Na de onlusten van januari 1959 in Leopoldstad blijft het in heel Congo onrustig. Tijdens de herfst 1959 rijpt, onder impuls van minister De Schrijver, het plan om een Belgisch-Congolese Rondetafelconferentie te organiseren. De minister gaat er op dat moment nog van uit dat de Congolese afgevaardigden uit een 10 à 15-tal “uiterst bekwame mannen” zal bestaan. Na het mislukken van de onderhandelingen met het kartel ABAKO - P.S.A. - M.N.C-Kalonji in december ’59, spreekt minister De Schrijver de mogelijkheid uit “dat er onder de Congolese afgevaardigden op de conferentie ook woordvoerders van andere erkende partijen aan de onderhandelingstafel zullen mogen zitten, zelfs indien ze niet aan de verkiezingen van december hebben deelgenomen”. Deze piste zal het hele probleem van ‘representativiteit’ van het Congolese deelnemersveld aan de «Rondetafelconferentie» bepalen. De Belgische regering noemt zich ‘uitnodigende partij’ en eigent zich als dusdanig het recht toe, ziet het als zijn taak: “om de quotaberekening van elke Congolese groep of vertegenwoordiging te mogen bepalen”. Zoals dit te verwachten was zet dit de deur op een kier voor allerhande drukkingsgroepen, of voor het stellen van tegenstrijdige eisen. Ik bepaal nader: de basis waarop de berekening van het aantal vertegenwoordigers berust wordt zeer vlug door niet-verkozenen betwist, alsook door nationalistische partijen als deze van het M.N.C.-Lumumba of de CEREA uit Bukavu. Deze partijen protesteren tegen het feit "dat hun lijsten slechts in de provinciale hoofdsteden gekend waren". Kort samengevat: minister De Schrijver ziet zich verplicht om het Congolese deelnemersveld fors uit te breiden. Geen eenvoudige taak, als men rekening houdt met de 'versplintering' van groepen en partijen die het Congolese politieke platform aan het opstormen zijn.
HET CONGOLESE «FRONT COMMUN».
De nieuwe quota's leiden ertoe dat er bijna vanzelf een oplossing uit de bus komt. Het deelnemersprobleem wordt namelijk door de Congolezen zelf in de kiem gesmoord. Op de vooravond van de onderhandelingen verenigen ze zich in een ambitieus «Front Commun», een soort kartelvorming waarvan de betrachtingen niet min zijn: 1) ze beslissen om hun doelstellingen gemeenschappelijk te verdedigen, om zo een onmiddellijke onafhankelijkheid voor heel Congo af te dwingen; 2) ze beslissen onder elkaar om een 'akkoord in unanimiteit' na te streven en willen dat dit dan als gemeenschappelijk Congolese standpunt op de agendalijst van de «Rondetafelconferentie»komt te staan.
Gesteund door een bepaalde pers [«Le Soir» en «La Libre Belgique», om geen namen te noemen] die druk uitoefent op de publieke opinie en op de regering, doen bepaalde Belgische parlementaire kringen alle moeite opdat « de Rondetafelconferentie slechts als een consultatieve vergadering zou aanzien worden. » Het consultatieve aspect van de conferentie zou er namelijk voor zorgen dat «bepaalde meningen of voorstellen op tafel komen, maar waarover het de wetgevende macht echter vrij staat of ze deze al of niet zal volgen of goedkeuren.» Men kan dan ook stellen dat de frontvorming van het kartel ABAKO-P.S.A-M.N.C-P.P. ontstaan is als gevolg van het initiële uitgangspunt van deze parlementaire kringen.
Op 18 januari 1960 maakt minister De Schrijver aan de Congolese delegaties duidelijk dat de Belgische regering zich door eigen wetgevende initiatieven zal laten inspireren. Dit betekent concreet dat de «Rondetafelgesprekken» eigenlijk niets anders zullen zijn dan aanbevelingen, voortkomende uit de beraadslagingen gevoerd tussen de diverse deelnemers. Deze 'aanbevelingen' moeten wel verenigbaar zijn met de Belgische internationale verplichtingen en conform de morele engagementen door België aangegaan naar de verschillende Congolese bevolkingsgroepen toe. Dit roept bij de Congolese delegatie uiteraard vragen op «over de werkelijke aard en betekenis van de Rondetafelconferentie».
Het "Collége exécutif Général" (College der Uitvoerende Machten) werd op 14 maart 1960 geïnstalleerd. De vertegenwoordigers van de zes provincies waren: Joseph Kasavubu (ABAKO), Patrice Lumumba (MNC-L), Anicet Kashamura (CEREA), Paul Bolya (PNP), Remy Mwamba (BALUBAKAT) en Pierre Nyangurle (MNC-Kalonji).
30 JUNI 1960: DIPENDA.
Aankomst van de Belgische vorst in Leopoldstad op 29 juni 1960.
De uitnodiging aan de koning gericht door het College der Uitvoerende Machten op 27 mei 1960 om deel te nemen aan de feestelijkheden n.a.v. de Congolese Onafhankelijkheid wordt op 26 juni door Kasavubu en Lumumba hernieuwd. Op 27 juni stuurt de Belgische regering aan de Congolese Eerste Minister een brief waarin bevestigd wordt dat de koning aanwezig zal zijn op de plechtigheden.
De koning komt op 29 juni in Leopoldstad aan, waar hij door de nieuwe Congolese autoriteiten en de bevolking warm wordt onthaald.
Op 30 juni 1960 gaat de onafhankelijkheidsceremonie van start. Nadat de voorzitter van het «Paleis der Naties» dhr. Kasongo, de plechtigheid voor open heeft verklaard, neemt de Belgische koning Boudewijn het woord. De grondtoon van zijn toespraak is een eerbetoon aan de kolonisator, een waarschuwing tegen mogelijke inmengingen van vreemde machten en tegen de verleiding tot overhaaste hervormingen. Daarna komt het Congolese staatshoofd Kasavubu aan het woord.
Koning Boudewijn en president Kassavubu bij het verlaten van de luchthaven in Leopoldstad (juni 1960) Foto Magnum (I Berry)
Koning Boudewijn richt het woord tot de Congolese, internationale en Belgische genodigden in het Paleis der Naties. Vooraan rechts, de eerste Congolese president Kasavubu.
Lumumba, tijdens zijn striemende toespraak in Leopoldstad, in aanwezigheid van de Belgische vorst.
Onmiddellijk na de toespraak van Kasavubu en volledig indruisend tegen het door de Belgische en Congolese autoriteiten vooropgesteld programmaverloop, verleent Kamervoorzitter Kasongo het woord aan minister-president Lumumba. De Congolese Eerste minister heeft diezelfde morgen nog een ‘redenaarsproject’ besproken met de ministers die bij hem op zijn residentie langskwamen, maar tijdens de toespraak van de koning en deze van Kasavubu valt het verschillende aanwezigen op dat hij notities neemt en aanpassingen in zijn tekst aanbrengt. In zijn oorspronkelijke gestencilde tekst staat bijvoorbeeld de frase: «Leve de Onafhankelijkheid en de Afrikaanse eenheid» nergens te lezen (C.R.I.S.P. 1960, TOME I, p.325). Een slagzin die in zijn eigenlijke rede wel voorkomt. In zijn toespraak zelf hakt hij met vernietigende kracht in op alles wat betrekking heeft met het verleden en hekelt hij in felle bewoordingen de ‘vernederingen’ die de Congolezen dienden te ondergaan tijdens de Belgische kolonisatie. Lumumba’s toespraak heeft tijdens het plechtige gebeuren het effect van een bom en wordt het meest besproken onderwerp van de dag. Lumumba zelf is schijnbaar zeer verwonderd over de storm die zijn redevoering in Belgische kringen teweeg brengt en hij schijnt blijkbaar niet te beseffen dat zijn tekst voor een politiek incident kan zorgen tussen enerzijds het Congolese staatshoofd en België, en met een breuk met zijn nog maar pas gevormde regering anderzijds. Na een discussie hierover met Bomboko en verschillende andere Congolese, buitenlandse en Belgische personaliteiten, legt de Congolese premier in de namiddag in aanwezigheid van de koning en uitgenodigde personaliteiten een nieuwe ‘meer verzoenende verklaring’ af.
PERSREACTIES OP DE TOESPRAAK VAN LUMUMBA.
Lumumba’s toespraak lokt in Leopoldstad zelf een eerste interpellatie uit vanuit de oppositie (M.N.C.-Kalonji). Ook de Belgische katholieke, liberale en neutrale pers veroordeelt in krachtige lijnen de scherpe kritiek van de Congolese premier. In La Dernière Heure van 1 juli 1960 is te lezen: «Deze persoon (Lumumba, N.v.d.r.) moet morgen de internationale conventies ondertekenen, maar zal hij deze respecteren? Dit is de vraag die men op het gezicht van alle diplomaten kan aflezen ». In La Libre Belgique (2-7-60) zegt men o.a.: « Op dat punt aangekomen – en daarvan zijn er getuigen – stonden de Belgische vorst en zijn ministers klaar om onmiddellijk naar Brussel terug te vliegen. De indruk die dit op de koning en op de Belgen ter plaatse maakte was en is nog altijd sterk aanwezig, ook in België. De commentaren, opgevist in de straten van Brussel, getuigen daarvan. Na de rede van Lumumba – zei men ons – hield minister Gaston Eyskens een donderpreek. Het was slechts na akkoord met de Belgische Eerste minister dat Lumumba aanvaarde om de ‘toast réparateur’ uit te spreken – waarvan onze lezers de tekst hebben. Hoe eerlijk waren zijn woorden? ». In «Le Soir» (2-7-60) lezen we: « De uitlatingen van de Congolese Premier kunnen in elk geval als resultaat hebben dat diegenen die zich elke dag beriepen op de ‘methode Coué’ en die daarna de onvermijdelijke garanties eisten die een voorwaarde zijn voor de goede relaties tussen België en de Republiek Congo, deze meer gereserveerdheid en voorzichtigheid aan de dag moeten leggen. Iets wat de grootste meerderheid van het land wenst. » Op 2 juli 1960 zoekt Le Peuple, het orgaan van de Belgische Socialistische Partij (B.S.P.), een verklaring voor het gebeuren, in de ‘psychologie van de gekoloniseerde’ enerzijds, maar ook in de heersende toon van de toespraak van de koning anderzijds: «Minister Lumumba heeft zich door een passionele scherpe kritiek tegen het neokolonialisme laten meeslepen. Dit was ongeschikt. Alle naties ter wereld weten dat als Congo zijn overhaaste onafhankelijkheid heeft verkregen, dit aan het bevattingsvermogen van België en aan zijn eigen [Congolese] wil is te danken (…). (…) Het eerbetoon aan het voortbrengsel en de inzet van ons land lag ook in de mond van minister Lumumba, maar dit pas later, op het moment van de toast tijdens het galadiner, dat doorging in aanwezigheid van de meest markante buitenlandse personaliteiten, van België en van Congo.». Let op het verschil in taalgebruik door de persorganen van diverse strekking: in Le Soir heeft men het over toast réparateur (verzoeningstoast), Le Peuple zwakt dit af tot: de toast tijdens het galadiner. Feit is dat hier een (eerste) ernstige vertroebeling in de verhouding tussen beide landen optreedt.
