GETUIGENIS VAN Jef CUYLAERTS / 2 de peloton – 11Cie – 1 Bon PARACHUTISTEN
Ascension, november 1964
De jonge kandidaat-paracommando Jef Cuylaerts (°1945) passeert op 1 januari 1964 de poorten van de Citadel van Diest, thuisbasis van het 1ste Bataljon Parachutisten. Die dag vervoegt hij er voor het eerst zijn eenheid. Elke jonge paracommando kijkt vol spanning en ongeduld uit naar dit ultieme moment, vast besloten om er het beste van zichzelf te geven. Deze eenheid, samengesteld uit allemaal vrijwilligers, heeft er in zijn nog korte bestaan een solide en geduchte reputatie opgebouwd: iedereen die voor de Rode of Groene Baret kiest weet dat hem een loodzware opleiding staat te wachten, …maar verwacht… en wil ook niets anders... Tot mijn 14 jaar ben ik naar school geweest; dan was het ‘gaan werken’… Voor mij betekende dit: de steenfabrieken, waar ik echt heb leren afzien door het keiharde werk. Enkele oudere schoolmakkers moesten naar het leger en van hen hoorde ik voor het eerst spreken van de paracommando’s! « Ik had er geen flauw benul van, wat het woord ‘para’ inhield, laat staan ‘commando’… » zegt hij later geamuseerd. « Pas toen ik die gasten terug zag, de ene met een wijnrode muts op, de andere met een groene, ontsproot bij mij de enigszins jaloerse wens: dit wil ik ook wel worden. Ik had er uiteraard niet het minste vermoeden van, van wat het gevolg van deze keuze zou zijn en wat ik later nog zou gaan meemaken…! »
Intussen doorliep ik het voor elke paracommando klassieke traject: keiharde vooropleiding, testen voor de muts, parabrevet en het nog hardere commandokamp. Daarop volgden oefeningen…en nog eens oefeningen. In die dagen deden de wildste verhalen de ronde: hevige onrust in Congo, de rebellen zouden Stanleystad hebben veroverd en de eerste geruchten doken op: « … dat we naar Congo zouden gaan… » Persoonlijk dacht ik dat dit allemaal geen zo’n vaart zou lopen en dat dit wel zou overwaaien, maar de geruchten bleven... Tijdens het weekend (het was toen 17 november in de voormiddag) kwamen we terug in de kazerne van Diest aan; op de trap dwarste ik iemand (zijn naam ontgaat me) en hij zei me ietwat gespannen: « …we vertrekken naar Congo ». Ik dacht er het mijne van en mompelde iets van: « …ja, dat zal wel ». Iets later kwam onze sergeant en chef ons opzoeken, met de melding dat we ons moesten klaar maken om te vertrekken. Niemand mocht nog telefoneren naar het thuisfront en elk contact met de buitenwereld werd ons verboden. Alles moest strikt in het geheim gebeuren…
De officiële berichten luiden: dat we naar Turkije of Noorwegen vertrokken op manoeuvre. Meer werd ons niet verteld…enkel: dat we moesten inpakken en wel zo snel mogelijk. Het was toen nog aangenaam spannend: weg uit de dagdagelijkse oefeningen, op naar nieuwe horizonten! Éénmaal we klaar waren: verzameling bij de voertuigen en instappen. En toen we de kazerne uitreden werden we uitgewuifd door een resem familieleden van onze beroepsofficieren…! om te bewerken.
