Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden in Groot-Brittannië (1942) twee eenheden opgericht, die door hun samensmelting tien jaar later, het Regiment Para-Commando zullen vormen. Deze twee eenheden zijn een «Troop» Belgische Commando’s die onder het bevel stonden van reservekapitein Georges DANLOY en anderzijds een «Squadron» Belgische SAS Parachutisten, met aan hun hoofd, reservekapitein Eduard BLONDEEL.
Het zijn beiden onafhankelijke eenheden die in de schoot van de grote Britse eenheden een verschillende training volgen. Deze twee elite-eenheden zijn samengesteld uit soldaten met de Belgische nationaliteit, die bulken van enthousiasme en die uitermate gebrand zijn om ingezet te worden.
Opleidingskamp van de Belgische commando's in Achnacarry (Schotland) tijdens WO II. We zien hier de 'paradeground' voor de onderkomens van de instructeurs (halfronde, stalen golfplatenconstructies). De aspirant-commando's sliepen winter-zomer in tenten.
De commando’s, een honderdtal ongeveer, onderscheiden zich in Italië en Joegoslavië en tijdens de ontscheping en gevechten in en rond Walcheren. Ze verwerven hiervoor drie vermeldingen op hun standaard. De para’s, ongeveer tweehonderd man sterk, voeren niet minder dan dertien Special Air Service (S.A.S.) opdrachten uit tijdens en net na de Tweede Wereldoorlog. Twee van die opdrachten worden uitgevoerd als «Verkenningseskadron». Eenmaal dat de nieuwe eenheid aangevuld wordt met tweehonderd nieuwe vrijwilligers, gerekruteerd uit het intussen bevrijde België, voert deze nieuwe elite-eenheid als Regimentscompagnie verkenningen uit, maar neemt zij ook deel aan de eigenlijke gevechten. In minder dan een jaar tijd staan volgende vermeldingen op hun standaard: Normandië – België – Ardennen – Emden – Oldenburg.
Achnacarry 1943. We herkennen hier links toenmalig luitenant Roman, die later bevelhebber van het Regiment Para-Commando zal worden. Rechts kapitein Danloy, stichter en bezieler van de eerste Belgische commando-eenheden na WO II.
Na de oorlog worden beide eenheden omgevormd tot twee aparte bataljons die belast worden met de opleiding van (dienstplichtige) parachutisten en commando’s. Sinds 1949 staan ze zelf in voor hun opleiding en in 1950 nemen ze de training van de Korea vrijwilligers op zich. Vele para’s en commando’s dienen onder de vlag van de Verenigde Naties in dit conflict, dat ei zo na de aanzet vormt tot een nieuw wereldconflict.
Manschappen van het 2de Commando, eind de jaren vijftig, hier in Marche-les-Dames tijdens hun Commandokamp. Rechts vooraan herkennen we chef Leon Delaet, met naast hem, zijn adjunct.
In 1952 beslist het opperbevel van het Belgische leger om de Parachutisten- en Commando-eenheden samen te brengen in één Regiment. Van dan af is het Regiment Para-Commando een feit. Naast zijn eigen Staf is dit Regiment samengesteld uit twee bataljons. Met name: het «Eerste Bataljon Parachutisten» (1 Bon Para) en het «Tweede Bataljon Commando» (2 Bon Cdo). Daarnaast beschikt het over een eigen «Opleidingscentrum voor Parachutisten» (TrgC Para) en over een «Opleidingscentrum voor Commando’s» (TrgC Cdo).
Hierboven enkele foto's over de paracommando-opleiding in de jaren 50-60.
2. De Afrika-periode van het Regiment Para-Commando.
Materiaalsprong met 'chestbag' op de Basis van Kamina.
Vanaf 1953 krijgen de eenheden Para-Commando er een nieuw, immens en interessant actieterrein bij, gelegen in onze vroegere kolonie. Men stuurt «Detachementen» naar Afrika, die ondergebracht worden op de Basis van Kamina (Katanga) en later op deze van Kitona (Beneden-Congo).
