar Stanleystad.’ Permanente doodsangst is ook wat onder de vrouwen en kinderen in Hôtel des Chutes overheerst. Michèle deelt een kamertje met haar twee schoonzussen, twee nichtjes en haar tweeling. ‘In de kamer naast ons horen we ’s nachts vrouwen krijsen. We weten wat daar gebeurt, maar kunnen niets doen.’
Operatie Rode Draak Op de Belgische en Amerikaanse ministeries van Buitenlandse Zaken volgt men de situatie nauwgezet. Onderhandelingen leveren niets op. In de citadel van Diest volgt kolonel André Anne de Molina het nieuws uit Congo op de voet. De paracommando heeft een lange Afrika-ervaring en heeft al aan enkele evacuaties van Belgen deelgenomen. Toch slaat het ‘verwittigingsbevel’ van 12 november in als een bom. ‘We moeten een dropping op Stanleystad voorbereiden. De Amerikanen leveren de vliegtuigen, wij de troepen. Een sprong op 8.000 kilometer van huis, onder vijandelijk vuur, is uitzonderlijk. Slechts vier mannen zijn op de hoogte, we beginnen meteen de operatie gedetailleerd te plannen.’ Bij de voorbereiding is ook commandant Hugues Le Grelle betrokken. ‘Het kader bestaat uit beroepsmilitairen, maar voor de rest bestaat het bataljon para’s uit vijfhonderd miliciens. Jongens van negentien of twintig die nog nooit uit hun dorp zijn weggegaan.’ Om geen argwaan te wekken, nemen de para’s nog deel aan het nationaal defilé op 15 november. Daar krijgt Le Grelle officieus in het oor gefluisterd dat Operatie Rode Draak een go krijgt. Twee dagen later vliegen dertien Amerikaanse C-130’s het bataljon para’s in het grootste geheim naar de Congolese militaire basis Kamina. Pas aan boord krijgen ze het doel van hun missie te horen: springen op Stanleystad en gijzelaars bevrijden. Op 23 november krijgt het bataljon uit Amerika en Brussel de codewoorden ‘Big’ en ‘Punch’. Midden in de nacht stijgen ze op. Om zes uur ’s ochtends, na een vlucht van drie uur, moeten ze springen. ‘We weten dat de Simba’s het vliegveld met vaten en kapotte voertuigen onbruikbaar hebben gemaakt, maar niemand van ons weet waar de gijzelaars zich bevinden.’ ‘Plots worden we van alle kanten beschoten. Ik zie een zware mitrailleur in de as van de landingsbaan op ons vuren. Maar de Amerikaanse piloten blijven koelbloedig op hun lijn vliegen. We springen. Op tachtig seconden staan 320 para’s op de grond. Mijn parachute is doorzeefd, maar niemand is geraakt.’ Zo snel mogelijk veroveren en beveiligen de para’s de luchthaven, en maken ze de landingsbaan vrij zodat veertig minuten later al twee extra vliegtuigen met jeeps, materiaal en extra troepen kunnen landen. Rond die tijd klinkt in het luchthavengebouw telefoongerinkel. Een para neemt op, een bange stem zegt in het Frans dat de gijzelaars in Résidence Victoria zitten. Zo snel mogelijk trekken drie compagnies met bewapende jeeps de stad in. Kolonel André Anne de Molina leidt er een van.