Samenstelling van de drie gevechtspeloton's van de 11e Cie / 1 Para
Geen tijd later, intussen was het al behoorlijk donker geworden, kwamen we aan op het militaire vliegveld van Kleine Brogel. We hoorden het geronk van vreemde vliegtuigen, het was een heel ander geluid dan dat van onze vertrouwde C119-Flying Boxcars. We hadden dit type van vliegtuigen nog nooit eerder gezien! Pas later hoorden we dat het Amerikaanse toestellen waren, C130 Herculus vliegtuigen; in onze ogen: echte reuzen! Enige tijd later gingen we aan boord, het ging allemaal heel snel en we beseften niet echt wat er ons overkwam. Deze vliegtuigen waren veel groter en veel ruimer en konden meer dan 60 man met materieel aan boord nemen. We stegen op; vier uren later begon het vliegtuig te dalen, we hadden er geen flauw benul van waar we waren! Toen we geland waren moesten we blijven zitten… Het was nacht, er werd een bidon zwarte koffie en ook groene appelsienen aan boord gebracht. Achteraf gezien besef ik, dat we eigenlijk al deze geheimdoenerij gewoon over ons heen lieten gaan. Korte tijd later gingen we weer de lucht in; voor het eerst liet de Amerikaanse boordcommandant iets van zich horen: met een soort ‘bugel’, een overblijfsel zeker van hun burgeroorlog lang geleden (sic) blies hij ons als het ware de lucht in! Hij had rossig haar en was sympathiek, nog heel jong ook (22 jaar) en de andere vier van de Amerikaanse vliegtuigcrew waren zeker niet ouder. Het bleek zijn eerste ‘echte’ actie te zijn. In Vietnam woedde intussen de oorlog in volle hevigheid, maar toch bleek dat dit hun ‘vuurdoop’ zou worden. Na enkele uren vliegen kwam één van onze officieren met een brief in de hand, die hij ons voorlas: we hoorden dat het Britse eiland Ascension ons voorlopig einddoel was. Dit vulkanisch eilandje behoorde tot de Falklands en lag op 3.000 kilometer van de Afrikaanse Westkust…
…het was tien uur vliegen en zoals de meesten sliep ik; ik schoot plotseling wakker en schrok: het vliegtuig bevond zich slechts een tiental meter boven het wateroppervlak…! Er was niemand die een woord zei, er hing zelfs een angstige sfeer in het vliegtuig… We wrongen onze nek in de onmogelijkste bochten om iets meer te vernemen uit de mond van onze officieren. Maar « alles was OK, niets aan de hand… » Het bleek dat we in het verlengde van de landingsbaan vlogen en deze doemde zeer vlakbij uit de zee op… Oef, wat een geruststelling…! Het liep tegen de middag, we verlieten de C-130’s. Na een paar honderd meter lopen kwamen we aan een tentenkamp. En de bidon zwarte koffie en de groene appelsienen werden geruild voor een echte kantine…bemand met echte Amerikanen (wat een luxe, vonden we…)
Eiland Ascension. Opstellen van de toen gekende M56 twee persoontentjes.
ASCENSION…
Het was een vulkanisch eiland, niet meer dan een rode lap rotsgrond. De sfeer was hier zeer aangenaam en we zaten vlak bij de Oceaan, maar toch werd ik overmand door een raar gevoel van heimwee; ik verlangde voor het eerst naar huis! Ik herinner me nog zeer goed het gevoel toen ik bij die grote oceaan stond en probeerde naar huis te kijken. Maar misschien stond ik wel in de verkeerde richting te kijken…?
Dit was dus de plaats waar we ons zouden voorbereiden op wat verder komen zou... Er werden grote maquettes gemaakt van de DZ [Dropping Zone, N.E.H.] in Stan. We deden ons uiterste best om het allemaal goed in ons hoofd te prenten. Ieder straatje, ieder gebouw stond er op. Ik bewonderde op dat moment de mensen die dit maakten…
Tijd om te gaan eten. In de kantine vielen we achterover: deze ‘veldkeuken’ kon gerust optornen tegen een heus restaurant. Ik deed mijn pet af voor deze mensen en hun zin voor organisatie...
Tegen de avond mochten we dan gaan zwemmen; er werd ons aangeraden om niet meer dan tien meter ver in zee te gaan, want er zaten reuzenhaaien en er vlogen immens grote zeearenden rond met een vleugelslag van wel drie meter die constant het luchtruim doorkliefden. Het werd nacht; tijd om te gaan slapen op onze veldbedden. We sliepen vlakbij het water en het geruis van de oceaan wiegde ons in slaap.