Links premier Lumumba, rechts de Belgische vorst en in het midden president Kasavubu.
BELGISCHE TROEPEN IN CONGO 1960.
De strijdkrachten die een rol spelen in de gebeurtenissen van juli 1960 bestaan uit: de Vrijwilligerskorpsen (voor 1959 Europese Vrijwilligerskorpsen genoemd), de Force Publique (F.P.) en de politie, en de Metropolitaanse Strijdkrachten. Bij deze tot geregelde strijdkrachten behorende eenheden moet men nog de meestal gewapende Europese burgers rekenen die geen deel uitmaken van de Vrijwilligerskorpsen. De ‘privémilities’ van de politieke Congolese partijen van hun kant – op 25 maart 1960 officieel afgeschaft – en de Congolese burgers, nemen slechts uiterst zelden deel aan gewapende operaties.
(Foto boven en onder) Soldaten van de Force Publique tijdens de Arabische Campagne.
De deelname van de Metropolitaanse Strijdkrachten (M.S.) aan de ordehandhaving en het herstel van de openbare orde wordt een eerste maal bekrachtigd door de wet van 29 juli 1953. Hun inzet wordt evenwel slechts in geval van extreme crisis overwogen. De Para-Commando’s maken deel uit van de algemene reserve en kunnen in de grote centra tussenkomen om de Europeanen te beschermen of als ordehandhavers in de voornaamste steden: Leopoldstad, Matadi, Elisabethstad, Jadotstad, Kolwezi, Stanleystad en Bukavu. Ze kunnen ook de F.P. versterken.
Belgische strijdkrachten (Metropolitaanse Troepen) in Congo op de dag van de Onafhankelijkheid.
Zowel in Beneden-Congo (Basis van Kitona) als in Kamina, beschikt men over een bataljon paracommando’s. Als gevolg van pre-electorale onlusten in april-mei 1960 en ook door alarmerende berichten in de Belgische pers, worden er troepenversterkingen aangevoerd, die op beide basissen worden ondergebracht. Dit laatste tot ongenoegen van de commandant van de F.P., generaal Janssens, die vindt «dat men hem hierover niet heeft geïnterpelleerd, dat dit de Congolezen radeloos kan maken en dat dit de sluimerende geruchtenmolen over een 'Belgische staatsgreep' nog vóór de onafhankelijkheid alleen maar voedt».
Sinds de Basis van Kamina operationeel is (1953) beschikt men er over een 30-tal HARVARD-vliegtuigen die in Afrika tijdens en na de Tweede Wereldoorlog als instructietoestellen werden gebruikt. Slechts 1 op de 3 vliegtuigen beschikt echter over bewapening. Voor het luchttransport beschikt men er ook nog over enkele DC 3’s en C 119’s (Flying Boxcar).
In Banana zit een detachement van de Belgische Zeemacht. Deze moet vooral de benedenloop van de Congostroom beschermen (die in Banana de Atlantische oceaan bereikt). Zij beschikken hiervoor over een formatie ‘Vedettes’ en enkele baggerboten, die samen met de Belgische troepenversterkingen van april-mei 1960 naar Congo werden overgebracht.
Belgische paracommando's patrouilleren in 1960 samen met de Force Publique.
Manschappen van het 4de Commando, hier in 1959 tijdens een voorbereiding rotsklimmen in de regio Kitona (kliffen van Moanda).
Op 30 juni wordt de getalsterkte van de Belgische gevechtstroepen op iets meer dan 1.500 man geschat. Begin juli 1960 worden ook nog een twaalftal toestellen ‘Fouga Magister’ naar de Basis van Kamina overgebracht. Deze waren al in 1958 besteld…
De Force Publique. De eerste eenheden van de F.P. worden in 1886 en op bevel van Leopold II opgericht. De rekrutering gebeurt hoofdzakelijk in Afrikaanse gebieden buiten Congo. Tijdens de Arabische campagne (1891-1894) loopt de rekrutering op tot 6.000 manschappen per jaar. Vanaf 1919 wordt hun expliciete taak door decreet vastgelegd.
De Force Publique bestaat voor een groot deel uit Congolese gendarmen die moeten toezien op de openbare orde en deze moeten handhaven. Ze kan zonder expliciete vraag van de overheid in actie treden. Ze heeft een dubbele taak: deze is zowel preventief als repressief. Verder heeft men nog een deel van de F.P. die tot de kamptroepen behoort en die als Mobiele reserve dienst doet. Ook deze troepen kunnen zowel preventief, als repressief optreden, maar deze Mobiele reserve moet wel eerst door de overheid opgeëist worden. Eind juni 1960 bestaat de Force Publique uit ongeveer 2.400 inheemse gegradueerden en soldaten en een 1.000-tal blanke officieren en onderofficieren.
FOUGA MAGISTER-toestellen op 'stand-by' op de luchthaven van Kamina (1960).
Belgische paracommando's in 1959 op amfibie-oefening in de haven van Banana.
ONBEHAGEN BIJ DE FORCE PUBLIQUE.
In Leopoldstad verschijnt in maart 1960 een kritisch persartikel over bepaalde toestanden bij de F.P. In dit artikel wordt onder andere ook gewaarschuwd voor « een mogelijke Belgische staatsgreep en het gevaar van de aanstelling van een militaire junta of van agenten die de macht overnemen. ». Men dringt aan « opdat het leger aan de macht van de Belgische autoriteiten zou onttrokken worden opdat neutrale landen zoals: Zwitserland, Zweden, etc. » deze zou kunnen overnemen. Landen die volgens de redactie: « door de Congolese regering gemakkelijker maatschappelijk te benaderen zijn ».
In mei 1960 protesteert een afgevaardigde van de «Parti du Peuple» (P.P.) en tevens lid van de «Conférence économique» tijdens een persbijeenkomst in Brussel tegen de aanvoer van versterkingen voor de Metropolitaanse Troepen en hij uit ook kritiek op de Force Publique. Ook hij spreekt over een op stapel staande staatsgreep en over sabotage van de onafhankelijkheid die er staat aan te komen. Ook de ‘Unie der Militairen’ protesteert tegen bepaalde insinuaties of uitlatingen van politieke voormannen die aan de «Rondetafelconferentie» deelnemen. Ook Lumumba zelf krijgt tegenwind van de militairen wegens bepaalde uitlatingen waarin hen gebrek aan competentie verweten wordt om de plaats van de blanke officieren van de F.P. in te nemen of over hun doorgroeimogelijkheden. Wat de Metropolitaanse Bases betreft: de anciens onder de Congolese militairen zouden de totale opheffing van deze buitenlandse bases hebben gevraagd. Deze anciens vinden daarenboven dat een groot deel van de buitenlanders die deze basissen bevolken zich verzet hebben tegen de Congolese onafhankelijkheid. Ze zien een gevaar in de voortdurende buitenlandse militaire aanwezigheid en vragen «dat men vanaf 30 juni de naam Force Publique zou veranderen in Armée Nationale Congolaise (A.N.C.) en dat men ook het huidige organigram zou aanpassen». Ze eisen een extra-inspanning om de kaders van dit leger “progressief te Afrikaniseren”. In een brief drukt diezelfde ‘Unie der Militairen’ haar ontevredenheid uit over de persoon Lumumba. Volgens de auteurs «is hij de schuldige voor de vertraging van de Afrikanisering van de Congolese kaders». Een week later krijgen alle Congolese politieke leiders de volle lading. Ze worden bestempelt als: pure profiteurs.
DE EERSTE RELLEN.
Er ontstaat een golf van rellen en moeilijkheden met de zwarte militairen van de Force Publique. Er zijn (weliswaar eerder individueel) ook gevallen van ongedisciplineerd gedrag, welke soms uitwijzing en verwijdering uit de rangen van de F.P. als gevolg hebben. Merkwaardig is het feit dat er sterke bewijzen zijn dat in de beginfase van de muiterij de hogere Belgische autoriteiten hierover meermaals op de hoogte zijn gebracht, zonder dat ze hierop enig gevolg gaven. Integendeel: de ‘klokkenluiders’ krijgen te horen “dat ze het moreel van de F.P. enkel maar aantasten”. Op 1 april 1960 melden A. Saintraint, gewestbeheerder in Madimba en A. Ryckmans, gewestbeheerder-hoofdassistent bij de minister van Belgisch Congo en Ruanda-Urundi aan de Belgische overheid: « We zijn momenteel inderdaad getuige van een mentaliteitsdegradatie van de F.P. Bovendien, wat te denken wat er zal gebeuren na 30 juni, wanneer de volledige Force Publique onder de hoede van de Congolese regering zal komen te staan? We moeten in alle eerlijkheid toegeven dat we hier ook niet op de territoriale politie kunnen rekenen, daar die uit elementen bestaat die in permanent contact staan met de bevolking. »
De «Courier Africain du C.R.I.S.P.» publiceert op 22 april 1960 een analyse over de administratieve efficiency van de ordehandhaving rond 30 juni. Daarin valt het besluit: dat deze uiterst gecompromitteerd lijkt te zijn. Dit om drie wezenlijke redenen: 1) de effectieven van de F.P. zijn te beperkt . 2) de politieke leiders en de Congolese pers hebben een vijandig klimaat geschapen rond de F.P. en 3) het demoralisatieproces van de soldaten heeft tot gevolg “dat het uitvoeren van bepaalde niet zo populaire orders niet als zekerheid kan gezien worden, of dat men er niet kan op rekenen dat de militairen in bepaalde omstandigheden de juiste attitude zullen aannemen ”.
