In de loop van de avond van 14 september 1960 maakt de stafchef van het Armée Nationale Congolaise (A.N.C.), kolonel Mobutu, op de radio bekent dat zowel Kasavubu, de regering-Lumumba en de twee wetgevende Kamers geneutraliseerd zijn tot 31 december. Op dat moment is er nog geen sprake van de oprichting van een nieuw staatsorgaan of college. Hij alludeert wel een beroep te zullen doen op Congolese of buitenlandse bijstandstechnici. « Les politiciens pourront ainsi avoir le temps d’essayer de se mettre d’accord afin de mieux servir l’intérêt supérieur de ce pays. (…) …il ne s’agit pas d’un coup d’Etat militaire, mais plutôt d’une simple révolution pacifique (…) Nous ferons appel aux techniciens congolais neutres et aux techniciens étrangers choisis par nous-mêmes pour sauver le pays du chaos. » [CRISP, Congo 1960, p. 869]
Op dat moment zit Congo in een toestand van volle chaos. President Kasavubu heeft op 5 september premier Lumumba uit zijn ambt ontzet, de Congolese premier legt zich hierbij niet neer en ontslaat op zijn beurt op 14 september het Congolese staatshoofd. Dit is het moment waarop Mobutu zijn (eerste) coup pleegt, welke hij in zijn radiotoespraak eufemistisch een « geweldloze revolutie » noemt. Tijdens een persconferentie diezelfde avond geeft hij toelichting over zijn bedoelingen. In een scherp getinte politieke toespraak tot de pers verklaart hij onverbloemd dat hij beslist heeft om binnen de 48 uur de Sovjet- en de Tsjechische ambassade te sluiten. «Dès demain je vais lancer un appel solennel à tous nos étudiants, à tous nos techniciens africains qui sont en Europe et ailleurs. Ils doivent rentrer le plus rapidement possible, s’occuper de la gestion du pays. C’est à eux qu’il appartiendra de faire appel aux techniciens, de faire appel à d’autres spécialistes étrangers pour les aider dans leur tâche. Après cette courte période révolutionnaire, nous allons remettre le pouvoir, avec l’accord de nos jeunes étudiants, aux politiciens.» [Ibidem] Over Kasavubu en Lumumba zegt Mobutu « dat ze het met hem eens zijn en dat ook zij vinden dat dit de beste oplossing is voor het land. » De attaché op het kabinet Lumumba, Serge Michel, verklaart echter de volgende dag (15 september): « dat de centrale regering van de Congolese Republiek laat weten dat kolonel Mobutu door de imperialisten werd omgekocht om deze staatsgreep uit te voeren. » Op 20 september 1960 verklaart Kasavubu op de radio dan weer (SORAFOM – Société de Radiodiffusion de la France d’Outre-mer) « dat de neutralisatie van het staatshoofd geen enkele zin heeft. » Wat Ileo betreft, deze onderstreept niet afzijdig te staan van Mobutu’s standpunten, hoewel hij duidelijk maakt dat dit College over slechts tijdelijke en technische mogelijkheden mag beschikken. Aan de vooravond van de installatie van het College valt er bij sommige leden van de regering nog enige onzekerheid en verdeeldheid waar te nemen. Aldus maken Lumbala en Kanza op 22 september in Parijs hun stellingname bekend, die qua aard en vorm totaal verschillend is dan deze opgesteld door het kabinet Lumumba. Volgens beide politici heeft Mobutu « de [Congolese] natie een waardevolle dienst bewezen door het bloedvergieten van onschuldigen te voorkomen. »
De bijeenkomst van het College van 21 september is de eerste waar de echte werkingsproblemen aan bod komen. Zijn op deze vergadering aanwezig: Ndele (ondervoorzitter van de Raad), Cardoso, Mbeka, Nussbaumer, Tshibamba, Lebughe, Bokonga, Takizala, Mukendi, Kashemwa, Bindo, Bizala, Tshisekedi, Kandolo, Ngwete en Boboliko. Buiten de leden die dag aanwezig, maken ook nog deel uit van het College: Bomboko (afwezig maar toch tot voorzitter verkozen), Kazadi (opgesloten in de gevangenis van Luluaburg), Bolela, Lihau, Mushiete, Loliki (verblijven alle vier in Brussel), Watum, Ngoie (zitten in het buitenland). Hun aantal loopt hierbij op tot 24. Diezelfde dag nog worden er telegrammen verstuurd naar de afwezigen, alsook naar Mpase (zit in Brussel), Malimba en Mukendi (beiden zitten in Katanga). Op de bijeenkomst van 24 september zijn er zeven nieuwe commissarissen aanwezig: Kasongo, Lukusa, Mpase, Ngyese, Watum, Mukamba, Kapella, wat het aantal leden van het College op 31 brengt.
Minister van B.Z. Justin Bomboko, hier in oktober 1961, tijdens een persconferentie op het UNO-hoofdkwartier.
Mandi neemt deel aan de eerste vergaderingen van het College zonder daar officieel deel van uit te maken. Vervoegen later nog de rangen: Atundu, Kungala, Konde, Masanga, Ngondo, Kalanda, Pongo en Posho. In totaal is het ledenaantal nu gegroeid tot 39 man.
In de begindagen wordt het College voorgezeten door Ndele (van 21 september tot 3 oktober). Bomboko, die zoals we eerder zagen op 21 september als voorzitter van het College wordt aangeduid, bevindt zich op dat moment in de Verenigde Staten. Hij vervoegt het College pas op 4 oktober 1960.