‘Tuez-les’ Ondertussen hebben de Simba’s sinds 22 november hun gijzelaars – mannen, vrouwen en kinderen – gehergroepeerd in het appartementencomplex Résidence Victoria. De vliegtuigen hebben Michèle gewekt. Ze kijkt naar buiten en ziet de para’s landen. ‘Het is voorbij’, denkt ze, ‘ofwel worden we gered, ofwel sterven we allemaal.’ Op dat moment komen woedende rebellen naar boven, halfnaakt, met machetes en geweren. Ze drijven de gijzelaars naar buiten. Michèle neemt twee zuigflessen met melk en haar kinderen. Op straat moeten de Belgen een colonne vormen. Aan beide zijden nemen rebellen plaats. Michèle ziet haar man terug en haast zich naar hem toe. Ook Christian Huez bevindt zich in de colonne, die richting luchthaven moet stappen. Hij heeft eerst niet de indruk dat de Simba’s hen willen doden. ‘Maar dan ontstaat een conflict tussen de officier en een doofstomme rebel. “Tuez-les”, roepen de Simba’s, “Leurs frères arrivent”, en ze beginnen op ons te vuren. Ik voel me heel kalm, kniel, sluit mijn ogen en begin te bidden. Wanneer ik mijn ogen weer open, ben ik omringd door lijken.’ Een kogel treft Michèle in de zij. ‘Ik zit onder het bloed en kan bijna niet ademen. Ik zeg mijn man dat hij goed op de kinderen moet passen. Hij slaat in paniek, richt zich wat op en roept dat de rebellen moeten ophouden met schieten. Een kogel raakt hem in het hoofd. Ik probeer het bloed dat uit het kleine gaatje in zijn hoofd vloeit te stelpen, maar hij sterft ter plaatse. Mensen die kunnen, rennen weg, maar worden afgemaakt door rebellen die zich in de struiken hebben verscholen.’ André Anne de Molina, die met zijn para’s ondertussen de stad is ingetrokken om de gijzelaars te vinden, hoort het geweervuur. De Belgische soldaten haasten zich. ‘We zien een slachtpartij’, zegt De Molina. Op straat liggen negentien doden en tientallen zwaargewonden. De para’s schakelen de Simba’s uit. Christian Huez is aan het geweervuur ontkomen. ‘Ik loop de bosjes in, kruip over een muur en verberg me onder een oude vrachtwagen. Ik hoor stemmen, neem een stuk ijzer om me te verdedigen, maar herken dan Nederlandse woorden. Zuid-Afrikaanse huurlingen, denk ik, maar het blijken Belgische para’s te zijn.’
Met speren en mortieren De hele dag zullen de para’s in Stanleystad gijzelaars opsporen en Simba’s bestrijden. Na de middag bereikt ook de gemotoriseerde brigade van de Ommegang de stad. Zij zullen de komende week de stad volledig zuiveren van rebellen en ook in de omgeving nog tientallen blanken evacueren. Christian trekt ondertussen op een tractor opnieuw de stad in om zijn vrouw en zijn twee kinderen te zoeken. Op de luchthaven is het een komen en gaan van vliegtuigen die Congolese troepen en materiaal aanvoeren, en overlevenden, doden en gewonden evacueren. In flitsen tussen waken en coma verneemt de zwaargewonde Michèle in het vliegtuig dat haar twee kinderen nog leven. Paul Van Casteren zit in een van de eerste helikopters die in Stanleystad landen. ‘Zodra we horen dat de luchthaven is bevrijd, naderen we op lage hoogte. Meteen beginnen de Simba’s op ons te schieten. We zijn verrast dat er nog zoveel in de stad rondlopen.’ Aan het einde van de piste komt ook commandant Hugues Le Grelle nog zwaar onder vuur te liggen. Met tweeëntwintig man verdedigt hij de startbaan. ‘We horen hoe honderden rebellen zich klaarmaken voor een tegenaanval. Ze roepen en zingen. De jongens zijn nerveus, want ze hebben gezien tot welke wreedheid de Simba’s in staat zijn. Ze bestoken ons met mortieren en geweervuur, maar ook met pijlen en speren. Onze positie wordt precair, de munitie raakt op. Net op tijd komt er versterking van zware mitrailleurs en luchtbombardementen.’
Zwarte Draak Tegen het einde van de dag is Stanleystad grotendeels onder controle van de para’s en de troepen van de Ommegang. Maar op de linkeroever van de Congorivier zijn geen para’s geland. Paul Van Casteren krijgt opdracht om met de helikopter naar rive gauche te vliegen. ‘Er staat daar een klooster. Aan boord hebben we een aantal huurlingen om de paters en nonnen te ontzetten, maar wanneer we op de binnenplaats willen landen, worden we opnieuw beschoten. Een kogel doorboort de vloer van de helikopter, tussen de benen van de piloot. We keren meteen terug.’ Later zal blijken dat eenendertig religieuzen op bijzonder sadistische wijze zijn vermoord. Twee dagen later, op 26 november, voeren de para’s een tweede sprong uit op de stad Paulis (Isiro) – Operatie Zwarte Draak. In totaal zullen de operaties Rode en Zwarte Draak 2.300 mensen evacueren. Daarna worden de para’s wegens de internationale druk op België teruggeroepen. De Ommegang, die onder Congolees gezag opereert, zet een wrede oorlog tegen de Simba’s voort en zal nog tientallen westerlingen ontzetten. Bijna vierhonderd zijn er in die maand november gedood, van wie eenentachtig in Stanleystad. Vijf para’s sneuvelden. Het aantal Congolese slachtoffers loopt in de vele duizenden. Met dank aan Eddy Hoedt, auteur van ‘L’année du Dragon. Congo 1964’, voor de archiefbeelden