Een reserveofficier die eind juli tot begin augustus drie weken met de para’s in Usumbura doorbrengt bezorgt ons interessante gegevens over de opstand van de Force Publique . Zijn inzage in de dossiers van de gendarmerie en zijn veelvuldige contacten met officieren van de F.P. zelf bezorgen hem de mogelijkheid tot zeer gefundeerde bevindingen. Zijn onderzoek draait rond de vraag: 1) of de muiterij te voorzien was en of er eventueel voorzorgen genomen werden? En 2) of men over complotvorming kon spreken? Het antwoord op de eerste vraag haalt hij uit de dossiers die hij ter inzage krijgt en niet uit getuigenissen vanuit de hoek van de officieren zelf. Deze strafdossiers hebben het over zes ernstige gevallen van ongedisciplineerd gedrag en bezorgen de betrokkenen een ernstige straf. Deze vormen van niet-disciplinair gedrag hebben als fundering: ‘motivatie vanuit politieke hoek’ (het eerste geval dateert van december 1959). Elk van deze gevallen hebben een gemeenschappelijk kenmerk: het betreft allemaal gevallen waarin geweigerd werd om burgers aan te houden tijdens een politionele actie; weigering tot deelname aan ordehandhaving tijdens politieke meetings; gevallen van politieke propagandavoering ten gunste van het M.N.C.-Lumumba; gevallen waarin brieven geschreven werden en die gericht waren aan Lumumba en Kasavubu met de vraag om bepaalde (blanke) officieren op 1 juli terug te sturen naar België. De reserveofficier zegt hierover laconiek het volgende: « Elke competente inlichtingenofficier moet hieruit zijn besluiten trekken. De muiterij kon dus verwacht worden, maar er werd vanuit hogerhand blijkbaar niets ondernomen, want niemand hechtte enig geloofde aan de mogelijkheid van een dergelijk scenario ». Volgens de Belgische officier krijgt hij op elk echelon – en dat gaat van de rang van adjudant tot deze van luitenant-kolonel – steeds hetzelfde antwoord. Maar hoe hoger in de militaire hiërarchie hij gaat, hoe groter het scepticisme wordt ten opzichten van zijn ten laste legging. Hij schrijft in zijn rapport dan ook: « Ik moet eerlijk toegeven, dit sloeg me plat achterover. » Antwoorden op de tweede vraag krijgt hij na rondvraag bij bepaalde zwarte onderofficieren; hier valt overal hun quasi stellige zekerheid op: er bestond geen echte complotvorming, maar « de omstandigheden en de mentaliteit van de zwarte zorgt ervoor dat een dergelijke ‘kettingreactie’ tot één van de meest waarschijnlijke mogelijkheden behoort ». De feiten zijn dan ook te overtuigend om te geloven wat minister van Congo, August de Schrijver, voor de Belgische Kamer nog verdedigt, namelijk: « dat deze revolte niet te voorzien was. » De hierboven aangehaalde getuigenis van de Belgische reserveofficier eindigt dan ook vernietigend: « Hij zelf [de minister van Congo, N.v.d.R.], net als de staf van de F.P., moest dit geweten hebben. Maar niemand achtte een opstand tot een reële mogelijkheid. Het is vooral dit standpunt die zowel dramatisch, als crimineel is. » Zijn besluit is dan ook: « Deze muiterij, zonder dat deze werd voorbereid of althans in zeer beperkte maten, is niet zo maar uit de lucht komen vallen. »
I. TEKENEN VAN VERTROUWEN IN DE FORCE PUBLIQUE (F.P).
1. Stellingname van de bevelhebber van de F.P. en van het officiële militaire milieu. In «Nsango ya Bisu» van 1 april 1960 nog, onderstreept zowel het Inlichtingencommissariaat-Generaal als de staf van de F.P. hun blijvend vertrouwen in de Force Publique. Eerstgenoemde vleugel vindt het wenselijk om bepaalde scheefgetrokken situaties en onwaarheden die over deze strijdmacht de ronde doen naar buiten te brengen. De redactie benadrukt de waardering die de F.P. zowel binnen- als buiten Congo geniet, de constante aangroei van vrijwilligers waarop deze kan rekenen en de snelheid waarop de F.P. kan ingezet worden. Er wordt aangestipt « dat het dus het moment niet is om deze strijdmacht – door het plotseling inlassen van misplaatste innovaties – te ontwrichten ». Wel moet verder gegaan worden met het Afrikaniseren van de kaders, zonder hierbij van de één op andere dag de hele hiërarchie overhoop te halen. Het is dus wenselijk « dat de Belgische officieren Congo op dezelfde loyale manier blijven dienen zoals ze dat altijd al hebben gedaan, en dat ze ten gepasten tijden door de Congolese autoriteiten in hun functie worden bekractigd ». Wat betekent: dat ze effectief deel zullen uitmaken van het Congolese leger.
Op 5 mei 1960 stuurt de bevelhebber van de Force Publique (generaal Janssens) een communiqué de wereld in: « In tegenstelling tot de valse geruchten die in de Bas-Congo en Brussel circuleren, bevestig ik dat het moreel van de F.P. intact is en dat deze strijdmacht, die sinds 16 maanden alle situaties de baas is gebleven, de wet zal doen respecteren en de veiligheid van goederen en personen zal verzekeren. » Deze visie druist volledig in tegen het hier eerder aangehaalde getuigenis van de Belgische reserveofficier, op 2 september 1960 in La Libre Belgique verschenen en de (bewuste?) negatie van de steeds scherper wordende signalen van onrust door de hogere legerleiding in Congo. Het communiqué van generaal Janssens komt er als antwoord op het door de gewestbeheerders Saintraint-Ryckmans verspreide rapport van begin april 1960.
Op 13 mei 1960 bevestigt het hoofdkwartier van de F.P. opnieuw zijn optimistische kijk. Deze optimistische benadering van de situatie is terug gebaseerd op de vaststelling van generaal Janssens « dat ondanks de wilde stakingen die in de hele provincie Katanga woeden, de F.P. overal de orde heeft weten te handhaven. Ook zijn ervaring met de garnizoenen van Elisabethstad en Jadotstad, waar midden deze stakingsperiode een uitstekende sfeer heerst en de hierop volgende vertrouwensmotie vanuit de hoek van de hele Katangese bevolking moet de positieve benadering steunen. » Het hoofdkwartier is verbaasd over de houding van de pers over het eerder ‘kleine incident’ van 8 mei in Leopoldstad, waar dan weer het eerdere exemplaire optreden van 4 mei van de F.P. in Stanleystad wordt doodgezwegen . Zij gaan er dan ook van uit dat wat ze het Congolese leger beginnen te noemen (eigenlijk de F.P. dus), « uitstekend geschikt is om weerwerk te bieden tegen de huidige situatie van onrust en zelfs aan nog ergere situaties». Einde citaat. Volgens hen komt het beschermen van het Congolese grondgebied uitsluitend toe aan deze strijdmacht en is dit geen taak voor internationale krijgsmachten, zoals sommigen die verblind zijn door de angst, dit eisen.
2. De Belgische visie. Tijdens het verloop van de ‘Rondetafelconferentie’ zegt minister van Congo De Schrijver op 17 februari 1960 « dat het leger ter beschikking van de machtshebbers werd gesteld voor de ordehandhaving en dat ook de F.P. daartoe behoort: zij staat ten diensten van het algemeen belang van het land en als ze soms niet zo populair is, ze (de F.P.) er in ieder geval erg nodig is. Er moet discipline heersen en een vorm van hiërarchie en de Belgische regering kan het zich niet permitteren dat dit in de toekomst zou veranderen. »
Intussen stelt Lumumba de vraag: « Of de Belgische officieren en onderofficieren van de Force Publique vanaf 1 juli 1960 deel zullen uitmaken van het Congolese leger en of de basissen van Kamina (BAKA) en Kitona (BAKI) vanaf die datum nog nodig zullen zijn ? » Minister De Schrijver geeft hierop geen rechtstreeks antwoord, maar zegt: « Dat de Force Publique zal blijven wat ze nu is, namelijk een strijdmacht bedoeld voor de verdediging van de landsgrenzen, de ordehandhaving en bepaalde politionele operaties. » Het is zijn visie dat « de Congolese regering deze visie, indien ze dit nodig acht, van buiten uit zal kunnen wijzigen », maar ook « dat de F.P. te allen tijde loyaal zal blijven aan de hogere belangen van Congo ».
Op bladzijde 5 van de ‘Pourquoi-Pas Congo?’ van 18 juni 1960 is nog steeds het volste vertrouwen te lezen ten opzichte van de Force Publique: (…) De l’aveu même des officiers que nous avons consultés – et à quelques rares exceptions près – la «troupe» réagit très exactement comme ses gradés le veulent et très exactement comme l’état-major l’exige. (…)Cet état d’esprit rassurant trouve son origine dans le fait que les soldats congolais, qui sont tous volontaires et ont donc fait de leur vie militaire un métier, n’ont aucune inquiétude du lendemain… (…) Toute activité politique est d’ailleurs formellement proscrite à l’armée. Si un soldat est soupçonné d’être affilié à un parti, il est sérieusement interrogé à ce sujet. On ne le réprimande pas. On lui offre le choix : rester dans les rangs de la Force Publique et renoncer à son parti ou rester affilié à son parti et renoncer à la Force Publique.(…).