De Basis van Kamina (BAKA) situeert zich op het Hoog Plateau van Katanga en ligt tussen Elisabethstad en Luluaburg. Bedacht door majoor Janssens, die trouwens de toekomstige bevelhebber van de Force Publique (F.P.) zal worden, is men in 1950 onder zijn leiding begonnen met de bouw van deze grote Belgische militaire basis. Een van de bedoelingen is om samen met de F.P. onze overzeese gebieden te beschermen. De eenheden van de F.P. liggen verspreid over het Congolese territorium. Men beschikt over een compagnie Congolese gendarmen per district. Per provincie beschikt men over een infanteriebataljon en per groep van twee provincies over een verkenningseskadron met pantserwagens. Steuneenheden (transmissie, transport), een luchteenheid verkenningsvliegtuigen en een compagnie commando vervolledigen het organigram. De F.P. moet het Congolese grondgebied verdedigen en staat in voor de ordehandhaving. Hierbij voegt men een goedgetrainde, «lichte» troepenmacht toe, die gevormd wordt door eenheden uit het Regiment Para-Commando. Deze nieuwe taak biedt tevens een oplossing aan het probleem van het voortbestaan van de Belgische parachutisten- en commando-eenheden en deel uitmaken van de «Metropolitaanse Troepen».
Op 15 april 1953, de oorlog in Korea woedt nog in volle hevigheid, vertrekken 44 paracommando’s aan boord van de «TNA Kamina» richting Afrika. Aan het hoofd van deze ‘verkenningseenheid’ staat eerst commandant M. Bossuyt, die opgevolgd zal worden door luitenant H. Grauf. Er zullen hierna vier «Detachementen» volgen die afwisselend zijn samengesteld uit een compagnie van het 1ste Para en het 2de Commando en waarvan het kader de nodige ervaring kan opdoen om de training van de manschappen aan te passen aan de Afrikaanse omstandigheden.
Manschappen van het 2de Commando, op oefening in de omgeving van de Basis van Kitona (Neder-Congo).
In 1954 wordt er beslist dat de opleiding van para’s en commando’s ‘eenvormig’ moet worden. Dit betekent dat de manschappen exact dezelfde opleiding en dezelfde taken zullen toebedeeld krijgen. Enkel de kleur van hun muts verwijst nog naar de vroegere twee aparte eenheden. Vanaf mei 1955 krijgt de compagnie van kapitein Holvoet (1ste Para) de eer om als eerste para-eenheid ook de volwaardige «commando-opleiding» in Marche-les-Dames te doorlopen. De commando’s hebben eerder al een opleiding in de parachutistenschool doorlopen (Schaffen).
Een praktisch gevolg van de fusie van de para’s en de commando’s is een completere opleiding en vorming. Alle manschappen dienen vanaf nu hun para- en commandobrevet te behalen, om daarna hun diensttijd in Belgisch Congo te beëindigen. Vanaf het «5de Detachement» wordt er op de Basis van Kamina een «Trainingscentrum voor Parachutage» uit de grond gestampt. Op 1 september 1955 wordt tevens het «3de Bataljon Para-Commando» opgericht (waaruit later het 3 Bataljon Parachutisten zal komen) en neemt de tradities van het «Vrijwilligerskorps voor Korea» over. De manschappen die deel uitmaken van dit nieuwe bataljon zullen, niet echt met veel plezier, hun Rode of Groene Muts moeten inruilen voor de Bruine Muts van de Koreavrijwilligers. Deze verandering van muts komt er om de uniformiteit van de kledij te bewerkstelligen. De oprichting in 1959 van het 4de Bataljon Commando en hun toewijzing aan de Basis van Kitona (BAKI) zal een oplossing betekenen voor het probleem dat niet zelden ontstond bij het ‘afstaan’ van de Rode of Groene Muts – waarvoor de manschappen niet zelden bloed, zweet en tranen hebben moeten laten tijdens de zware mutstesten in België – waarna ze bij het overschrijden van de 38ste breedtegraad verplicht waren om de Bruine Koreamuts op te zetten. De dienstplichtige paracommando’s verblijven over het algemeen ongeveer zes maanden in Congo.
Vanaf 1952 bevond het opleidingscentrum voor paracommando's zich op «Terra Nova» - beter gekend als de Citadel van Namen. Dit veranderd vanaf 1955, als er bij het 1ste Para en het 2de Commando ook drie compagnies miliciens worden ingelijfd. De bataljons zijn vanaf dan samengesteld uit een Staf en een compagnie Zware Wapens (de zogenaamde Staf en Diensten compagnie) en uit twee fuselierscompagnies. De omkadering ligt deels in handen van het personeel dat het detachement begeleidt dat vanuit België naar Afrika vertrekt (M.C.A. = Militaire Campé d’Afrique) en berust tevens bij het permanente kader dat in Afrika verblijft ( M.C.P.A. = Militaire du Cadre Permanent d’Afrique). Er zullen in totaal 24 Detachementen Afrika vervoegen, waarvan de oneven nummering verwijst naar manschappen met Groene Muts en de even nummering naar manschappen met een Rode Muts.