Midden de nacht: alarm! Met pak en zak moesten we in de kortst mogelijke tijd naar het vliegtuig. We hadden er geen vermoeden van dat het om een oefening ging. Toen het moment kwam om in te stijgen…werd de oefening afgelast. We konden terug gaan slapen…! ´s Anderendaags: terug maquettes bestuderen, gevolgd door een ‘hergroeperingoefening’ in ons eerste RV-punt na de sprong. Deze bleek een grote beek te zullen worden, waar we ons perfect zouden kunnen opstellen. In de namiddag werd de dril ingeoefend om het vliegtuig te verlaten: onze voeten moesten precies op de plaats staan waar de voetafdrukken stonden uitgetekend. De landing op het beton was hard en deze oefening werd een 5-tal maal herhaald. Iedere dag kregen we ook een zeer strenge wapeninspectie: onze wapens moesten immers perfect in orde zijn. Hierna mochten we terug gaan zwemmen…en daarna: terug goed eten…!
De klassieke 'zandbak' waarmee men de operatie minutieus voorbereid.
OP NAAR DE BASIS VAN KAMINA…
Op 21 november verlaten wij het eiland Ascension. Één van de twaalf toestellen krijgt bij het opstijgen een brandende motor! Hij keert onmiddellijk terug en er moet gewacht worden op een ander toestel. Dit neemt weeral enkele uren tijd in beslag...
Onze boordcommandant komt terug op de proppen met zijn ‘bugel’ en blaast terug ‘ten aanval’. Opnieuw tien uren vliegen… We proberen wat te slapen, wat mij niet echt lukt. Door die goede keuken op het eiland heb ik immers tandpijn gekregen! Dus ga ik maar een kijkje in de cockpit nemen, waar ik door de boordcommandant hartelijk word ontvangen. Hij nodigt me uit om plaats te nemen op zijn stoel (wat ik nu vertel had ikzelf nooit voor mogelijk gehouden) Ik, die in mijn vroegste kinderjaren droomde van een carrière als piloot, val van verwondering bijna achterover en wat de 2de in bevel toen deed, verstomd me compleet; hij zet het toestel op automatische piloot en ik had de indruk dat het vliegtuig voor enkele minuten in mijn handen lag! Voor mij werd dit uiteraard een ongelooflijke ervaring. Als ik later vertelde dat ik waarschijnlijk de eerste Belgische militair was die met dit vliegtuig had ‘gevlogen’, vroeg men me uiteraard altijd direct of ik een mop aan het vertellen was. Niemand geloofde mijn verhaal, dat nochtans de waarheid is. Amerikanen zijn opgegroeid met vliegtuigen, zoals wij met auto’s; dus in hun ogen is dit een ‘normale’ zaak. Voor mij echter, was dit een heel bijzondere ervaring. Na dit fantastische gebeuren ga ik terug naar beneden en voor enige tijd gaat mijn tandpijn over. Blijkbaar zijn dergelijke exploten een prima geneesmiddel…
Op 22 november landen we op de Basis van Kamina. We slapen in de vliegtuigloodsen op het vliegveld. Er worden daar ook ‘filmke’s’ gedraaid: van ‘den dikken en den dunnen’ [Para Jef Cuylaerts heeft het hier over de gekende lachkrakers van Laurel en Hardy, N.H.E.]. Er wordt blijkbaar niets onverlet gelaten om ons volledig te ontspannen en ons op ons gemak te stellen. De ernst van de situatie dringt nog altijd niet echt tot ons door. En we kunnen ons nog steeds niet van de indruk ontdoen, dat dit alles slechts een oefening is…
Basis Kamina: "We slapen in de vliegtuigloodsen op het vliegveld..."
DRAGON ROUGE…
In de nacht van 23 op 24 november is het zover. Rond 6 uur in de morgen hangen we boven de Congostroom, in de omgeving van Stanleystad. Het was springen van op 200 meter hoogte, zo bleek al vlug. Als ik naar buiten kijk staat het vliegveld onder ons in vuur en vlam... De realiteit ligt hier vlak voor ons; we komen van vrede in volle oorlogssituatie terecht… De deur die de cockpit van de laadruimte scheidt gaat open…en onze Amerikaanse vriend met de bugel blaast met volle overgave het ‘ten aanval’… Een bijna surrealistisch moment…!