Bijzondere correspondent in Leopoldstad Jean Kestergat van La Libre Belgique heeft het de dag dat de muiterij losbarst in zijn bijdrage van 5 juli 1960 o.a. nog over: (…) La F.P. est aujourd’hui la seule institution solide de ce pays. Ses soldats ont un esprit de corps : ils ne sont plus Bangala, Bayaka ou Bakongo, ils sont de la Force Publique. (…) La Force Publique fait une prodigieuse démonstration: bien encadrés, bien formés. Les Congolais sont capables de réaliser de grandes choses. (…).
Uit dit alles blijkt dat de Staf van de F.P. en het blanke kader zich nog absoluut van geen kwaad bewust is. De legerstaf en de Belgische diplomatie gaan er nog van uit dat men de touwtjes stevig in handen heeft. Een vorm van hybris? Feit is dat de situatie spoedig zal omslaan en dat deze zal uitmonden in een algemene toestand van muiterij onder de Congolese militairen van de F.P.
3. De Congolese visie. Ondanks vele verklaringen en publicaties van Congolese leiders die generaal Janssens vijandig gezind zijn en het verwijt dat de F.P. een instrument van de ‘kolonialisten’ is, blijkt in de schoot van de toekomstige Congolese regering het besef te groeien dat de F.P. een belangrijke rol kan spelen bij de stabilisatie van de Congolese Staat op zich, bij de ordehandhaving en bij de verdediging van haar staatsgrenzen. (M.a.w.: de rol van de F.P. van vóór de onafhankelijk blijft onveranderd.) Ondanks de tegenwind zijn bijvoorbeeld, leiders als Justin Bomboko (toekomstig minister van Buitenlandse Zaken) of journalist Philippe Kanza, de rol van de F.P. in het stabilisatieproces van de nieuwe staat zeer gunstig gezind. Ook het persorgaan van het M.N.C.-Lumumba schenkt haar vertrouwen aan deze krijgsmacht, die na 30 juni 1960 niet meer F.P. maar Armée Congolaise zal noemen. Op de ‘Rondetafelconferentie’ in februari 1960 oppert Lumumba nog zijn bedenking over het verdere nut van het in stand houden van de Metropolitaanse basissen (BAKA en BAKI). Door de hervorming van Force Publique tot Armée Congolaise zullen deze basissen na de onafhankelijkheid, volgens Lumumba, geen enkele reden van bestaan meer hebben.
II. DE MUITERIJ VAN DE FORCE PUBLIQUE.
Over deze woelige periode zijn er zeer weinig officiële documenten beschikbaar. Onderzoekers moeten het dus stellen met persoonlijke getuigenissen, relazen over de gebeurtenissen en persfragmenten, waarvan de objectiviteit niet altijd gegarandeerd kan worden. Gaston Eyskens zal later in zijn memoires schrijven: « dat het nieuws over de muiterij pas enkele dagen later de Belgische regering ter oren kwam. ». Einde citaat. Feit is dat het begin van de muiterij in Leopoldstad en in Thysstad (4, 5 en 6 juli 1960) kunnen beschouwd worden als de eerste fase van de opstand.
1. HET UITBREKEN VAN DE MUITERIJ. Maandag 4 juli, Leopoldstad. In het militaire kamp Leopold II krijgt men op maandag 4 juli om 14:00 uur te maken met de eerste incidenten. Deze kunnen in de meeste gevallen herleid worden tot vormen van 'ongedisciplineerdheid'. Generaal Janssens wordt gewaarschuwd. Om 16:00 uur verergert de toestand. Om 17:00 uur gaat generaal Janssens persoonlijk over tot de degradatie van een Congolese elite-onderofficier en worden drie soldaten van de F.P. opgesloten in het cachot. Deze maatregelen worden door de zwarte militairen zeer slecht verteerd en zijn oorzaak van hun groeiende ongenoegen. Op dat moment is alles nog rustig in het militaire kamp van Thysstad.
Dinsdag 5 juli, Leopoldstad en Thysstad. Die dag spreekt generaal Janssens de manschappen van het hoofdkwartier van de F.P. toe. Hij wil hiermee de eisen milderen die aan de basis liggen van hun ongenoegen en die te maken hebben met het 'Afrikaniseren' van de kaders van de F.P. Op een groot zwart bord schrijft hij: Avant Indépendance = Après Indépendance. Zijn toespraak heeft weinig effect, maar zorgt daarentegen voor een negatief effect in kamp Leopold II. Daar stijgt de spanning met het uur.
Om 16:00 uur worden verschillende hogere officieren verwittigd dat het personeel van het hoofdkwartier een samenscholing plant in de kantine van kamp Leopold II. Een uur later bevinden zich daar ongeveer 500 zwarte militairen en na een tumultueuze vergadering wordt het vertrek van generaal Janssens geëist en de onmiddellijke Afrikanisatie van de kaders. Ondanks de tussenkomst van de gendarmen van de F.P. en van een eskadron zwarte militairen breidt de muiterij zich verder uit.
Om 20:00 uur proberen muitende soldaten in Leopoldstad de wapenmagazijnen open te breken. Ze zijn bevreesd voor een aanval van de Belgische parachutisten. De muiters worden door de militaire politie terug gedreven. Om 21:00 uur, na nieuwe tussenkomsten van de militaire politie, is het in de meeste eenheden terug rustig geworden.
Ook in Thysstad slaat de situatie intussen om. Om 19:00 uur weigeren de chauffeurs van de Compagnie Transport naar Leopoldstad te rijden. Een half uur later slaagt de leiding er toch in om een voertuigcolonne te vormen, welke echter zeer vlug ordeloos uiteen valt. Dit vormt het begin van de muiterij in kamp Hardy te Thysstad. De muiters maken zich meester van het wapendepot, nemen een blanke onderofficier gevangen, terwijl de blanke officieren van het kamp zich in de mess met ongeveer 150 getrouwen hebben terug getrokken. Om 02:00 uur vallen de muiters onder een hevig geweervuur dit ‘bolwerk’ aan en wordt de communicatie met Leopoldstad verbroken.
Als generaal Janssens ’s avonds bij premier Lumumba wordt ontboden, acht deze laatste het nodig om radicale maatregelen te nemen, bedoeld om de ontevredenheid en de ongedisciplineerdheid weg te werken. Hij overweegt om de rang van alle militairen met een graad te verhogen.
Woensdag 6 juli. In kamp Leopold II legt Lumumba in het bijzijn van generaal Janssens een verklaring af waarin hij alle militaire graden effectief met een graad verhoogt, zoals eerder gepland. Dit kan de muitende militairen echter niet vermurwen. Het is inderdaad de vraag of deze ‘promotiestunt’ – die door zijn veralgemening niets meer of minder dan een status quo is voor de militairen – enige relevantie heeft? Lumumba wordt uitgejouwd en dient zich ijlings uit de voeten te maken. De muiterij zet zich dan verder in de stad, waar soldaten ‘gewapend’ met hun gordel ook de residentie van de Congolese Eerste minister aan doen. Nadat Lumumba enkelen onder hen heeft ontvangen, beslist hij om generaal Janssens en kolonel Van Hoorebeke te ontslaan.
In Thysstad heeft, zoals we al zagen, het hele Europese kader het militaire kamp verlaten en zich terug getrokken in de mess, die op een heuvelrug is gelegen. Om 05:00 uur beslist generaal Janssens om militair tussenbeide te komen. Volgens het getuigenis van bepaalde officieren van kamp Hardy landt de generaal per helikopter om 08:00 uur in het kamp, waar hij de officieren contacteert. Deze zijn niet in staat om de muiters te counteren en om vrouwen en kinderen te beschermen. Zij dringen aan opdat het kamp niet zou aangevallen worden door Metropolitaanse troepen. Om 10:00 uur is de helikopter terug in Leopoldstad en ontraadt de Chef Operaties de interventie. In de loop van de dag ontwapenen de soldaten van het Eskadron Pantsers bij het eerste contact met de muiters hun blanke officieren en vervoegen ze de opstandelingen in het kamp Hardy.
Tegen de middag wordt de Belgische ambassadeur door vice-eersteminister Gizenga op de hoogte gebracht van het ontslag van generaal Janssens en van kolonel Van Hoorebeke. Op dat moment zijn de Metropolitaanse troepen al in staat van alarm. Om 12:00 uur beschuldigt Lumumba tijdens een radiotoespraak de Belgische officieren van “ophitsing van de militairen”.
Het ontslag van generaal Janssens zal aanleiding geven tot een felle polemiek tussen de generaal en Belgisch ambassadeur Van den Bosch. Generaal Janssens vindt dat hij het veld moet ruimen “omdat hij het goede verloop van de diplomatieke akkoorden in de weg staat”. Op 6 juli om 19:00 uur heeft hij een ontmoeting met minister Ganshof, die hem duidelijk maakt dat ook de Belgische regering wenst dat hij Lumumba’s beslissing respecteert en onmiddellijk naar België terugkeert. Hij weigert echter Leopoldstad te verlaten. Zijn aanwezigheid in de stad blijft de muiters verontrusten en tijdens de nacht van 7 op 8 juli gaan ze zelf op zoek naar hem om hem te liquideren. Op eigen vraag wordt generaal Janssens tenslotte door tussenkomst van COMETRO geëvacueerd (door een peloton Belgische parachutisten) en per helikopter naar Brazzaville overgevlogen. In de hoofdstad van de gewezen Franse kolonie zoekt hij nog naar de mogelijkheid om naar Luluaburg of Elisabethstad te gaan, wat hem niet lukt. (Pas op 10 juli zal hij Afrika verlaten en naar Brussel terug keren).
Op 7 juli treedt er in beide militaire kampementen een zekere rust in; de hoop op een vreedzame oplossing via onderhandelingen tussen de muiters, de Congolese regering en de hogere Belgische officieren groeit. Alle blanke officieren zijn vrijgelaten en de meesten onder hen beslissen, als ultiem bewijs van vertrouwen in hun zwarte troepen, om met hun families bij hun manschappen te blijven. In een telegram heeft minister Wigny trouwens de formele wens van de regering overgemaakt “dat alle blanke officieren ter plaatse zouden blijven”.