Onder deze commissarissen zijn sommigen eerder al op diverse ministerkabinetten actief geweest. Ndele, Mbeka en Ngwete zijn respectievelijk kabinetschef geweest op het Ministerie van Financiën, Planning- en Coördinatie en op Volksgezondheid. Kandolo is kabinetschef geweest van Lumumba. Bomboko van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is medeondertekenaar van de “acte van afzetting” van Lumumba. Kazadi, van muluba-origine, zit opgesloten in Luluaburg op het moment van zijn benoeming. Nussbaumer, Cardoso, Mpase, Ngyeze en Bokonga zijn net aangekomen in Brazzaville en worden beschouwd als Lumumba-uiterst-vijandig-gezinden, hoewel Cardoso ooit woordvoerder van het MNC-Lumumba was geweest (op de economische Ronde Tafel van mei 1960). Commissaris bij Buitenlandse Zaken, Loliki was dan weer door Lumumba uitgekozen als «raadgever» op de politieke Ronde Tafel van januari-februari 1960. Twaalf commissarissen hebben een universitair diploma. De meesten hebben hun studies afgerond in Leuven of Lovanium. Een tiental anderen volgt nog universiteitsstudies. Anderen zijn dan weer ambtenaar bij één of ander sociale dienstencentrum. Bomboko echter, heeft een licentiaatspost aan de Brusselse universiteit (ULB) en is afgevaardigde aan het «Institut de Sociologie Solvay». Men kan dus stellen dat slechts de helft van de commissarissen afgestudeerde universitairen zijn.
1. De aanstelling van het «College» door het staatshoofd.
Op 29 september wordt het College door het Congolese staatshoofd benoemd. Dit gebeurt in aanwezigheid van diplomatieke vertegenwoordigers van 17 landen en van de pers. De vertegenwoordigers van Ghana, Guinee, Marokko en van de République arabe unie (R.A.U.) zijn afwezig. Kolonel Mobutu neemt geen deel aan de ceremonie. Ileo zit aan de zijde van de Congolese president. Kolonel Mobutu geeft publiekelijk uiting van zijn ongenoegen over de gang van zaken bij de ceremonie en laat opmerken dat hij het staatshoofd eerder geneutraliseerd heeft. Hij verwijt de commissarissen « dat ze zich voor de plechtigheid hebben laten gebruiken. » Mobutu: «Kasavubu n’avait pas à organiser cette cérémonie, car j’ai déjà installé les universitaires dans leurs fonctions.» [CRISP, Congo 1960, p. 875]
Intussen wordt met alle middelen geprobeerd – o.a. met door het 'Inlichtingen Commissariaat' openbaar gemaakte documenten – om deze staatsgreep juridisch te rechtvaardigen. Het uiteindelijke doel is uiteraard het forceren van de erkenning van het College als uitvoerend en wetgevend orgaan, meer bepaald bij de Verenigde Naties. Er wordt weinig ruchtbaarheid gegeven aan de rol van kolonel Mobutu in deze zaak; alles die betrekking heeft op Mobutu wordt in de berichten uiterst discreet behandeld. Enkel in een (bewierokende) verklaring van Kapella op 22 oktober wordt enigszins aan zijn rol herinnerd. «Le 14 septembre dernier, devant la situation dramatique qui régnait au Congo, un homme a décidé de prendre ses responsabilités devant la Nation Congolaise et devant sa concience d’homme libre. Cet homme, c’est le Colonel Mobutu…(…) …le Colonel Mobutu décida de mettre fin au chaos et de créer les conditions de calme et de tranquillité… (…) Le Colonel Mobutu a compris que le peuple congolais veut vivre et travailler en paix, fier de son indépendance… (…) C’est pour toutes ces raisons que le Colonel Mobutu a décidé, le 14 septembre, de neutraliser les politiciens et de confier à l’Armée Nationale le soin d’assurer l’ordre dans ce pays et la bonne marche des affaires et de l’administration…» [CRISP, Congo 1960, p.878] Men dient hier ook op te merken dat er in de schoot van het College niet wordt bepaald welke de taak van de commissarissen nu eigenlijk zal inhouden. Daarenboven heeft het mislukken van de stappen die er toe moesten leiden dat er een (nieuwe) Centrale regering werd opgericht en het daaruit voortspruitende goed ‘administratief functioneren’ – die op zijn beurt bij de commissarissen een bepaald gevoel van succes moest opwekken – er bij bepaalde leden van het College toe geleid dat ze hun rol gingen identificeren met deze van minister. Hierdoor veranderen ze per definitie het begrip «commissaire-technicien» tot dit van «commissaire-homme-politique». Dit is de reden dat het inlichtingencommissariaat in een nogal opmerkelijk bericht een «aandachtspunt» publiceert in nr. 524 van Congopresse, 19 november 1960. Daarin lezen we onder andere dat naast alle administratieve diensten, ook alle regeringsposten «op volle toeren draaien.» Het stuk eindigt met: «Simple question d’appellation, de titre, Ministres ou Commissaires Généraux, le travail est le même. Les Commissaires Généraux ont refusé les titres et les avantages accordés aux Ministres puisqu’ils ne sont pas élus du peuple, bien que la plupart des Ministres révoqués n’étaient pas nécessairement tous des élus non plus. En conclusion, le Congo, qui est un Etat Indépendant, dispose bel et bien d’un gouvernement légal bien rajeuni, qui, à l’encontre du Gouvernement précédent, s’acquitte en toute dignité de sa mission à très grande satisfaction du peuple congolais et des autres Nations du monde libre.» [CRISP, Congo 1960, p. 879] Met andere woorden: de commissarissen worden hier dus gewezen wat hun taak eigenlijk inhoud.