Ik sta achteraan in de stick en geen tijd later bevinden we ons terug boven het vliegveld van Stan. We staan ineengedoken en met het hoofd gebogen, terwijl het vliegtuig met kogels wordt doorboord en een zwarte rook vult stilaan de vliegtuigruimte. Ik kijk constant naar de vliegtuigvloer: het blijkt namelijk dat velen een zwakke maag hebben…! Ik ben nog enkele meters verwijderd van de uitgang. In een flits spookt onze oefening die we op Ascension uitvoerden me weer door het hoofd. Ik plaats mijn voeten op de voorziene voetafdruk en weg ben ik… De sprong zelf is na enkele seconden achter de rug... Met een klap kom ik op de grond terecht. We zijn blijkbaar naast het vliegveld gedropt en komen meteen terecht in een regelrechte oorlogszone. Ik hoor nog steeds de eerste kogels fluiten terwijl we naar ‘de geul’ [Het vooraf afgesproken ‘hergroeperingpunt’ van de parachutisten, een droogstaande waterloop, N.E.H.] lopen. Wat de hergroepering betreft, deze verloopt perfect. Ik had intussen nog geen enkele rebel gezien. Ze noemden zich Simba’s of leeuwen en dachten dat ze onsterfelijk waren. Na de sprong moet het vliegveld gezuiverd worden, wat een hele karwei is; toch gebeurd dit vrij snel…
Plotseling kom ik tot het besef dat ik het warm heb en ik besef dat we in de tropen zitten! We krijgen plotseling het bevel om te verzamelen, in rijen van twee; zo rukten we op naar de stad. Van het ene op het andere moment breekt er een vuurgevecht los. Dit is het eerste visuele contact dat we met de vijand hebben; deze bevindt zich op een tiental meters van ons af… Ze komen uit hun stellingen: er volgt een kort, maar hevig vuurgevecht en de vijand wordt uitgeschakeld. Plots komt het bij me op, dat niemand onder ons eerder al een dode heeft gezien. Hier liggen ze dan, met hun ogen open en er valt een vreemde stilte…en wij maar verrast blijven toekijken… De onderofficieren brullen dat we verder moeten en dat we niet moeten blijven staan gapen! Tja, voor hen is dit immers niet meer de eerste keer… Sommigen onder hen hadden er 2 jaar Korea en 5 jaar Congo op zitten...maar ze wilden ons, de groentjes, hiermee gewoon beschermen…
De 'bewegingen' van de verschillende pelotons in het centrum van Stan. Opgemaakt volgens een rapport van de STAF en van de 11e Cie. bemerk rechts op de kaart de plaats waar De Waegeneer (11e Cie / 3e Pl) dodelijk werd geraakt.
We naderen de stad. Plots wordt er halt gehouden. Een groep rebellen hebben een 15-tal gijzelaars in hun macht en dreigen hen te doden als we naderbij komen. Er worden hier echter geen compromissen gemaakt: onze commandant die vooraan op kop loopt geeft het bevel om aan te vallen. Het moet allemaal heel snel gebeuren…
De echte oorlog breekt los! Er wordt van alle kanten geschoten… Op een bepaald moment is het net alsof alle geluid wegvalt, hoewel men van overal blijft schieten… Dit bezorgt me een zeer raar gevoel. De rebellen zetten het op een lopen, maar we zijn goed getraind in het lopen en het achtervolgen van onze vijanden. Er wordt jacht op hen gemaakt…in en door de huizen, op onze typisch getrainde manier: de voet tegen de deur en een regen van kogels van links naar rechts door de kamer… Op weg naar het plein horen we dat sommige gijzelaars het niet hebben gehaald; onder hen ook Belgen. Omdat het Rode Kruis achterop komt moeten we zelf de eerste zorgen toedienen aan de gekwetsten. Hiervoor zijn we ook getraind en we hebben daar prachtig werk geleverd…
Dan begeven we ons naar de buitenwijken. Daar moeten nog verschillende weerstandsnesten met rebellen uitgeschakeld worden. Rond 9 uur in de morgen bemerken we verschillende blanke militairen, die echter niet bij ons horen. We hebben ons verdekt opgesteld en er wordt hen toegeroepen dat ze zich moeten identificeren. Het blijken huurlingen te zijn, een vooruitgeschoven groep die tot de Ommegang behoort; later komen ze terug, nu vergezeld door zwarte ANC-soldaten…
Tegen de middag trekken we ons terug op het vliegveld, en nemen er onze posities terug in langs de landing- en startbanen. Men brengt ons eten en drinken: een blik kip en bier, het alom gekende ‘Simba-bier’. Alles wordt snel naar binnen gewerkt, terwijl we kijken naar het aan- en afvliegen van de toestellen: journalisten die landden, gewonden die worden weggebracht…
Vliegveld 'Simi Simi' van Stanleystad: gewonden worden binnengebracht en geëvacueerd met Amerikaanse vliegtuigen.