Zowel in Leopoldstad, als in Thysstad is er die dag contact tussen militairen en de Congolese regering enerzijds, en tussen de regering en de Belgische hogere officieren, anderzijds. In Leopoldstad eisen de militairen: het vertrek van generaal Janssens; verkiezing van een Congolese kabinetschef aan het ministerie van Defensie; snelle Afrikanisering der kaders en opheffing van elke vorm van raciale discriminatie; en verbetering van de levensstandaard. Ook een militaire delegatie uit kamp Hardy wordt door de Eerste minister ontvangen en stelt dezelfde eisen.
Het bericht dat generaal Janssens de laan is uitgestuurd lijkt de gemoederen ietwat te temperen. De muiters stellen hem persoonlijk verantwoordelijk voor wat ze ‘hun achteruitgang’ noemen. De impopulariteit van de generaal lijkt, hoe eigenaardig dit misschien ook moge klinken, sinds lang gedeeld door zowel blanke officieren, als zwarte onderofficieren. Achter de schermen spreekt ook het hoofdkwartier van de F.P. zich uit dat « na 4 juli, de eerste die moet geliquideerd worden, de generaal zelf zou zijn. Dit ondanks het feit dat hij meer dan zes weken vóór de onafhankelijkheid, alle Belgische tricolore tekens van de toestellen en voertuigen van de F.P. heeft laten verwijderen. » Hierbij ontstaat trouwens een eigenaardige situatie: dit bevel wordt in Ruanda-Urundi door de daar aanwezige Congolese militairen van de F.P. en op grond van het daar geldende Belgische mandaat, niet opgevolgd. Deze troepen willen gewoon niet van vlag of insignes veranderen.
In de loop van de namiddag ontvangen COMETRO en ambassadeur Van den Bosch vanuit Brussel de instructies in verband met de inzet van de Belgische troepen. 1) In overeenstemming met het verdrag tussen België en Congo, moet hun inzet gevraagd worden door de Congolese minister van Defensie en goedgekeurd worden door de Belgische regering. In geval van uiterste nood kan echter ook de ambassadeur hiervoor zijn fiat geven. 2) Elke aanvraag vanuit de Congolese regering uit, moet eerst aan Brussel voorgelegd worden. 3) In geval van nood en meer bepaald, indien Belgische levens en goederen in gevaar zijn, moet de ambassadeur de minister van Defensie, en indien nodig ook het staatshoofd, aanzetten om op zijn vraag tot de inzet van Belgische troepen in te gaan. In geval hierop niet wordt gereageerd moet hij zelf de nodige maatregelen nemen.
Tot nu toe is er in Thysstad, in tegenstelling tot wat in Inkisi, Madimba en Mbanza-Boma is gebeurd, geen enkele blanke vrouw verkracht; enkel de mannen werden soms hardhandig aangepakt door de muiters. De blanke inwoners daar zijn dus nog niet op de hoogte van de gevaarlijke toestand, die zeer vlug zal escaleren. Het is pas als in de loop van de namiddag en avond de trein uit Thysstad aankomt, met aan boord gevluchte families uit Madimba, dat de Europese bevolking van Leopoldstad over de verkrachtingen en geweldplegingen in Neder-Congo hoort spreken.
In Leopoldstad lopen vooral de incidenten aan het administratief gebouw van Otraco in de kijker. Verschillende Europese hoge functionarissen worden daar door stakers hard aangepakt. Ook het Europese havenpersoneel maakt zich zorgen over haar veiligheid en ventileert haar onrust naar de Belgische ambassadeur toe. In Neder-Congo verslechtert de situatie voor de Europeanen.
Leopoldstad 1960, Boulevard Albert I.
2. ESCALATIE. Incidenten tijdens de nacht van 7 op 8 juli 1960. Een belangrijke fase in het evolutieproces van de muiterij is die nacht te zoeken bij een tweeledige paniekreactie. Hierdoor zullen de Europeanen uit Leopoldstad lijnrecht tegenover de muitende militairen van de twee kampementen van de Force Publique komen te staan. De paniekreactie van de Europeanen is vooral te zoeken in een cumulatie van bepaalde eerdere gebeurtenissen, als daar zijn: de Otraco-incidenten, de verhalen van de blanke families uit Madimba, de aankomst van het treinstel uit Thysstad en de toestand van groeiende spanning van de voorbije dagen. Daar komt nog bij dat er in de loop van de dag (8 juli) noodoproepen worden ontvangen van blanken die in volle brousse worden bedreigd of zelfs aangevallen. Het tweede element in dit groeiproces is de paniekgolf die de kampementen van de F.P. als het ware overspoeld. Hierdoor grijpen de zwarte soldaten rond middernacht naar hun wapens en zwermen ze uit richting luchthaven van Ndjili, de residentie van de Eerste minister, het stadscentrum en de «Beach», die recht tegenover Brazzaville ligt. De paniekreactie van de Congolese militairen kan verklaard worden door twee totaal tegengestelde factoren. Enerzijds zitten ze bij de F.P. met het spookbeeld van de inzet van Belgische parachutisten tegen hen, waar ze trouwens een ‘heilige schrik’ voor hebben. Een compagnie Belgische para’s heeft zich namelijk aan de stadsrand van Leopoldstad al ingebed. Deze situatie, samen met de toespraak van Lumumba – waarin hij de Belgische officieren beschuldigd van ondermijning van het Congolese gezag – doet de angst bij de zwarte militairen nog toenemen. Een ander, minder voor de hand liggend probleem is de ‘aanwezigheid’ van Russische vliegtuigen. Er bevindt zich sinds de onafhankelijkheidsfeesten inderdaad een Russisch Iliouchine-toestel op de luchthaven van Ndjili, dat acht Russische passagiers en tien bemanningsleden naar de feestelijkheden van de onafhankelijkheid had overgevlogen. Maar in de hoofden van de Congolese militairen, opgepept door allerlei valse geruchten, is dit een mogelijke invasie van buitenlandse troepen geworden. Waarschijnlijk hebben deze twee, absoluut los van elkaar staande factoren de stoppen bij de Congolese militairen doen doorslaan. En dan hebben we nog de niet te verwaarlozen ‘factor Janssens’. Er zijn sterke aanwijzingen dat de muiters een zoektocht hebben ondernomen naar generaal Janssens. Zijn weigering om Congo te verlaten en zijn aanwezigheid in de stad leidt tot grote ongerustheid bij de Congolese militairen, die hem van complotvorming verdenken. En ook in kamp Reisdorf stijgt de zenuwachtigheid met het uur. Deze onrust wordt in de hand gewerkt door de aankomst in de stad, iets voor middernacht, van een konvooi van 80 auto’s uit Thysstad en Inkisi. Feit is dat de blanke officieren uit kamp Leopold II worden gejaagd en iets voor middernacht zwermen de muiters uit richting de stad. Het gros van hen gaat daarna richting Kalina, waar er door hen gevuurd wordt op auto’s met blanken die weigeren te stoppen. Andere wagens worden doorzocht op wapens en ook de inzittenden worden gefouilleerd.
De Force Publique slaat aan het muiten.
Belgische officieren worden beschuldigd van «aanslagen en complotvorming». Lumumba hekelt de houding van bepaalde Belgische officieren die de militairen van de F.P. tegen de Congolese regering zouden opzetten. Wat weinig waarschijnlijk, om niet te zeggen gewoon een drogreden is; en gezien hun positie zou dit trouwens pure ‘zelfmoord’ betekenen. Er zijn echter wel concrete aanwijzingen dat de Congolese Eerste minister echt bevreesd is voor een actie komende uit de hoek der Belgische officieren. Wat in het licht hiervan zijn uitspraken misschien kan verklaren. Men kan echter niet zeggen dat Lumumba op dat moment al totaal anti belgicistisch is ingesteld. Die 7de juli bijvoorbeeld, neemt hij een Belgische hogere officier in vertrouwen en deelt hem zijn ongerustheid mede naar aanleiding van samenscholingen van Europeanen aan het station. Hierop geeft hij de Belgische officier ‘carte blanche’ om de ordehandhaving in Leopoldstad op zich te nemen. Maar zijn complexe geaardheid zorgt voor vreemde kronkels. Als Lumumba onder bescherming van getrouwe militairen de nacht doorbrengt in het kamp Leopold II geeft hij naar het schijnt persoonlijk het bevel « om zich meester te maken van het hoofdkwartier van de Force Publique » (hierover zijn er echter geen formele bewijzen). Dergelijke reactie kan enkel verklaard worden door de ongegronde, maar bij hem sterk aanwezige vrees voor een complot tegen zijn persoon in kwestie. Noem het voor mijn part gerust een 'vorm van paranoia'.
Ook de arrestatie van vier blanke agenten van de Sûreté is een gevolg van deze paranoia. De vier agenten worden midden de nacht naar de burelen van de Staatsveiligheid geroepen omdat de situatie in de stad uit de hand aan het lopen is. Terwijl ze daar gewapend naar toe snellen, hun lokalen bevinden zich recht tegenover de residentie van de Eerste minister, worden ze door Congolese gendarmen aangehouden, eerst naar de residentie van Lumumba gebracht en daarna naar de cachotten van kamp Leopold II. De volgende dag in de vroege morgen worden ze onder druk van het Staatssecretariaat van Mobutu echter opnieuw vrijgelaten, waarna ze verder met rust worden gelaten. In een telefonisch onderhoud met een journalist van het persagentschap Belga (dat op 9 juli gepubliceerd wordt) schets Lumumba een totaal vertekend beeld van het gebeuren. « Je fus l’objet d’une tentative d’assassinat de la part de certains groupes belges. Les coupables furent surpris et arrêtés dans ma résidence, armés jusqu’aux dents. C’est à la vigilance des militaires congolais que je dois ma vie. Quand M. Van den Bosch, ambassadeur de Belgique, s’est présenté dans mon bureau vendredi, je lui ai montré les armes saisies et je lui ai fait part de l’arrestation de ses compatriotes compromis. Nous avons arrêté également plusieurs dizaines d’Européens armés qui sont en détention. Une enquête est ouverte contre eux. ». Hier komt zijn geslepenheid en demagogische talent naar boven.