Teneinde de verschillende “tendensen” – aanwezig in de schoot van het College – te verduidelijken en de betekenis van het eigenlijke concept dat vervat ligt in de functie van “commissaris” te omschrijven, onderscheid men: 1. De technici, die effectief hun niet-politieke studies- of taken achter zich laten om in te gaan op de oproep van kolonel Mobutu. Deze behoren tot de grootste groep, maar zijn politiek ook het minst belangrijk. 2. Diegenen die achter de staatsgreep van Mobutu staan: ze zijn de tegenstanders van de politici, van de ministers en van de parlementariërs; ze eigenen zich zeer vlug een zekere vorm van politieke macht toe die initieel gebaseerd is op Mobutu’s staatsgreep en die uiteindelijk gerechtvaardigd wordt door hun (officiële) benoeming door president Kasavubu. 3. De commissarissen die politiek actief zijn: ze treden zowel ten persoonlijke titel op, of werken in het kielzog van een politieke groepering, maar zonder instemming of mandaat van het College.
Het verband tussen deze strekkingen en hun relatieve belangrijkheid zal zich wijzigen naargelang de kans op een parlementaire oplossing kleiner wordt. Aldus, door het mislukken van de regering-Ileo en door de verzoeningspogingen tussen het staatshoofd (Kasavubu) en Lumumba, kan het College een groter politiek aspect aan zijn opdracht geven. Daarenboven zal het bij de chef van het College ontbreken van voldoende eigen middelen om de macht effectief uit te oefenen, hem verplichten om eerst bij kolonel Mobutu onvoorwaardelijke steun te gaan zoeken en daarna bij het Congolese staatshoofd. Dit heeft het onvermijdelijke gevolg dat in veel gevallen het College afhangt van Mobutu’s politiek traject en door dit van het staatshoofd. Dit is zeker van invloed op buitenlandse relaties, op relaties met de VN-organisatie en op de contacten met de provinciale regeringen, in het bijzonder met deze van Katanga. In feite is dit College voor Mobutu niets anders dan een in de schoot geworpen “dekmantel”, waardoor hij meer en meer macht verkrijgt.
2. De algemene politieke strekking van het College.
De door het College gevoerde politiek wordt haar dus deels opgedrongen door de wettelijke autoriteiten of door de invloedssfeer die daaruit voortvloeit: kolonel Mobutu, het leger (A.N.C.), het staatshoofd en de politieke groeperingen die haar gunstig gezind zijn. Maar ook door de tegenstanders van de regering, die in feite de directe oorzaak zijn van de aanstelling van het College. Waartoe behoren: vooreerst premier Lumumba, een deel van zijn regering en parlement. En verder, de P.S.A-ministers van de provincie Leopoldstad, de regeringen van de Oost-provincie en van Kasaï, de landen van het Oostblok, verschillende afro-Aziatische landen en ook leidinggevende personen van de VN-organisatie in Congo. Daar tegenover staat, dat bepaalde politieke attitudes door het College op eigen initiatief, worden overgenomen. Hoewel men kan stellen dat deze slechts betrekking hebben op secundaire, politieke vraagstukken. De heterogeniteit in de samenstelling van het College en het ontbreken van enige hiërarchie binnen het College zelf zorgt echter in de eigen rangen – als het over het nemen van gecoördineerde en heldere politieke beslissingen gaat – voor ernstige hinderpalen. Verschillende commissarissen en in het bijzonder de voorzitter van het College (met name Bomboko) – die terzelfdertijd de contacten met het staatshoofd en met Mobutu verzekert – laten er zich toe verleiden om zich ten eigen titel sterke politieke gedragslijnen toe te eigenen. Naast Bomboko is dit het geval voor Nussbaumer, Bolela en Kadazi.
De voornaamste politieke keuzepunten van het College zijn de volgende: 1) De relaties met verschillende provinciale regeringen tot stand brengen. 2) De erkenning van de autoriteit van het staatshoofd, ondanks zijn door kolonel Mobutu bij decreet verkondigde neutralisatie. 3) Pogingen tot het herstellen van de macht over de provincie Katanga door de centrale regering in november-december en onderhandelingen opstarten met Sendwe. 4) Het sturen van een delegatie naar New York onder leiding van Cardoso, om er voor de Verenigde Naties de standpunten van het College te gaan verdedigen. 5) Breuk met bepaalde Afrikaanse landen (Ghana en de Verenigde Arabische Republiek). 6) Later (eind november): het invoeren van een bewind van militaire bezetting en economische blokkade van de Oost-provincie.