Tegen de avond worden we plots verplaatst naar de andere kant van de landingsbaan. Ik heb daar juist mijn schoenen uitgedaan die we, net als onze kledij trouwens, sinds een paar dagen onafgebroken dragen zonder de gelegenheid te krijgen om ons te verversen. Plots besef ik dat ik mijn rantsoen Simba-bier ben vergeten in mijn vorige stelling. Ik ga daar gewoon op kousenvoeten naar toe…hoewel dit door het grote aantal keitjes niet echt gemakkelijk loopt…! Als ik naar mijn stelling terugkeer, ik ben zo ongeveer halverwege mijn traject, barst er plots een geweervuurfusillade los… Daar het intussen tamelijk donker is geworden, zie ik de ‘tracers’ [lichtspoormunitie, N.E.H.] recht mijn richting uitzwiepen. Het wordt een regelrechte sprint op leven en dood…de laatste meters werk ik af met een sprong die menig Afrikaanse tijger zou doen blozen… Ik zie en hoor de kogels afketsen tegen het vat waar de eetrantsoenen in zitten. Ondanks dat we onder vuur liggen wordt er door ons niet teruggevuurd. We sparen onze munitie voor een echt treffen... Iets later krijgen we dan toch het bevel om het vuren te beantwoorden. Daarna wordt het plots terug stil.
Rond 21.00 uur, intussen is het pikdonker geworden, horen we mortiervuur; het is mooi om zien: allemaal kleine lichtjes aan parachutes die naar beneden komen dwarrelen en het wordt bijna even klaar als gedurende de dag… Nu zien we de rebellen heel duidelijk bewegen in het lage struikgewas rond de pistes. Opnieuw barst het vuren los; dit duurt bijna de halve nacht en van slapen om beurt komt niet veel terecht…
"We sparen onze munitie voor een echt treffen... Iets later krijgen we dan toch het bevel om het vuren te beantwoorden. Daarna wordt het plots terug stil..."
Schets van de 'nachtopstelling' der troepen rond het vliegveld van Stan en van de rebellen aanval op het uiterste oostelijke punt van de luchthaven (Volgens majoor MINE, Cdt. 1 Para)
DRAGON NOIRE…
We moeten ons klaarmaken voor het zuiveren van een tweede objectief: het betreft Paulis, een stad die enkele honderden kilometers verder ligt. De actie wordt terug ingeoefend en als de avond valt kunnen we ons enigszins opfrissen.