Het hierboven aangehaalde bijna tragikomische gebeuren komt tijdens de nacht ook de Belgische ambassadeur Van den Bosch ter oren; deze geeft enkele uren later aan de Europese vrouwen en kinderen de raad om Leopoldstad te verlaten. Belangrijk om weten is hier dat de ambassadeur voor de eerste maal aan Lumumba aanbiedt om Metropolitaanse troepen in te zetten. Wat Lumumba pertinent weigert.
Telegram van het persagentschap Belga van 9 juli 1960 (fragmenten): ...als gevolg van valse geruchten beelden de soldaten van kamp Hardy zich in dat er Sovjet-Russische vliegtuigen op het vliegveld van Ndjili zijn geland. Sommige soldaten willen de indringers aanpakken. Anderen denken dat het om Belgische Metropolitaanse troepen gaat. Na zich van de sleutels van het munitiemagazijn meester te hebben gemaakt, trekken ze naar de Congolese en Europese stadswijken. (…) De aanwezigheid van deze patrouilles zaait paniek onder de Europese bevolking van de stad. In alle haast trekken de blanken naar de Belgische ambassade en rond 11:30 uur bevinden er zich daar verscheidene honderden mannen, vrouwen en kinderen. (…) Rond 15:00 uur doet het nieuws de ronde dat er voor dezen die de Congolese hoofdstad willen verlaten, een veerdienst werd ingeschakeld tussen Leopoldstad en Brazzaville. (…) In de vooravond komt de Congolese ministerraad bijeen om zich te beraden over de gebeurtenissen in Thysstad. De regering zet stappen om het wapenbestand te verscherpen en wil in de Congolese wijken de avondklok invoeren (van 20:00 uur tot 05:00 uur) en deze ook uitbreiden naar de Europese stadsdelen. Het sterke gerucht doet namelijk de ronde dat bepaalde elementen een aanslag willen plegen op de Congolese Eerste minister. Vanuit regeringsbron wordt vernomen dat bepaalde Congolese milieus niet vreemd zijn aan het verspreiden van valse geruchten. (…).
Vrijdag 8 juli. Onder de Europese bevolking van Leopoldstad heerst paniek. De luchthaven van Ndjili is vanaf 02:00 uur dicht en de «Beach» vlak voor Brazzaville is gesloten vanaf 08:00 uur. Alle wegen naar Leopoldstad worden door gewapende militairen afgesloten en deze bezetten alle cruciale punten in de hoofdstad. Het door de Belgische diplomatieke missie aangeraden vertrek van vrouwen en kinderen kan niet meer doorgaan. Van de 20.000 burgers van Leopoldstad zijn er gedurende de nacht en de vroege morgen 3.000 naar Brazzaville kunnen vluchten. Verschillende Congolese politieke personaliteiten stellen alles in het werk om de Europeanen in bescherming te nemen en de soldaten te kalmeren. Die dag blijft het rustig.
Politieke stappen. Op politiek vlak onderscheiden we drie aandachtspunten:
Vanuit België vertrekken de eerste militaire versterkingen naar de Basis van Kamina: 140 paracommando's en iets later nog een Marscompagnie (manschappen uit niet-paracommando eenheden). Het sturen van nieuwe versterkingen naar Congo blijkt in Brussel te zijn beslist zonder de toestemming van Lumumba en zonder voorafgaandelijke gesprekken met de Congolese regering. Verder worden ook de reservetroepen van het Regiment Para-Commando in staat van alarm geplaatst. De wederoproeping formulieren liggen klaar. De Belgische ambassade in Leopoldstad moet bij de Congolese Centrale regering stappen ondernemen opdat ze akkoord zou gaan met de Belgische militaire bijstand en deze zou goedkeuren voor inzet bij het herstellen van de orde. Intussen wordt in Brussel op regeringsvlak verder onderhandeld over een mogelijke interventie. De drie ‘ministers van Congo’ en de minister van Buitenlandse Zaken dringen erop aan dat «alles in het werk wordt gesteld om een eenzijdige Belgische actie te vermijden». Niemand twijfelt echter nog aan het feit dat een tussenkomst ter bescherming van de Europeanen niet meer te verhinderen is. Hiervoor werden trouwens al instructies aan ambassadeur Van den Bosch overgemaakt. Dit laatste wijst erop dat het in de eerste plaats de Belgische ambassade is die zal oordelen over de noodzaak tot inzet van Belgische troepen.
De Congolese regering voert intussen belangrijke stappen die moeten leiden naar een ‘Afrikanisering’ van de Congolese strijdkrachten. Op vrijdagmorgen 8 juli gaan in dit verband in kamp Leopold II de onderhandelingen van start in aanwezigheid van het Congolese staatshoofd en de Eerste minister. Ook de Belgische kolonel Henniquiau (sinds kort aangesteld als ‘commandant van de raadgevers van het Congolese leger’) en andere Belgische officieren nemen aan de onderhandelingen met de Congolese militairen deel. Om 14:00 uur wordt beslist tot de Afrikanisering der kaders. De Congolese ministerraad preciseert « dat deze hervormingen niet betekenen dat de Belgische officieren en onderofficieren aan de kant worden gezet ». Er wordt hen enkel gevraagd « om zich aan het nieuwe regime aan te passen, dat volledig kadert in het normale verloop van het onafhankelijkheidsproces». Er gebeuren daar bovenop nog twee belangrijke benoemingen: Victor Lundula wordt bevorderd tot generaal en komt aan het hoofd van de F.P. te staan en Mobutu wordt kolonel en staat aan het hoofd van het Congolese leger.
De activiteiten van het Parlement in Leopoldstad. De Kamerleden komen samen onder voorzitterschap van Kasongo. In de Senaat wordt het begin van de zitting gekenmerkt door een tussenkomst van Ileo die melding maakt van een incident tussen hem en premier Lumumba. Aanleiding tot dit incident is het onderhoud van Ileo met een militaire delegatie, waarin deze laatsten hun grieven kenbaar hebben gemaakt over bepaalde ‘mank lopende’ toestanden. Premier Lumumba had hierop geantwoord: « dat ik (Ileo) me daar niet mee te moeien had ». Kalonji (leider van de minderheidsheidsgroep MNC-Kalonji, die zich heeft afgescheiden van het MNC-Lumumba) vraagt dat het staatshoofd werk maakt van de benoeming van de kolonels en van Congolese commandanten. Senaatsvoorzitter Okito vraagt het onmiddellijke vertrek van generaal Janssens en de terugtrekking van de Belgische troepen uit Congo. De Senaat beslist « dat de grieven van de militairen worden ingewilligd. Wat de toewijzing van de portefeuille van landsverdediging aan een ander persoon dan de premier betreft: daarover zal een speciale commissie oordelen. »
Herstel van de orde binnen het leger. 9, 10 en 11 juli 1960. De Congolese leiding wil de controle over het leger in drie stappen terug verkrijgen. Dit is het schema: 1ste fase: de militairen kiezen zelf hun lagere officieren en hun Belgische Bijstands techniekers. 2de fase: in het hoofdkwartier van de F.P. worden de activiteiten heropgestart. De hogere Belgische officieren werken samen met de Congolezen en buigen zich over het probleem Neder-Congo. Daar men over te weinig effectieven beschikt zijn de kamptroepen van de F.P. van weinig nut. Men kan wel rekenen op de steun van de Militaire Politie en de Gendarmerie. 3de fase: het is de bedoeling om delegaties te sturen naar alle belangrijke regio's. Deze moeten de Congolese troepen inlichten over de plannen van de regering. Via de radio roept men op tot kalmte, discipline en respect voor de Europeanen.
Minister van Buitenlandse Zaken Bomboko probeert op zondag 10 juli de honderden blanke burgers die op het vliegveld van Ndjili zijn samengetrokken gerust te stellen. Om de gemoederen van de blanken te kalmeren beweert hij: « dat hij het was die in Elisabethstad een beroep heeft gedaan op de Belgische troepen » en indien dit nodig zou blijken te zijn, hij dit terug zal doen.
Ondanks tussenkomsten van de Congolese regeringsleden verloopt de evacuatie van burgers via de luchthaven en via de Beach niet zonder problemen. Soldaten verhinderen tot drie maal toe het evacuatieproces, waardoor de paniek onder de Europeanen alleen maar groter wordt. Ongeveer 5.000 Europese burgers verlaten Leopoldstad.
De aanvoer van Belgische paracommando's en hun materieel, éénmaal in Afrika, gebeurt niet altijd in VIP-stijl...
Belgische parachutisten in Elisabethstad. Na de melding de zondagavond « dat er Belgische paracommando's in Elisabethstad zijn geland » richten president Kasavubu en Eerste minister Lumumba zich tot de Congolese bevolking. President Kasavubu spreekt genuanceerde taal en zegt deze Belgische actie te betreuren. Hij belooft maatregelen te nemen die de situatie moeten normaliseren en zal met de premier de volgende dag naar Luluaburg en Elisabethstad gaan om de gemoederen ook daar te bedaren.
Lumumba spreekt in geagiteerde taal over generaal Janssens, die hij beschuldigt van « weigering om Congolese soldaten op leidinggevende posten te plaatsen. » Hij verwijt de administratieve diensten een gebrek aan inzicht en pogingen om Congo een vorm van onafhankelijkheid op te dringen die in niets verschillen van de oude koloniale structuur. Hij beschuldigd ook de parlementariërs van de minderheid en verwijt hen « opruiing van het leger en het scheppen van een klimaat van onrust en verwarring. » Toch onderstreept hij de rol die de Europeanen in de opbouw van een onafhankelijk Congo kunnen blijven spelen, maar drukt ook de wens uit dat de Congolezen zelf hun land moeten opbouwen en dat de leidinggevende posten in het leger en de administratieve diensten door Afrikanen moeten ingenomen worden. In zijn toespraak hekelt hij verder de inzet van Belgische militairen en roept zijn landgenoten op « om het land te verdedigen tegen alle indringers. »
Toch kan men niet zeggen dat het nieuws van de Belgische interventie de gemoederen in de militaire kampementen van Leopoldstad en Thysstad aantast. Daar zetten de Belgische officieren hun rol van raadgever gewoon verder.