Laten we hier opmerken dat de publieke opinie vaak het College (verkeerdelijk) associeert met beslissingen, politieke daden of incidenten, waarvan zeer dikwijls niet duidelijk geweten is waar nu juist hun respectievelijk aandeel ligt. Dit geldt voor bepaalde leden van het College, maar ook voor het staatshoofd, voor leden van de regering-Ileo, voor de Sûreté (staatsveiligheid), het A.N.C., kolonel Mobutu, etc. . Het betreft hier in het bijzonder bepaalde arrestaties, soms gevolgd door een even snelle vrijlating van betrokkenen (Mpolo, Gizenga, Sendwe, Kashamura) en het specifieke geval «Lumumba». Het is duidelijk dat in de algemene beoordeling hiervan, het verschil tussen verantwoordelijken en initiatiefnemers niet is gemaakt en laten we eerlijk zijn, niet gemakkelijk te traceren is.
3. De administratieve en technische werking van het College .
Los van het courante beheer van hun departement stellen bepaalde commissarissen alles in het werk om de hen ter beschikking gestelde sector te reorganiseren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Ndele op Financiën, bij Mbeka op Economische Planning en Coördinatie, bij Lihau voor wat de studiehervorming Rechten en het probleem bij de magistratuur betreft, bij Kalanda op Ambtenaren Zaken, bij Bokonga op het departement Arbeid.
De administratieve en financiële situatie op 15 september 1960. Op het ogenblik van de aanstelling van het «College der Commissarissen» is de administratieve en financiële toestand in Congo om zo te zeggen, een puinhoop. Elke wetgeving die betrekking heeft op buitenlandse handel en de controle op de wisselmarkt is meteen afgeschaft door een arrest dat op 6 augustus is uitgevaardigd. Dit arrest is nooit bekend gemaakt, maar gewoon afgesproken met enkele bankiers. De reserves van de Centrale Bank zijn ‘weggesmolten’ tot 1.200 miljoen francs (29.747.223 EUR). Buitenlandse betalingen zijn onmogelijk geworden, de bevoorrading is geblokkeerd, terwijl exportproducten zonder enige controle uit het land 'wegvloeien'. Het rechtstreekse en onvermijdelijke gevolg daarvan is dat de opbrengsten en de deviezen niet kunnen worden geïnd. Dit is ook het geval voor wat betreft de fiscale inkomsten. In de hele administratie die zonder kaderpersoneel en zonder directie zit, heerst een hoge graad van afwezigheid en een gebrek aan discipline. Van 1 juli tot 29 september 1960 worden er dan ook slechts twee arresten uitgevaardigd en openbaar gemaakt.
Economie en financiën. In deze sectoren krijgt het initiële optreden een ‘boost’ door de aanwezigheid, aan het hoofd van dit departement, van commissarissen die onlangs nog de functies van kabinetschef hebben vervuld. Wat zorgt voor continuïteit, maar ook dat er op financieel vlak snel een technische samenwerking ontstaat tussen enkele UNO-experten en enkele Belgische 'financiële technici'. Op die wijze ontstaat op voorstel van de U.N.O. vanaf 3 oktober 1960 een «Conseil Monetaire» onder het voorzitterschap en het beheer van Umbricht (een ambtenaar van de Verenigde Naties). In deze «Raad» zitten, naast R. West (een expert aangeduid door de UNO) ook vier Congolezen (De Corte, Mushiete, Nsele en Togba). Deze «Raad» neemt het bestuur op zich van alle verrichtingen, relevant de bekwaamheden van een Nationale Bank. Om deze taak te kunnen uitvoeren maken ze gebruik van de diensten van de Centrale Bank die, volgens de akkoorden van Geneve van augustus 1960, geliquideerd moest worden. De «Conseil Monetaire» krijgt verder nog als taak om een Nationale Bank op te richten (wat eind februari 1961 een feit zal zijn).
Op 3 oktober wordt er tevens een “decreet met kracht van wet” uitgevaardigd die de Controle du Change et du Commerce Extérieur moet mogelijk maken. Twee weken later en door de toepassing van dit decreet ontstaat l’Office des Licences, l’Office du Change en de Commission de Change, die elk op zich volledig geafrikaniseerde instellingen zijn en die hoogst uitzonderlijk hun toevlucht zullen nemen tot de vraag naar hulp bij Europese “technici”, die in de rol van raadgever zullen functioneren. Alle omstandigheden in acht genomen kan men hier spreken van een positieve werking van deze organisaties.
4. Buitenlandse betrekkingen van het College van Commissarissen.
Lumumba, hier geflankeerd door hem gunstig gezinde Ghanese UNO-militairen.
Op het moment van de aanstelling door kolonel Mobutu kan het «College van Commissarissen» rekenen op bijval vanuit de hoek van de meeste buitenlandse en internationale regeringsafgevaardigden in Leopoldstad. De tijdelijke neutralisatie van de politieke autoriteiten en de aanstelling van “technici” worden door de buitenlandse waarnemers positief onthaald; ze [de waarnemers] vrezen echter voor een mogelijke uitbarsting van een burgeroorlog als gevolg van de machtsstrijd onder de militairen. Het internationale krediet dat de commissarissen krijgen zal echter zeer vlug ernstige hiaten vertonen. De sluiting van de Sovjetambassades en van deze van Tsjecho-Slowakije door kolonel Mobutu en de herhaaldelijke vijandige verklaringen naar de communisten toe vanuit de hoek van de leden van het College, laten veronderstellen dat dit onder buitenlandse invloed gebeurt. «La méfiance que le Collège ou certains de ses membres manifestèrent à l’égard de la plupart des pays africains ou asiatiques « neutraliste », tels que la République Arabe Unie, la Guinée, le Ghana, l’Inde, le Mali et le Maroc, renforcèrent la conviction que ce Collège était un instrument entre les mains des Occidentaux. Enfin l’Organisation des Nations Unies fut également l’objet de critiques très vives de la part de certains commissaires.» [CRISP, Congo 1960, p. 900]
a. De relaties met de U.N.O. In de begindagen van het College vallen de standpunten van de commissarissen nog samen met de besluiten van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarbij Congo tot de schoot van de VN-Organisatie wordt toegelaten. Bomboko, die de Congolese delegatie bij de Verenigde Naties voorzit zegt bij zijn terugkeer uit New York onder andere het volgende: «Rentrant de New-York, je suis heureux de vous annoncer que notre grand pays, le République du Congo, a été admis et reconnu membre des nations Unies. Dans les circonstances actuelles, avec toutes les difficultés que nous traversons, c’est le plus grand honneur qui pouvait être fait à notre pays.» [Ib., p. 900]
Thomas Kanza, hier gefotografeerd tijdens een vergadering van de Verenigde Naties in New York, juli 1960.