Amfibie-oefening op de Lualaba.
3. De paracommando-opleiding vanaf 1955.
Elke milicien die dienst neemt bij het Regiment Para-Commando wordt ofwel ingedeeld bij het 1ste Bataljon Parachutisten of het 2de Bataljon Commando. Daar de opleiding en de taken van beide eenheden uniform zijn gebeurd de toewijzing tot de para's of de commando's niet op vrijwillige basis, maar komt er afhankelijk van de lichting tot dewelke men behoort. Dit betekent dat als men zich als vrijwilliger aanbiedt men pas bij het ontvangen van zijn oproepingsbrief weet of men een Rode of Groene Muts zal dragen. Hier even aanstippen dat de militaire diensttijd tot 1954 nog 24 maanden bedroeg, in 1955 wordt dit 21 maanden, om daarna tot 15 maanden te worden ingekort. Slechts enkele lichtingen zullen 12 maanden dienst doen. Bij die enkele keren dat dit gebeurd komt men zeer vlug tot de vaststelling dat een zo complexe opleiding binnen dergelijke tijdspanne onmogelijk kan worden afgewerkt. Men besluit daarom zeer vlug dat de vrijwilligers die tot het Regiment toetreden, naast hun 12 maanden diensttijd, nog 3 maanden extra moeten doen als Beroepsvrijwilliger Korte Termijn (B.V.K.T.).
Tijdens zijn dienst moet de kandidaat-paracommando drie periodes met succes afwerken. De eerste periode voltrekt zich in één van de twee bataljons in België, waar de rekruut tot volwaardig elitesoldaat zal worden omgevormd. Deze eerste opleidingsperiode wordt, na het slagen van uiterst zware testen, afgerond met de «plechtige uitreiking der mutsen»: groen voor de commando’s en wijnrood voor de para’s.
Dan begint de tweede fase, waar ze achtereenvolgens het TrgC Para en Cdo moeten passeren.
In het TrgC Para in Schaffen krijgen ze de volledige opleiding tot militair parachutist met sprongen met volledige uitrusting. Deze training moet hen klaarstomen voor operationele taken. De opleiding is zeer praktijk gericht en verloopt onder toezicht van speciaal daarvoor opgeleide instructeurs (despatchers) en in uiterst veilige omstandigheden. Het Parabrevet, de «Wing», vormt hiervan de bekroning en wordt boven de rechter-bovenzak van de Battle Dress (BD) gedragen.
In het TrgC Cdo in Marche-les-Dames, wordt men opgeleid om op de meest moeilijke terreinen ingezet te worden en oefent men zich in het overschrijden van allerhande hindernissen: moerassen, rivieren en rotsen. Men leert er de bijzondere technieken van het alpinisme en men traint zich in het gebruik van allerhande amfibiemiddelen. Ook hier onder leiding van daarvoor speciaal opgeleide instructeurs (men heeft de instructeurs die tot de Wing Rotsen behoren, de Wing Amfibie, etc.). Op het einde van deze periode, «Battle School» genaamd, krijgt men na het slagen in de diverse disciplines zijn Commandobrevet, de «Dolk», die op de bovenkant van de linkermouw wordt gedragen.
Uiteindelijk, als derde en laatste periode sluit de dienstplichtige paracommando zijn diensttijd af met een verblijf van enkele maanden in Afrika (normaal zes maanden dus). Dit stelt hem in staat om de verschillende aangeleerde technieken in praktijk te brengen en zich verder te ontwikkelen tot volwaardig elitesoldaat. Dit is, schematisch en beknopt, het verloop van de opleiding in België in het Regiment Para-Commando tot eind de jaren vijftig van vorige eeuw. Vanaf begin de jaren zestig ondergaat deze enkele aanpassingen, die vooral voortspruiten uit de nieuwe taken van het Regiment. Dit zal de inzet als «Snelle Interventiemacht» in NAVO-verband met zich meebrengen. Dit is echter voer voor een andere bijdrage.
Het A-brevet van Parachutist (Wing).
Het A-brevet Commando.
4. Het verblijf in Belgisch Congo.
Basis van Kamina: op de achtergrond een DC-3 DAKOTA.