Artikel verschenen in "De Standaard" , 22 november 2014
« Dragon rouge »: il y a 50 ans les paras belges sautaient sur Stanleyville
23/11/2014 09:37:00 Le 24 novembre 1964, une audacieuse opération combinée - aéroportée américano-belge «Dragon rouge» et terrestre Congolo-belge connue sous le nom d’«Ommegang» - mettait fin à la prise en otages par des rebelles congolais de plus de 1.600 personnes, dont 525 Belges, à Stanleyville. Cette opération, qui reste sans guère d’équivalent dans l’histoire militaire de l’après-Seconde Guerre mondiale, a permis de mettre fin à la «plus grande prise d’otages du XXe siècle», selon l’expression du consul de Belgique de l’époque à «Stan», l’ambassadeur à la retraite Patrick Nothomb. Cette prise d’otages avait débuté trois mois et demi auparavant, le 5 août, par la prise de «Stan» par une rébellion Simba (lion) qui partie le 15 mai d’Uvira (Sud-Kivu) et progressant à une vitesse fulgurante, s’était déjà emparée de pans entiers du territoire du jeune État du Congo (ex-belge), indépendant depuis quatre ans. Elle a pris fin le 24 novembre quand 546 paras - 320 membres du 1er bataillon parachutiste, renforcés notamment par des éléments du 2e bataillon commando et placés sous les ordres du commandant du régiment para-commando, le colonel Charles Laurent- sautent sur Stanleyville (aujourd’hui Kisangani, dans le nord-est de la République démocratique du Congo) en deux vagues depuis des avions de transport C-130 américains venus de France. Ils viennent d’effectuer en une semaine - dans un secret quasi-absolu - un long périple de Kleine-Brogel (Limbourg), avec des escales sur l’île britannique d’Ascension, dans l’océan Atlantique, et à Kamina, au Katanga (sud-est du Congo). Au sol, les paras de l’opération «Dragon rouge» font leur jonction avec la colonne de la 5ème brigade mécanisée, alias l’«Ommegang», ainsi nommée en raison de son caractère hétéroclite - elle rassemble en effet quelque 2.000 soldats de l’Armée nationale congolaise (ANC), des gendarmes katangais, des Cubains, des volontaires occidentaux, des mercenaires - sous les ordres du colonel Frédéric Vandewalle. Cette colonne commandée et encadrée par une cinquantaine d’officiers et de sous-officiers belges venait de parcourir par la route 1.200 kilomètres en moins de deux mois, libérant déjà une bonne partie du territoire rebelle et sauvant au passage quelques centaines d’otages expatriés. À Stanleyville, les paras, arrivés en premier, libèrent les otages, au prix de 24 morts belges et américains, principalement lors d’une fusillade avec les Simbas de l’éphémère «République populaire du Congo» auto-proclamée sur l’avenue Sergent Ketele. Le 26 novembre, les paras rééditent l’opération en sautant sur la ville de Paulis, le chef-lieu du district du Haut-Uélé, situé à 350 kilomètres au nord de «Stan» et elle aussi aux mains des rebelles, sous le nom de «Dragon noir» et mettent les rebelles en déroute. Otages libérés et militaires se replient à Kamina, avant de rentrer en Belgique. Après la libération de Stanleyville et le départ des para-commandos, l’Ommegang reprend l’offensive et pendant les six mois suivants reconquiert les territoires encore occupés par les rebelles, libérant encore un millier d’otages, se souvient un vétéran, le lieutenant-colonel en retraite Michel Neyt. Au total, l’intervention de 569 para-commandos a permis de libérer 2.375 otages de toutes nationalités au prix de deux morts - l’un à Stanleyville, l’autre à Paulis - et de douze blessés dans leurs rangs. Mais cette rébellion a fait quelque 420 morts parmi les expatriés et des milliers de victimes congolaises, sans compter celles de la répression féroce lancée après la reprise en main des zones libérées par le gouvernement central.
Une cérémonie mardi à Bruxelles Une cérémonie sera organisée mardi en fin de matinée au Soldat inconnu à l’occasion du 50ème anniversaire de la libération de Stanleyville, a-t-on appris dimanche auprès des organisateurs. Elle sera rehaussée par la présence du chef de la Maison militaire du roi, le général Jef Van den Put. Lors de la cérémonie prévue mardi à partir de 11h00 à la colonne du Congrès, des discours seront prononcés par le lieutenant-colonel en retraite Michel Neyt, qui préside l’association de l’Ommegang, et par le consul de Belgique à Stanleyville à l’époque, l’ambassadeur Patrick Nothomb. Ils précéderont également au ravivage de la flamme du tombeau du Soldat inconnu au son du Last Post et de la Brabançonne. (Belga) http://www.lavenir.net/article/printarticle.aspx?articleid=DMF201411 24/11/2014 17:39 Artikel verschenen in L'Avenir
Persbericht 29-11 / Communiqué de presse, Agence BELGA.