Op dat moment zijn de relaties tussen het College en de U.N.O. in Congo dus nog normaal te noemen; wat trouwens op 5 oktober via een officieel communiqué door het College nog wordt bevestigd. Het College verwacht op dat moment van de U.N.O. enkel maar een feitelijke samenwerking (une «coopération de fait») en geen erkenning of beslissing die politieke draagkracht inhoudt. Deze samenwerking gaat trouwens in de meeste departementen grotendeels onmiddellijk van kracht. Het zijn dan ook andere grieven die het wantrouwen van de Commissarissen-generaal zal voeden, meer concreet: de bescherming die Lumumba krijgt van de U.N.O. Wat trouwens van invloed zal zijn op de onmogelijkheid om hem te arresteren. Ook de steun ter plaatse aan de Congolese premier verleent door UNO-contingenten uit Ghana en Guinea voeden een klimaat van verdeeldheid.
Op 15 oktober legt de vicepresident van het College, Ndele, een verklaring af aan de pers (Congopresse, document n°475, 22 oktober 1960) : « Nous continuerons, comme nous l’avons fait jusqu’en présent, à collaborer avec les Nations Unies au Congo dans le cadre de l’assistance technique et financière qu’elles nous procurent et dont nous la remercions. Mais nous nous insurgeons violemment contre le rôle politique et militaire qu’elles ont joué au dépens des intérêts véritables du Congo et au profit d’intérêts étrangers ou, plus grave encore, au profit de l’ambition personnelle de quelques chefs d’état de petit pays étrangers. » [Ib., p. 901]
Ook commissaris-generaal Bolela heeft kritiek op de politiek van de U.N.O. en hekelt de bescherming die Lumumba van bepaalde UNO-contingenten geniet en ook de ‘eigengereide’ VN-politiek (une politique «onusienne», ib. p.902) die de belangen van Congo schaden. Haar [UNO] rol van ‘beschermer van Congo’ wordt hierdoor in vraag gesteld. Na de aanslag tegen zijn persoon op 18 september komt er een kentering in de houding van kolonel Mobutu ten opzichte van de U.N.O. Deze verandering moet onvermijdelijk tot botsingen leiden met deze internationale organisatie. Waarover gaat het hier: argumenterende « dat ze [de V.N.] rechtstreekse en openlijke steun verlenen aan Patrice Lumumba » eist hij [Mobutu] op 22 september de terugtrekking van de Ghanese en Guineese UNO-contingenten. Een eis die op 29 september ook nog eens door Kasavubu wordt bevestigd. Op 3 oktober heeft Mobutu opnieuw een meningsverschil met O.N.U.C. (Organisation Nations Unie du Congo). De UNO-organisatie heeft bezwaar tegen het sturen van Congolese militairen op “opleidingsstage” naar Westerse landen « omdat dit meer om een vorm van rechtstreekse militaire bijstand gaat, een beslissing die in schril contrast staat met de resoluties van de Veiligheidsraad. »
Utrechts Nieuwsblad, 27-10- 1960
Op 10 oktober loopt de spanning nog meer op. Bomboko dringt aan opdat de U.N.O. de arrestatie van Lumumba zou toelaten of ten minste steunen en stelt een ultimatum: « Het A.N.C. is bereid om de strijd aan te gaan met de U.N.O. indien dit nodig is om Lumumba aan te houden. » Mobutu volgt Bomboko niet, maar de verhouding tussen de voorzitter van het College (Bomboko) en de U.N.O. verslechterd zienderogen. Op 12 en 13 oktober protesteert eerst Badibanga (afgevaardigde van Kasavubu) en daarna Bomboko bij de Veiligheidsraad, opnieuw tegen de bescherming van Lumumba. In hun ogen is dit een gecamoufleerde « inmenging in binnenlandse Congolese aangelegenheden. » In New York barst intussen de strijd los tussen de (verschillende) Congolese delegaties om toegelaten te worden tot deelname aan de vergaderingen van de VN-Veiligheidsraad.
Op 19 oktober neemt Lihau standpunten in die van een totaal andere orde zijn. Hij eist van de Verenigde Naties « juridische erkenning van het nieuwe Congolese regime. » Weigeren is voor hem uitgesloten omdat de Veiligheidsraad het regime van Nasser (Egypte) en Fidel Castro en onlangs nog het nieuwe Turkse regime heeft erkend. De malaise vertaalt zich eind oktober in een spectaculaire boycot door de Congolese regering van “de dag van de Verenigde Naties” in Leopoldstad.