Op donderdag 26 november gaan we naar de vliegtuigen, die met zachtjes draaiende motoren op ons wachten. We schepen in…en weg zijn we. Deze keer sta ik niet achteraan de stick in het vliegtuig, maar wel direct aan de deur van waaruit zal gesprongen worden. Na enkele uren vliegen komen we boven het vliegveld van Paulis. Op 200 meter hoogte gaan de deuren open… opnieuw weerklinkt de bugel… en buiten zijn we…
We worden enigszins aan het oog ontrokken door een dicht hangende mist, maar de kogels fluiten ons om de oren… Ik heb de indruk dat ik een goede ‘uitgang’ heb gemaakt, maar toch kijk ik even snel naar de koepel van mijn parachute en dan naar beneden. Ik besef dat ik snel daal, zeer snel zelfs en kijk terug naar mijn parachute boven mij. Ik ontdek in mijn koepel drie kanjers van scheuren die mijn parachute sieren…
Ik ben rapper op de grond dan ik verwacht had en voel door de klap een hevige pijn aan mijn rechtervoet. Ik kijk om me heen; er is niemand in mijn buurt… Zo goed en zo kwaad mogelijk huppel ik richting vliegveld, waar ik een paar kameraden tegen kom. We hergroeperen, ik doe melding van de pijn in mijn enkel, maar zeg onmiddellijk dat het wel zal gaan… In colonne, de één achter de andere, gaan we op weg richting de stad. Na een dik uur vorderen vallen we in een hinderlaag en er wordt op ons geschoten. De kapitein geeft het bevel om niet terug te schieten…
We passeren een pantoffelfabriek, een ziekenhuis, een kazerne… Volgens onze informatie zouden er hier ergens gijzelaars moeten zitten. We houden halt. In de verte bemerken we een schildwacht, die moet uitgeschakeld worden... De sergeant is eerder eerst even in de pantoffelfabriek een kijkje gaan nemen; hij brengt er enkele pantoffels mee van verschillende maten. De pijn aan mijn voet wordt alsmaar heviger, hij zwelt als een ballon. Een maatje 50 kan ik dus gebruiken… Op hetzelfde moment verlies ik het bewustzijn en als ik terug bij mijn positieven kom… zijn de gijzelaars bevrijd…
Alles blijkt zeer snel te zijn gegaan. Iets later komt een vrachtwagen de gewonde gijzelaars ophalen en men zegt me dat ik gerust mee kan. Men tilt me op de vrachtwagen, die daarna richting vliegveld rijdt. Onderweg worden we nog onder vuur genomen en daar ik de enige ben die een wapen heeft, neem ik de verdediging van de camion op mij en vuur terug… We bereiken heelhuids het vliegveld, waar een C130 ons met draaiende motoren staat op te wachten. We behoren tot de laatste die aan boord gaan. De achterklep van het vliegtuig gaat dicht en door gebruik te maken van zijn straalmotoren maakt het vliegtuig een zeer korte start en schieten we met hoge snelheid omhoog, de lucht in…
Ik wil even gaan liggen in één van de netten. Ik vlij me neer en voel een lichaam: ik kijk nader toe en herken onmiddellijk één van mijn kameraden die tijdens de actie is gesneuveld… Er gaat een schok door me heen: in de kazerne in Diest lag hij in de kamer recht tegenover de mijne. Ik zie hem in gedachten nog lachend de kamer uitkomen. Bovendien wist ik dat hij getrouwd was en een dochter had. Dit beeld is me blijven achtervolgen en heeft nog lang door mijn hoofd gespookt… [Het betreft hier paracommando Lucien Welvaert, N.E.H.] Verward ga ik terug zitten en raak aan de praat met een verpleegster. Ze vraagt me wie ik ben, waar ik vandaan kom. Ik antwoord: « uit Rijkevorsel ». Van een toeval gesproken zegt ze me: op dit toestel bevindt zich nog een verpleegster…uit Rijkevorsel nog wel…! De eerste verpleegster gaat haar onmiddellijk halen en het blijkt de dochter te zijn van onze huisarts… Ik had haar nog nooit ontmoet, maar op dat moment had ik het gevoel dat we elkaar al jaren kenden. We praatten samen over alles wat we hadden meegemaakt; de tijd vliegt voorbij en in geen tijd landden we op een vliegveld, even buiten Leopoldstad. Daar staan de bussen en de ziekenwagens ons al op te wachten…
Ik beland in een Zweeds ziekenhuis. Ik kan me hier degelijk verfrissen, maar moet ook mijn wapens in bewaring afgeven. Tegen mijn zin! Dit is de eerste keer dat ik mijn wapens zo maar afgeef, maar men belooft me dat alles OK is en dat het wel in orde zou komen… Men bied me een bord soep aan en als ik dit heb binnengespeeld krijg ik hevige pijnen; mijn mond begint te zwellen. Na een onderzoek stelt men vast dat ik met een ‘ontstoken tandvlees’ zit… Bij de landing namelijk, met mijn aan flarden geschoten parachute ben ik namelijk met een enorme smak tegen de grond aangeknald, ben hierbij blijkbaar met de onderkin op de knieën gesmakt en dit zou de oorzaak zijn! Verder wordt er iets boven mijn rechterenkel een beenbreuk vastgesteld… Na dit medisch onderzoek mag ik terug naar mijn ziekenkamer. Men vertelt me dat er in het ziekenhuis nog enkele van mijn kameraden aanwezig zijn en kort hierop worden we allen samen in één kamer gelegd. Na een paar dagen in de ziekenboeg te hebben verbleven worden we uit het ziekenhuis ontslagen. Daarna worden we afgehaald met een Boeing van de Belgische regering…
Paulis. Een moment van verpozing tussen twee acties in...