In Brussel komt de kabinetsraad de zaterdagmorgen (9 juli) samen. Dit zijn de beslissingen die nog dezelfde namiddag tijdens een persconferentie worden bekendgemaakt:
Een ultieme waarschuwing wordt gericht aan het adres van Lumumba: « Als de Congolese regering geen dringend verzoek richt aan België voor het verlenen van militaire bijstand zullen de Metropolitaanse Troepen de orders van hun chefs opvolgen en tussenbeide komen. »
De ministers Ganshof en De Schrijver vertrekken met deze waarschuwing naar Leopoldstad;
De reservisten van het Regiment Para-Commando worden opgeroepen (het betreft hier de 11de, 13de en 14de Onafhankelijke Compagnies Para-Commando; de manschappen van de 15de en 16de Onafhankelijke Compagnies Para-Commando versterken vanaf 11 juli het veiligheidsdispositief).
Sabena stelt een luchtbrug in voor transport van troepen naar, en evacuatie van vluchtelingen uit Congo en stelt hiervoor haar volledige luchtvloot ter beschikking.
Op zondag 10 juli nemen twee ministers duidelijke standpunten in betreffende een Belgische interventie. Minister Meyers verklaart om 19:30 uur op de radio « dat de lokale Belgische militaire autoriteiten meteen mogen tussenkomen als er zich levensbedreigende situaties voordoen. » Minister Lefèvre bevestigt « dat de Metropolitaanse Troepen orders hebben gekregen om automatisch tussenbeide te komen vanaf het moment dat ze weet hebben dat er levens van blanken in gevaar zijn. »Deze verharding van de Belgische standpunten komt er vooral onder druk van de Belgische publieke opinie.
De consuls van België en Brazzaville vestigen de aandacht van de Belgische minister van Buitenlandse Zaken op het feit dat « een aanvoer van versterkingen bedoeld voor de Metropolitaanse Troepen in de provincie Leopoldstad kunnen leiden tot het uitbreken van bloedige rellen, welke tot op heden zijn vermeden. » Als de evacuatie van de vluchtelingen zonder moeilijkheden kan doorgaan, raden beide consuls aan « dat alles in het werk wordt gesteld om te voorkomen dat de situatie escaleert. »
III. CHRONOLOGISCH VERLOOP VAN DE INCIDENTEN.
1. Het incident in Kongolo (8 juli 1960). Op 8 juli breekt in Katanga rond 18:00 uur de eerste muiterij uit in het opleidingscentrum van de Force Publique in Kongolo (district Tanganika). Daar waren op 7 juli trouwens al de eerste tekenen van ‘gisting’ merkbaar onder de soldaten van de F.P. Misnoegdheid over een rookverbod in de buurt van vliegtuigen zou aan de basis liggen van deze eerste tekenen van verzet.
Op 8 juli rond 17:45 uur ontstaat opwinding onder de Congolese soldaten. Aanleiding hiervoor is blijkbaar het opslaan van vaten benzine in de munitiebunkers in de loop van die namiddag. De Congolese militairen beweren dat « het Belgische militaire kader hen wil doden en dat ze hiervoor de vaten benzine in de bunkers hebben geplaatst. » Alle pogingen tot verduidelijking van dit gebeuren door de blanke officieren wordt weggehoond; een Belgische officier wordt in elkaar geslagen en kan ternauwernood aan zijn belagers ontsnappen. Hij geeft onmiddellijk bevel aan de vrouwen van de Belgische militairen om het kamp te verlaten en zich naar hotel Lualaba te begeven, dat als verzamelpunt wordt aangeduid.
Dit voorval illustreert duidelijk de grote impact van de factor 'angst' op de verdere ontwikkeling van de muiterij. De zwarte soldaten linken het vertrek van vrouwen en kinderen gewoon als voorbode van 'repressief gevaar'. Maar men mag ook de plannen die rijpen in de rangen van de F.P. om de Europeanen in gijzeling te nemen niet uit het oog verliezen. Ook deze kunnen en zullen wel een rol hebben gespeeld bij het verzet van de Congolese militairen tegen het vertrek van de blanken, die door de opstandelingen als 'losgeld' moeten dienst doen.
Feit is dat Kongolo wordt geëvacueerd; 420 personen vluchten naar Kabalo aan boord van rivierschepen. Tijdens die evacuatie worden de vluchtelingen door de muiters onder vuur genomen en vallen er onder de Europeanen twee doden en gewonden. Drie officieren van de F.P. blijven ter plaatse – waaronder majoor Hallet, de commandant van het opleidingskamp – en de bisschop van Kongolo, alsook de totale congregatie broeders van de plaatselijke missiepost die weigeren om geëvacueerd te worden. Een agent van de C.F.L. (Congolese spoorwegen) zorgt dat de telefoonverbinding intact blijft. Ook de troepen van de gendarmerie uit Kindu stellen zich vrijwillig kandidaat om tussenbeide te komen, maar de blanke officieren van het militaire opleidingscentrum van Kongolo gaan er van uit dat zij de toestand zelf zullen kunnen normaliseren. Dit wijst erop dat een deel van de troepen hen loyaal is gebleven. De zaterdagmorgen is de rust teruggekeerd in Kongolo. Uit de stad zijn wel praktisch alle Europeanen gevlucht.
2. Het incident met de trein uit Kabalo. Een telex, afkomstig van het agentschap Belga verspreidt op 9 juli het bericht dat de bevolking van Kabalo getracht heeft om het vertrek van een treinstel met 250 Europese burgers te verhinderen. De F.P. zou tussenbeide zijn gekomen om de orde te handhaven. Ook Brussel volgt de versie van Belga.
Eerste minister Eyskens laat in zijn regeringsverklaring van 12 juli weten « dat de luchtmacht een trein met Europese vluchtelingen heeft ontzet in de omgeving van Kabalo ». Eerder (10 juli 1960) heeft Dimanche-Presse al geblokletterd: « Para-Commando’s hebben de Belgische vluchtelingen uit Kabalo moeten beschermen ». In feite is dit het verloop van het gebeuren:
De interventie in Kabalo van Metropolitaanse Troepen wordt door COCEM goegekeurd (Comité des Chefs d’États-Major) en zelfs door de kabinetsraad in Brussel.
Op 9 juli vraagt ambassadeur Van den Bosch « dat de interventie ondergeschikt blijft aan de vraag van de Congolese minister van Defensie (Lumumba) en dat men enkel als allerlaatste redmiddel tot dergelijk initiatief overgaat. »
Een bericht uit de Basis van Kamina (BAKA) dd. 9 juli preciseert « dat BAKA de inzet van para’s in Kabalo voorzag, waar er 'werd er gezegd': dat er een Europeaan werd gedood. »
De interventie wordt afgeblazen door kolonel Matterne van de F.P. en door vicegouverneur generaal Schoeller.
De beslissing van COCEM vormt de basis voor een droog protest vanwege ambassadeur Van den Bosch, die verwonderd is over de verklaring van premier Eyskens en herhaalt « dat er niet besloten kan worden om tot een interventie over te gaan zonder zijn [ambassadeur VDB] eigenste tussenkomst en dat hij die toelating enkel maar zal geven als de vraag hierom vanuit de hoek van de Congolese Centrale regering komt». Het is dus vrij zeker dat de operatie – op bevel van COCEM en door de Belgische Eerste minister aangekondigd – van Metropolitaanse Troepen niet op 9 juli in Kabalo plaatsgrijpt. Hieruit kan men opmaken dat dit geval gewoon te herleiden valt tot een triviaal gebeuren, waarvan de grondslag de rivaliteit tussen burgers en militairen betreft. Volgens minister van Defensie Gilson is het op 10 juli dat de eerste interventies door Belgische strijdkrachten in Congo hebben plaatsgrepen (in Elisabethstad en Luluaburg). Dit verklaart hij tijdens de Kamerzitting van 17 augustus 1960. Ook de Congolese regeringsleiders zelf hebben nooit enige allusie gemaakt naar een Belgische tussenkomst in Kabalo op 9 juli. Hiervan vindt men trouwens in geen enkele verklaring of rapport iets terug, nog uit de mond van Lumumba, Kashamura, Gizenga, Kanza, etc. Een concrete verwijzing naar de tussenkomst van Metropolitaanse Troepen in Kabalo (wel op een andere datum) vinden we ook terug in «Bérets rouges, Bérets verts» van luitenant-kolonel E.Genot . Daarin beschrijft hij de tussenkomst van de 11de Onafhankelijke Compagnie Para-Commando, die midden juni 1960 terug werd opgeroepen. Op 10 juli ontscheept de compagnie in Kamina en twee dagen later is ze inzetbaar. Met vier C-119 toestellen overgevlogen vanuit Kamina, onderneemt de compagnie pas op 13 juli een operationele sprong op het vliegveld van Kabalo.
3. Muiterij in Elisabethstad. Vanaf 6 juli begint de Union Minière bepaalde voorzorgen te nemen. Ze maken lijsten op voor evacuatie naar Europa en Rhodesië.
Op 8 juli maant minister van Buitenlandse Zaken Munongo in een radioboodschap iedereen aan tot kalmte en discipline. Hij benadrukt dat de regering alles in het werk heeft gesteld om de orde te herstellen en garandeert de veiligheid van Congolezen en buitenlanders. Hij waarschuwt de provocateurs dat de regering tegen elke ordeverstoring zal optreden en dat iedereen moet beseffen dat het orderwoord «discipline en koelbloedigheid» is en blijft; hij vraagt de regering om het nodige vertrouwen. Ook de voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordiging spreekt in dezelfde lijn.
Vanaf zaterdagmorgen 9 juli wordt er massaal richting Rhodesië uitgeweken. De muiterij in Kongolo de dag voordien en het incident in Kabalo hebben de hele Europese bevolking gealarmeerd. Om 18:00 uur vertrekt er een trein richting de Rhodesische grens met de families van de agenten van de B.C.K.