Op dat moment bereikt de spanning tussen de U.N.O. enerzijds en het College van Commissarissen, kolonel Mobutu, president Kasavubu en de pas aangestelde nieuwe premier (Ileo) anderzijds, een eerste hoogtepunt. Oorzaak zijn de incidenten tussen Congolese soldaten en de burgerbevolking van Leopoldstad. Het lijkt er sterk op dat de U.N.O. van plan is om de Congolese troepen in Leopoldstad te ontwapenen. Op 26 oktober vraagt het Congolese staatshoofd en kolonel Mobutu voor de eerste keer de terugtrekking van Dayal (speciaal gezant van de secretaris-generaal van de V.N.)
De speciale VN-gezant wordt door Kasavubu en Bomboko op het matje geroepen. De U.N.O. en de Congolese regering besluiten uiteindelijk om toch de samenwerking verder te zetten. De U.N.O. moet zich distantiëren van inmenging in Congolese interne zaken en moet zich onthouden van het nemen van initiatieven van welke aard ook, zonder eerst met de Congolese regering hierover te onderhandelen. Mobutu spint hieruit garen en beweert dat de U.N.O. het College heeft erkend. Aan een journalist die vraagt « of het College erkend wordt als volwaardige regering? » antwoord Mobutu: « Nee, ik heb nooit beweerd dat dit College in wezen een regering is. »
De woordvoerder van de V.N. bevestigt in Leopoldstad dat de U.N.O. met de commissarissen onderhandelt over het opstellen van een technisch plan. Daarnaast maakt de U.N.O. via een communiqué bekend dat Mobutu aanvaard heeft om af te zien van de militaire bezetting van Leopoldstad en belooft heeft om zijn troepen terug te trekken en in hun kazernes terug te trekken.
Tijdens de maanden november en december 1960 worden de vijandige verklaringen versus U.N.O. nog heftiger en frequenter. De protestverklaringen van de commissarissen worden wel minder scherp geformuleerd dan voordien. Men kan stellen dat het merendeel onder hen ten persoonlijke titel, of met de UNO-commissarissen die aan hun departement werden toegewezen, samenwerken. Daar tegenover staat dat de wrok tegen de U.N.O. vanuit de bevolking van Leopoldstad en vanuit de rangen van de soldaten van het A.N.C. die kolonel Mobutu trouw zijn gebleven steeds groter wordt.
In de verslechtering van de relaties met de U.N.O. spelen ook enkele andere factoren een belangrijke rol: 1) De manier waarop het A.N.C. door speciaal-V.N-gezant Dayal werd omschreven in zijn rapport van 2 november 1960 wordt door kolonel Mobutu en zijn officieren effenaf als beledigend beschouwd. Dayal schrijft in zijn rapport: «le renouveau d’indiscipline de l’A.N.C. , principal facteur de la détérioration constante et souvent rapide de l’ordre public» [CRISP, Congo 1960, p. 906] 2) De beweringen van Dayal over de politieke invloed van de Belgen in Leopoldstad hebben op verschillende Congolese commissarissen hetzelfde effect. 3) Het niet terugtrekken uit Congo van de Ghanese en Guineese contingenten en de diplomatique en militaire incidenten rond de ambassade van Ghana op 21 en 22 december dragen bij en bespoedigen de verslechtering van de relaties tussen de verantwoordelijken van de U.N.O. en de Congolese autoriteiten in Leopoldstad.
De beslissing van het Raadgevende Comité van de Verenigde Naties (5 november) om een «Verzoeningscommissie» voor Congo samen te stellen wordt door de regering in Leopoldstad zeer slecht ontvangen.
b. De relaties met de afro-Aziatische landen.
Albert Ndele.
Op 15 oktober verklaart Ndele aan de pers dat de commissarissen open staan [étaient en faveur] « voor een oprechte samenwerking met alle Afrikaanse landen of broederstaten. » Hij looft ook de houding en het gedrag van de Ghanese troepen in dienst van O.N.U.C. Deze stellingname is een complete verassing daar deze volgt op gebeurtenissen die er schijnbaar op wijzen dat de relaties tussen de nieuwe Congolese gezagsdragers en deze van sommige Afrikaanse landen de slechte kant opgaan (meer bepaald deze met: Ghana, Guinea en de R.A.U.).
Op 14 september maken militairen van Mobutu zich meester van het diplomatenkoffertje van Lumumba en van documenten waarvan Le Courrier d’Afrique de garantie geeft « ze te zullen publiceren. » Onder de documenten zitten drie op 12 september gedateerde brieven van N’Krumah (de Ghanese president van 1960-66) waarvan de authenticiteit door niemand wordt betwist. Twee van die brieven zijn een antwoord op de klachten van Lumumba betreffende de rol van de Ghanese O.N.U.C-strijdkrachten die hem toegang tot Radio Léopoldville verhinderden. In één van de brieven schrijft N’Krumah aan Lumumba (die hij steeds aanspreekt als «Mon cher Patrice») het volgende: «…concernant le refus de mes troupes de vous permettre de vous emparer hier de la Radio Léopoldville. C’était une affaire regrettable, mais je crois que les troupes se sont comportées de cette façon, puisque pour l’instant, elles sont sous les ordres des Nations Unies.»