Als de paracommando’s België verlaten richting Congo hebben ze – normaliter – hun beide brevetten behaald: het Para-brevet A en Commando-brevet A (enkel de militairen die tot het Regiment Para-Commando behoren, kunnen dit A-brevet behalen. Niet-paracommando’s kunnen echter wel een vereenvoudigde stage in de beide opleidingscentra in Schaffen en Marche-les-Dames doorlopen en behalen daarmee het B-brevet). Ik schrijf «normaliter» omdat bepaalde gebeurtenissen net voor en na de onafhankelijkheid van Congo roet in het eten zal strooien in het opleidingsverloop. Dit zal er onder andere toe leiden dat niet volledig-gebrevetteerde paracommando’s zullen worden ingezet (wat o.a. gebeurd bij het 15de Detachement).
De reis naar Congo per boot, gevolgd door de luchtbrug vanuit Banana, duurt één maand (dit is van toepassing t.e.m. het 12de Detachement (ingelijfd bij het 1ste Para in februari 1958) dat Zeebrugge op 3 december 1958 per boot verlaat en ingezet wordt tijdens de oproer in Leopoldstad in januari 1959. Het «3de Bataljon Para-Commando» wordt tijdens het verblijf van die manschappen in Congo omgedoopt tot «3de Bataljon Parachutisten» en de Bruine Koreamuts wordt, tot vreugde van de manschappen, vervangen door de gekende Wijnrode Muts. Vanaf het 13de Detachement worden de manschappen – als gevolg van de gebeurtenissen in de kolonie – per luchtbrug naar Afrika gebracht).
Ook hier verloopt de verdere opleiding in verschillende fases, die we hier even zullen overlopen:
Een aanpassingsperiode van een maand, met oefeningen en bivakken in de omgeving van de Basis van Kamina (BAKA).
De eenheden verdelen tijdens de hierop volgende twee maanden hun activiteiten tussen maneuvers op pelotons- of compagnieniveau, worden opgeleid voor de sprong uit de DC-3 en de «Safari-oefening» per peloton, welke een eerste serieuze test is buiten de basis.
Eerst deze toelichting: daar de paracommando’s hun parachutisten-opleiding eerst in België doorlopen – met sprongen uit de C-119 – en men in Afrika initieel over DC-3 toestellen beschikt (en pas later over C-119 toestellen) moeten de paracommando’s zich hier eerst inoefenen op de sprong uit deze Dakota-toestellen.
Tijdens de laatste drie maanden van hun diensttijd volgen de maneuvers «Sweep and Kill» en «Tungulu» (dit laatste meer bekend onder de naam «Survie»). Hierna sluiten ze hun verblijf in de kolonie af met een groot afscheidsmaneuver, samen met de Force Publique.
Belgische paracommando's in de cargoruimte van een Dakota ergens boven de Afrikaanse vlakte, in voorbereiding tot een sprong.
4.1. De "Safari"-oefening.
Deze oefening duurt een week. De manschappen worden in volle brousse afgezet, op 200 à 300 kilometer van de basis, per geïsoleerd peloton. Ze leggen een honderdtal kilometers af te voet en verzamelen de laatste dag in compagnieverband, waarna ze de basis vervoegen.
Om zich te voeden beschikt elk peloton over een krap budget dat ze, geholpen door een inboorling van de F.P., zo goed mogelijk moeten weten te gebruiken voor de aanschaf van levensmiddelen in de inheemse dorpen die ze passeren. Toch zien de manschappen zich voor onverwachte situaties geplaatst, die ze zo goed mogelijk moeten weten op te vangen.
Een verdiende rustpauze tijdens de "Safari"...
4.2. De "Survie" of "Tungulu".
Aan de basis van deze «Survie» staat kapitein Militis, door deze Korea-veteraan uitgekend en uitgetest. Deze oefening moet de door vliegtuigpech of andere toestanden geïsoleerd geraakte paracommando toelaten om zonder levensmiddelen en zonder mogelijkheid om geravitailleerd te worden de «bewoonde wereld» te bereiken.