TERUGKEER NAAR BELGIË...
Met de Boeing van de regering vliegen we terug naar België. Na ongeveer acht uren vliegen begint het vliegtuig, net boven Parijs op dat moment, zijn dalingsprocedure in te zetten. Als we boven Belgisch grondgebied vliegen, vraagt de piloot ons om na de landing te blijven zitten. Er staat ons op het vliegveld namelijk een aangename verassing te wachten, zo zegt hij: de koning en de koningin zullen ons eerst even persoonlijk komen begroeten. Éénmaal geland en als we over de tarmac aan het taxiën zijn, kijk ik door het raampje naar buiten. Ik bemerk er een massa volk, die ons op Melsbroek komt verwelkomen. Ik bemerk tussen de massa onze huisarts; daarna zie ik ook familie en kennissen tussen de massa staan.
Na een uur is het mijn beurt om het vliegtuig te verlaten. Als ik de trap afkom zie ik voor het eerst onze koningin in levende lijve. Ze vraagt mij hoe het is geweest. Ik antwoord dat ik blij ben dat alles achter de rug is. Na een kort onderhoud met haar (een zeer vriendelijke dame overigens) bemerk ik mijn moeder, vader en verloofde. En tenslotte mijn andere familieleden en kennissen. Het weerzien is uiteraard zeer hartelijk en ontroerend.
Na een dik half uur moeten we in de klaarstaande ziekenwagens stappen en worden we naar het militaire ziekenhuis gebracht. Ik word daar samen met een paar kameraden op één kamer gelegd. Mijn enkel wordt in het gips gezet, en we krijgen er bezoek van hoog tot laag…
De volgende dag vernemen we dat alle manschappen van de twee bataljons [Jef Cuylaerts is hier ongewild onnauwkeurig: het betrof het bataljon 1 Para en de 12de Compagnie / 2 Commando, N.E.H.] ook in Melsbroek zijn aangekomen. Er zal verder een groot défilé doorgaan in Brussel en ook de gekwetsten zullen er van de partij zijn. We worden hiervoor opgehaald door officieren van het Regiment, die ons met privéwagens komen oppikken. In het centrum van Brussel aangekomen krijgen we een ereplaats langs het traject dat de troepen zullen volgen.
"In het centrum van Brussel aangekomen krijgen we een ereplaats langs het traject dat de troepen zullen volgen." (In het midden herkennen we Jef Cuylaerts)
Een enorme massa van duizenden mensen is overgekomen om ‘de helden’ te begroeten (zo noemde men de para’s op dat moment). Terwijl het voor ons niets meer dan onze plicht was geweest. Toch zijn we onder de indruk van de vele lofbetuigingen, niemand onder ons had dit verwacht… Onze gedachten gaan uit naar dezen, die dit niet meer kunnen meemaken. Twee van onze makkers sneuvelden tijdens deze actie, ook een lid van de luchtmacht kwam om. Verschillende van de zwaargewonden ter plaatse blijven nog steeds in mijn gedachten gegrift, alsof het pas de dag van gisteren was gebeurd… Ook de verpleegsters, paters en de vele burgers die ginder zijn achtergebleven zullen mij altijd bijblijven.
Enkele maanden later ben ik afgezwaaid, ik heb het bataljon nooit vergeten. Langs deze weg wil ik nog mijn chefs Rik Grootjans en Alfons Snels bedanken, alsook al onze officieren en onderofficieren voor de manier waarop ze ons hebben opgevangen en beschermd in deze kwade periode…