In de derde brief (in het Engels) wordt enerzijds aangedrongen op gematigdheid en voorzichtigheid, maar staan anderzijds suggesties om Lumumba’s positie te versterken: een snelle heroprichting van de administratie met de hulp van de U.N.O., oprichting van een beperkt kabinet waarvan het mandaat moet toelaten om de meest dringende problemen op te lossen en een reorganisatie van de Force Publique. (…) …do not force Kasavubu out now. (…) …do not come out with any new constitution now. (…) …be «as cool as a cucumber.» (…) You must not push the United Nations troops out until you have consolidated your position. (…). [CRISP, Congo 1960, p. 908]
Uiteraard bewerkstelligen de raadgevingen van N’Krumah en zijn uitgesproken partijdigheid ten gunste van Lumumba een nog grotere vijandschap tussen Lumumba’s tegenstanders en alles wat maar enigszins met N’Kruma en met Ghana te maken heeft. Mobutu bestempelt dit zonder restrictie « als een directe inmenging in de Congolese aangelegenheden. »
President N’Krumah van Ghana.
Ook de relaties tussen het Congolese staatshoofd en president N’Krumah gaan zeer vlug de slechte kant op. Op 25 september stuurt de Ghanese president aan president Kasavubu een duidelijke verwittiging. In punt 5 van deze brief lezen we: « Donc il appartient à tous les états Indépendants d’Afrique de venir à l’aide du Gouvernement légitime de Lumumba et de protéger contre tout acte de subversion provenant de l’autorité militaire non assise de Mobutu dont le seul but est de le supplanter par les pro-impérialistes qui appuient les prétentions illégales d’Iléo ; prétentions qui n’ont d’ailleurs ni l’appui parlementaire ni la confiance de la majorité du peuple congolais. » Hij [N’Krumah] belooft verdere troepensteun aan de wettelijke Congolese regering die, met goedkeuring van het Congolese parlement geleid wordt door Kasavubu en Lumumba. N’Kruma dringt aan opdat zowel Kasavubu, als Lumumba zijn zes-punten-voorstel dat hij aan de Veiligheidsraad heeft overgemaakt zouden steunen en goedkeuren. Dit in hun eigen belang. In het bewuste voorstel heeft hij het onder andere over het verder zetten van de samenwerking met de U.N.O. « Que le Gouvernement central doit être entièrement appuyé comme le Gouvernement légitime du Congo avec l’appui total des Nations Unies. » Verder vraagt hij de ontwapening van alle buitenlandse «privé legers» die onder het bevel staan van Belgische officieren en dringt aan op de hervorming van het A.N.C.
Op 30 september protesteert president Kasavubu heftig tegen deze aantijgingen: « Lecture de votre télégramme m’a étrangement déçu. Déception partagée par population congolaise en constatant ingérence troupes ghanéennes et guinéennes dans affaires intérieures et vos déclarations non conformes aux véritables aspirations peuples congolais.(…) Informez-vous sur le terrorisme et le banditisme créés sur l’impulsion de Lumumba. Informez-vous pour savoir dans quel état se trouvent ces provinces durant les deux mois et demi de l’existence du gouvernement Lumumba. » Kolonel Mobutu en president Kasavubu eisen op dat moment de terugtrekking van de Ghanese- en Guineese UNO-contingenten. Hun «voorbehoud» breidt zich zeer vlug ook uit richting de R.A.U, ook naar Indonesië toe en naar de staten die bij de UNO-veiligheidsraad blijven aansturen op de erkenning van Lumumba als rechtmatig premier.
De steun die Lumumba van bepaalde VN-detachementen op het terrein krijgt drijft de spanning ten spits: de Congolese premier krijgt op 25 september bescherming van Ghanese en Egyptische militairen tijdens zijn tournee door de Afrikaanse wijk van Leopoldstad. En op 1 oktober wordt hij uitgenodigd voor een diner, hem aangeboden door Guineese diplomaten.
Op 4 oktober vraagt Kasavubu de terugtrekking van drie leden van de Ghanese ambassade (Djin, Welbeck en Botsio). En op 14 oktober beslissen de Commissarissen om Moumié (afkomstig uit Kameroen) en vier Guineese onderdanen uit te wijzen op basis van een brief van Lumumba, geadresseerd aan Antoine Gizenga.
De standpunten van de U.N.O. maken de kloof nog dieper.
Dit komt enerzijds door: het voorstel op 28 oktober van acht Afro-Aziatische staten die aandringen op een bijeenroeping van het Congolese parlement; de open vijandschap van deze staten ten opzichte van het parlement zoals dit door het Congolese staatshoofd wordt geleid; de beslissing op 5 november om een verzoeningscommissie voor Congo op te richten, waarna Kasavubu de vergadering verlaat zonder dat er een noodzakelijk akkoord uit de bus komt; de motie van Ghana, die het debat van het parlement van 9 november afwijst met 48 stemmen tegen 30 stemmen. Anderzijds komt dit door: de herhaaldelijke door de Commissarissen geuite complotbeschuldigingen en ook door de protesten van kolonel Mobutu en Ileo tegen de aanwezigheid van Afro-Aziaten in Leopoldstad; de aangehaalde argumenten van Cardoso vóór de Veiligheidsraad waarin Sovjet-Russen en “Neutralisten” «één pot nat» worden genoemd.