Un nouvel ouvrage sur les opérations "Dragon rouge" et "Dragon noir" au Congo en 1964
BRUXELLES 29/11 (BELGA) = Cinquante ans après les audacieuses opérations américano-belges "Dragon rouge" et "Dragon noir" qui ont permis de libérer des centaines d'otages aux mains de rebelles dans une large zone du Congo ex-belge, avec l'appui d'une colonne terrestre surnommée "Ommegang", un livre vient rappeler cet épisode douloureux, à l'origine sans doute de milliers de morts, principalement parmi les Congolais. Cet ouvrage, intitulé "L'année du Dragon. Congo 1964", est la traduction mise à jour d'un livre publié en 2011 en néerlandais ("Het Jaar van de Draak") et rédigé par un ancien para-commando, Eddy Hoedt. Il retrace, selon son traducteur et adaptateur, Baudouin Peeters, "la plus spectaculaire opération militaire belge de tous les temps", avec l'envoi de centaines de para-commandos dans un secret quasi-absolu pour sauter le 24 novembre 1964 sur Stanleyville (aujourd'hui Kisangani, en province Orientale, dans le nord-est de la République démocratique du Congo) depuis des avions de transport C-130 américains. Baptisée "Dragon Rouge", elle avait permis de libérer des centaines de ressortissants étrangers - dont 525 Belges - aux mains de rebelles Simba (lion) de l'éphémère armée de la "République populaire du Congo". Deux jours plus tard, les paras avaient réédité l'opération à Paulis (actuellement Isiro). Les troupes aéroportées avaient été appuyées par l'action d'une colonne terrestre, l'"Ommegang", ainsi surnommée en raison de son caractère hétéroclite, mêlant officiers et sous-offiicers belges, soldats congolais, gendarmes katangais et mercenaires étrangers. Le livre, fruit de cinq années de recherches, relate les événements qui ont mené à cette rébellion, à la prise de Stanleyville et de Paulis puis à leur libération ainsi que le retour triomphal en Belgique, avec un défilé resté célèbre dans les rues de Bruxelles le 1er décembre 1964. "L'année du Dragon. Congo 1964", Eddy Hoedt, adaptation et traduction française par Baudouin Peeters, 256 pages, edition Masoin.
29-11-2014
10 novembre 2014
Histoire / Anniversaire
Nom de code : Ommegang
Au cœur de Dragon rouge (Stan) et de Dragon noir (Paulis)...
Pour nombre de Congolais et de Belges, l'année 1964 restera celle du Dragon. Un Dragon tantôt rouge tantôt noir, synonymes des opérations de sauvetage et de libération du territoire congolais aux mains des rebelles Simba par les para-commandos belges. Les vétérans de ces opérations (au nom de code Ommegang) qui ont débuté fin novembre 64 ont évoqué les évènements à trois reprises depuis le 20 septembre mais il manquait une suite écrite pour les générations futures. C'est fait grâce à la publication de "L'Année du Dragon, Congo 1964" d'Eddy Hoedt qui a été adapté et traduit en français par Baudouin Peeters. Les lecteurs qui maitrisent la langue de Geert Bourgeois pourront aller plus loin: l'éditeur Manteau publie un autre ouvrage majeur sur le même sujet du lieutenant-colonel BEM et docteur en Histoire, Kris Quanten. Là où le premier nous livre une série de témoignages de soldats et d'expatriés, le second qui est le titulaire de la Chaire d'Histoire militaire à l’École royale militaire a examiné les opérations militaires belges au Congo en 1964 à l'aune des archives belges mais également américaines, britanniques et sud-africaines. Et comme Hoedt, il a rencontré de nombreux militaires belges et congolais et également des diplomates. Autre parallélisme : les deux ouvrages sont abondamment illustrés mais celui du duo Hoedt-Peeters présenté sous la forme d'un album offre l'avantage de pouvoir en proposer plus de 400. Une immersion utile dans une page essentielle de notre Histoire dont la dimension a échappé à nos gouvernant... Christian Laporte
L'Année du Dragon. Congo 1964 Eddy Hoedt / adapté et traduit par Baudouin Peeters / Ed. Masoin / 256 pp., env. 39,90 €
Operatie Rode Draak, De bevrijding van 1800 blanken door belgische para's in Congo in 1954 (Erratum door de journalist: 1954 moet natuurlijk 1964 zijn), Kris Quanten / Manteau / 24,99 €