Uit een vliegtuig, gesimuleerd met pech, worden de manschappen in een totaal onbewoonde omgeving per tien man gedropt en ze moeten in 10 dagen 120 kilometers weten te overbruggen. Ze hebben enkel hun «bergham» bij zich (de gekende rugzak bij het Regiment), een slaapzak, een lange regenjas (tijdens het regenseizoen), twee veldflessen, een zakmes, een «gamelle», een wapen en 30 kogels, zout, kinine en halazone. Elke para is in broussekledij gehuld, met daar bovenop de gekende «broussehoed», maar beschikt verder niet over verse kledij, noch over toiletartikelen, noch voedsel, noch rookgerief. Hij heeft een verzegeld rantsoen bij zich, die hij pas in uiterste nood mag openen. Voor het vertrek wordt elke deelnemer streng gecontroleerd.
Tijdens de eerste vijf dagen worden de paracommando’s vergezeld van een instructeur en door twee inheemse gidsen. Deze laatsten moeten hen inwijden in het gebruik van eetbare planten, in het jagen en in de visvangst. De vijfde dag krijgen de manschappen, op het enige punt waar ze een gebruikte piste dwarsen, een medisch onderzoek en wordt hun noodrantsoen gecontroleerd. Daarna zet elke ploeg zijn tocht verder, vergezeld van nog één lokale gids.
De tiende dag moeten de deelnemers nog een morele test ondergaan tijdens een niet vooraf geplande tocht van 15 kilometer. Dit om te testen of de deelnemers na hun helletocht, nog in staat zijn tot het leveren van extra-inspanningen.
De typisch lange regenjas, vooral gedragen tijdens het regenseizoen in de tropen. Hier manschappen van een Nederlandstalige compagnie van het 4de Commando in 1959, net voor de aanvang van hun "Survie".
Het 3de Bataljon Para-Commando was toen de enige eenheid ter wereld die dergelijke realistische oefeningen organiseerde. Buitenlandse officieren kwamen zich in deze oefening ter plaatse introduceren, waaronder officieren van de U.S.-Marines. Men kan stellen dat 20 % van de deelnemers faalden in hun opzet, en dit ondanks hun al uiterst zware paracommando-opleiding die ze hadden doorlopen.
Tijdens de "Survie" zorgde men zelf voor het nodige voedsel. Vers van de plank... Hier is men bezig met het villen van een pas geschoten antilope.
4.3. De oefening "Sweep and Kill".
Stelt u zich een immense vallei voor, 12 kilometer breed en omzoomt door twee enorme plateaus, langs beide zijden gedomineerd door rotswanden van 350 meters hoog. Het geaccidenteerde terrein wordt door talrijke woeste bergstromen doorkruist. We bevinden ons in de vallei van de Lujima en in dit grandioos decor dat een ware natuurlijke hindernispiste is, gaat deze oefening van start.
De oefening, die drie dagen en twee nachten duurt, bestaat uit een reeks situaties die gerust de echte ‘oorlogsomstandigheden’ sterk benaderen.
Ze wordt opgebouwd rond een parachutage, onmiddellijk gevolgd door de verovering van een objectief, het opzetten van nachtelijke tactische bivakken, het vorderen in de vallei en het beklimmen van verschillende bergtoppen, met vuursteun (oorlogsmunitie) door de persoonlijke bewapening en met deze van de verschillende zware wapens behorende tot het bataljon, het opzetten van defensieve posities en luchtbevoorrading in de omgeving, en nachtschieten. Er ontbreekt werkelijk niets dat het realistische karakter van de oefening kan verstoren. Ook deze oefening is volledig uitgedokterd door ook een Korea-veteraan, hier kapitein Guérisse.
Als de paracommando’s in de jaren zestig van vorige eeuw met een twee weken lange kampperiode in de Schotse Highlands in Otterburn hun dienstterm van 15 maanden afsluiten, zijn de daar gehouden oefeningen gebaseerd of laten we eerder zeggen voor een groot deel afgestemd op de ervaringen opgedaan tijdens deze «Sweep and Kill» in Afrika. Het tropische decor wordt daar wel vervangen door een zeer gril en bar Noord-Europees klimaat.
"Otterburn Training Area" (O.T.A.) of zoals het bij de meeste paracommando's van de jaren 60 & 70 beter gekend was: "Otterbun Camp". Het toen grootste NATO-kamp van Europa, verscholen in de uitgestrekte heuvels van het graafschap Northumberland, waar vooral de schapen heer en meester waren...en waar de Belgische paracommando's een twee weken lange oefenperiode doormaakten. Er werd tijdens de oefeningen, zowel bij dag, als bij nacht, geschoten met scherp. Hier kon men zijn opgedane kennis en ervaring toetsen aan dicht bij de werkelijkheid liggende oorlogsomstandigheden.