De breuk komt er op 21 en 22 november, als gevolg van schietincidenten tussen militairen van het A.N.C. en Tunesische VN-soldaten waarbij kolonel Kokolo van het Congolees regeringsleger en een Tunesisch VN-soldaat om het leven komen. Vier VN-soldaten worden gekwetst. Op 22 november is er opnieuw een kort schietincident met gewonden; gedurende de dag worden verschillende VN-militairen door Congolese troepen opgepakt en korte tijd vastgehouden. Dit alles gebeurt op het eigenste moment dat de UNO-Veiligheidsraad de afvaardiging van het Congolese staatshoofd bekrachtigt met 53 stemmen pro, 24 anti en 19 onthoudingen.
Op 15 november 1960 wordt een secretaris van de ambassadeur van Ghana door de Congolese troepen die Lumumba’s residentie bewaken aangehouden en vastgehouden in een militair kamp in Leopoldstad. De ambassadeur wordt beschuldigd van het bezorgen van interne-politieke documenten aan Lumumba.
De dag na deze incidenten beslist de UNO-Verzoeningscommissie om zijn vertrek tot 5 december uit te stellen. Na de terugkeer in Leopoldstad van Kasavubu, waarbij hij door de massa fel wordt toegejuicht voor zijn behaalde successen op de Veiligheidsraad in New York, verklaart Kasavubu de leden van de diplomatieke afvaardiging van de R.A.U. als personae non grata. Dit leidt op 3 december tot protesten van Ahmed Sékou Touré (president van Guinea) bij de UNO-Veiligheidsraad. Doch vanaf deze datum bepaald de arrestatie van Lumumba en zijn overbrenging naar Thysstad grotendeels de houding van deze staten. De drie regeringen – Ghana, Guinea en de R.A.U. – verspreiden op 21 december simultaan volgende verklaring: «les pays qui s’associent à cette déclaration, demandent aux Nations Unies de rétablir une situation normale, par la relaxation immédiate de Patrice Lumumba et des ministres du gouvernement légitime, et de rétablir l’autorité légale telle qu’elle était au moment où les Nations Unies sont intervenues, ce qui implique la restitution du pouvoir officiel au gouvernement Lumumba, constitutionnellement élu, en laissant au gouvernement et au Parlement les mains libres pour assurer leurs responsabilités.» [CRISP, Congo 1960, p. 922] Op basis van deze verklaring moet de conférence des chefs d’Etats africain (de zogenaamde «Casablanca»-groep: Algerije, Egypte, Ghana, Guinea, Libië, Mali en Marokko) begin 1961 weer bijeenkomen. Er dient rekening gehouden te worden dat, wat de relaties van Congo met de Afrikaanse staten van de «Brazzaville»-groep betreft, deze groep weinig of geen contacten onderhoudt met het College van Commissarissen. Hun voornaamste bezigheid behelst eerder het verlenen van steun aan Kasavubu en het beschermen van het begrip «Conseil de Famille». De «Brazzaville»-groep verenigt hoofdzakelijk de vroegere Franse kolonies: de Centraal Afrikaanse Republiek, Kameroen, Ivoorkust, de Volksrepubliek Congo, Dahomey (nu Benin), Mauretanië, Gabon, Opper-Volta (nu Burkina Faso), Senegal, Niger, Tsjaad en Madagaskar. In tegenstelling tot de «Casablanca»-groep (radicaler), verdedigt deze groep Afrikaanse staten, een geleidelijke aanpak van het begrip «Afrikaanse eenheid». Zowel in Abidjan, als in Brazzaville, zijn de genodigden Congolese politieke figuren. Bomboko en bepaalde andere commissarissen hebben weinig lof voor de in november-december 1960 verleende steun van Fulbert Youlou (gewezen priester en premier van de Republiek Congo) aan Tshombe en Kalonji. Ook president Kasavubu is vanaf eind november deze mening toegedaan. Deze komt er voor de steun die hij kreeg vanuit de Verenigde Naties, na een periode waarin hij meermaals nog zijn erkentelijkheid had uitgesproken naar Brazzaville toe. Youlou zal echter persoonlijke contacten blijven onderhouden met kolonel Mobutu.
Als afsluiter volgend fragment uit het verslag van de Belgische Kamer dat handelt over het College. Hieruit blijkt de relatieve belangrijkheid en de onmacht van het College in de evolutie van de Congo crisis. « Uit de interventies van de leden van het College van commissarissen-generaal kan worden opgemaakt dat velen van hen slechts een flauw benul hebben van wat zich allemaal in het land afspeelt. Een en ander lijkt niet zomaar het gevolg te zijn van de ontreddering binnen de administratie of van de onmacht van de autoriteiten; de voornaamste oorzaak is evenwel dat de « échte machten », dat wil zeggen zij die in werkelijkheid de touwtjes in handen houden in andere sferen opereren en af en toe een formele structuur zoals dit van het College als rechtvaardigende dekmantel gebruiken voor bepaalde, reeds ondernomen of nog te ondernemen acties. Naarmate de Groep van Binza en de andere medespelers actiever worden, verdwijnt het Collège des Commissaires généraux meer en meer naar de achtergrond; het vergadert steeds minder en treedt almaar minder naar buiten als een hechte ploeg. Met uitzondering van een aantal die samenspannen met andere machtscenakels waar beslissingen worden genomen die nochtans alle commissarissen binden, is het College van commissarissen-generaal eigenlijk gebruikt om aan "windowdressing" te doen. » (KAMER · 4e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE 2001-2002, DOC 50 0312/007 , p.965)