Onder de soldaten van het kamp Massart en kamp Simonet heerst ongerustheid. Het is meer dan waarschijnlijk dat, hoewel geen enkel document dit schraagt, de Congolese soldaten en gegradueerden via de radio de beslissing hebben vernomen die in Leopoldstad is genomen tot ‘Afrikanisatie’ en naamsverandering van «Force Publique» naar «Armée Nationale Congolaise». Dit zal in hun rangen voor de nodige verwarring en vragen hebben geleid. En waarschijnlijk zijn ze ook op de hoogte van de muiterij in Kongolo en de vraag tot tussenkomst van de Belgische troepen in Kabalo. En ook de aankomst op de Basis van Kamina (BAKA) van de uit België gestuurde versterkingen zorgen bij de Congolese militairen voor de nodige vragen en onrust.
Die zaterdag om 10:30 uur barst in het kamp Massart de muiterij los. « Daar springen twee niet te miskennen factoren onmiddellijk in het oog: deze muiterij vertoont vanaf het eerste moment kenmerken van ongehoorde barbaarsheid, gepaard gaande met uiterst bloedige aspecten die we noch in Thysstad, noch in Leopoldstad, noch in Luluaburg of Stanleystad hebben gekend. Hier geen voorafgaandelijke incidenten, geen steeds terugkerende situaties die op misverstanden berusten. Volgens een perfecte timing gaan de in volledige gevechtskledij gehulde muiters midden de nacht over tot pure ‘doodslag’. Tegen de prille zondagmorgen liggen al 7 Europeanen doodgebloed op het terrein. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen militairen of burgers. Een mitrailleursnest bij de kapel opgesteld, vuurt op alles wat beweegt, zonder onderscheid. » (fragment uit een verslag van F.P.-aalmoezenier Adam).
Zondagmorgen 10 juli, om 06:20 uur landen zes vliegtuigen, vertrokken in Kamina, op het vliegveld van Elisabethstad. Aan boord twee Belgische compagnieën, waaronder een compagnie parachutisten. Om 09:40 uur meldt het agentschap Belga « dat de Metropolitaanse Troepen de luchthaven bezetten en het kamp Massart terug hebben ingenomen zonder een schot te moeten lossen». Belga voegt daaraan toe « dat de interventie er kwam op dringend verzoek van Tshombe ». In een relaas van l’Essor du Congo van 12 juli 1960 lezen we « dat de tussenkomst van de troepen uit Kamina er kwam na permanente contacten tussen Elisabethstad en Brussel. Na moeilijke onderhandelingen was het duidelijk dat de vliegtuigen die de troepen aanvoerden om 6 uur ’s morgens op de luchthaven van Luano neerstreken en dat de Katangese autoriteiten in permanent contact stonden met de Belgische autoriteiten en dat dient onderlijnd, dat het op vraag van de provinciale regering was dat de troepen zijn tussengekomen. »
Ook de Carabiniers stuurden in 1960 'Marscompagnieën' naar Congo.
Hier het vertrek in mei 1960 van een compagnie Grenadiers naar Congo. Vanaf 9 juli werden ze ingezet in Elisabethstad, Jadotstad, Kaniama, Bukama, Malenmba-Nkilu, Mwanza, Kabongo en Kabumbulu. Op 1 en 2 september zijn ze terug in België.
4. Onderhandelingen die de interventie van de Metropolitaanse Troepen voorafgaan. Laten we eens bekijken wat er op het diplomatieke vlak gebeurt in de periode tussen het begin van de muiterij in kamp Massart op 9 juli, 22:40 uur en de interventie van de Belgische strijdkrachten op 10 juli om 06:20 uur.
Drie belangrijke gebeurtenissen gaan de muiterij vooraf: 1) Kamina stuurt op 9 juli een vraag tot inzet van Belgische strijdkrachten om de trein van Kabalo te ontzetten. Deze vraag tot interventie, die in extremis en op aandringen van vicegouverneur Schoeller en van kolonel Matterne (bevelhebber van de 1ste Groepering van de F.P.) zal geannuleerd worden, veroorzaakt felle protesten van de Belgische ambassadeur in Leopoldstad. De hele bevolking van Elisabethstad is op de hoogte van de contacten tussen Kamina en Kabalo en van de aarzeling tot tussenkomst. 2) Op zaterdag 9 juli circuleren de geruchten dat Rhodesische troepen op drie plaatsen langs de grens Katanga zijn binnengetrokken. Dit wordt door de provinciale regering en door het agentschap «Belga» ontkend. 3) Vanaf 9 juli stuurt de provinciale regering meerdere telexen met vraag om hulp en inzet van Metropolitaanse Troepen.
Een belangrijk aspect hier is, dat de geheime onderhandelingen die de interventie van de Belgische troepen vooraf gaat gebeurt zonder deelname van de Congolese Centrale regering aan de gesprekken hierover. Dit wijst er volgens mij op dat dit de eerste tekenen zijn tot de de afscheiding van Katanga (Secessie). Het staat in ieder geval vast dat Bomboko, minister van Buitenlandse Zaken, niet op de hoogte is gebracht van de plannen tot interventie – mogelijks is dit slechts gebeurd na de coup, maar dan stond hij voor een voldongen feit – en dit houd in dat hij dus onmogelijk vragende partij tot interventie kan zijn geweest.
Slechts één persoon zou hem kunnen op de hoogte hebben gebracht van de plannen tot interventie en die persoon is de Belgische ambassadeur in Leopoldstad. Wat zeer onwaarschijnlijk is, daar de ambassadeur zich de zondagmorgen zelf nog fel opstelt tegen een interventie. Op dat moment echter, landen er op de luchthaven van Elisabethstad al Metropolitaanse Troepen, wat erop wijst dat ook de ambassadeur hiervan nog niet op de hoogte was gebracht.
Nooit gaven de Belgische autoriteiten trouwens details «via welke kanalen minister Bomboko de interventie had aangevraagd»? De vraag die hierop volgt is: aan wie en hoe is deze vraag dan overgemaakt? Hierover blijft men in het ongewisse. De hele zaak loopt trouwens over van tegenstrijdigheden. Vooral als men de verklaring van Belgisch minister van Defensie Gilson nader bekijkt, waarin deze diezelfde zondag – nog voor de toespraak van Bomboko is uitgezonden – op een persconferentie zegt: « dat de Congolese regering onvindbaar was in de nacht van zaterdag op zondag ».
De vraag die betrekking heeft op de interventie van de Metropolitaanse Troepen in Elisabethstad wordt dus door drie instanties bediscussieerd: 1) de autoriteiten in Elisabethstad, 2) de Belgische ambassadeur in Leopoldstad en 3) de Belgische regering in Brussel.
Feit is dat de goedkeuring voor interventie in Brussel wordt gegeven door de minister van Buitenlandse Zaken Wigny en de minister van Defensie Gilson. De ministers Ganshof en De Schrijver zijn de zaterdagavond al op weg naar Congo en komen pas na de interventie aan in Kamina. Wat de derde minister van Afrikaanse Zaken betreft (Scheyven): het blijkt dat deze geen actieve rol heeft gespeeld tijdens de onderhandelingen in Brussel.
De orders « om Elisabethstad en haar luchthaven te bezetten » zijn gelijktijdig door de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie gegeven. Deze worden midden de nacht overgemaakt aan de consul-generaal van België in Elisabethstad (Crener), die de orders op eigen initiatief aan COMETRO (Basis van Kamina, Commando Metropolitaanse Troepen) overmaakt. De ambassadeur in Leopoldstad wordt op de hoogte gebracht en deze beslist om deze orders te schorsen. Hij stuurt met aandrang de vraag naar Brussel opdat ze « formele instructies aan consul-generaal Crener zouden overmaken dat hij zich volledig moet schikken naar de wensen van de ambassade van Leopoldstad. »
De volgende morgen zegt de Belgische minister van Defensie Wigny tijdens een persconferentie dat het uitstel tot interventie te wijten is « aan de aarzelende houding van de ambassadeur die enkel wilde onderhandelen met de Congolese Centrale regering. »
In l’Essor du Congo lezen we dat het geven van toelating tot interventie niet vanzelfsprekend was (« trois fois elle fut obtenue et trois fois refusée »). Volgens verklaringen van commandant Weber van de F.P. « bestaan er bewijzen van ‘gezagsondermijnende oorlogsvoering’ en van door clandestiene zenders uitgezonden orders die vertrokken uit de ambassade van de Sovjet-Unie in Leopoldstad, die zich voordeed als een Westers zendstation. » Het tot driemaal toe cancelen van de geplande transportvluchten uit Kamina was daar volgens hem een gevolg van. De onafhankelijke bronnen van de C.R.I.S.P. zien het echter zo : «Il est plus simple de conclure qu’il s’agissait effectivement de la voix de ces hautes autorités, qui comme l’écrit l’Essor du Congo, annulèrent trois fois l’intervention» . Er zijn signalen die er op wijzen dat er in Elisabethstad deze keer unanimiteit bestond ten gunste van een interventie. Eerste minister Tshombe is op zaterdag 9 juli zelfs bereid om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de vraag tot tussenkomst. Minister Gilson verduidelijkt dat «een dreiging om een beroep te doen op Noord-Rhodesische troepen de beslissing om in te gaan op Tshombe's vraag nog versterkte». Een stelling dus die de verklaring van minister Wigny volgt.
Het bevel tot tussenkomst van de Belgische troepen vanuit de Basis van Kamina is in zekere zin niet tegenstrijdig, of sluit de bevestiging van het bestaan van herhaaldelijke verzoeken tot inzet niet uit, die in de loop van die zaterdag uitging vanuit de Congolese provinciale regering. Het ziet er trouwens naar uit dat als gevolg van de verslechtering van de situatie er geen enkel teken van protest meer werd geuit tegen een interventie, noch door vicegouverneur Schoeller, noch door de commandant van de Force Publique.
De Belgische diplomatieke missie in Leopoldstad stelt zich tot het allerlaatste moment op tegen een interventie die niet door de Centrale regering is aangevraagd. Herinneren we ons in dat verband ook nog het protest van ambassadeur Van den Bosch op 9 juli tegen een interventie in Kabalo zonder bovengenoemde voorwaarden en zijn waarschuwing dat dit de toekomst van de Belgisch-Congolese relaties sterk in het gedrang zal brengen en het leven van 80.000 Belgen in Congo in gevaar zal brengen.
Ondanks protesten van de Belgische ambassadeur geeft Brussel dus ‘groen licht’ voor de operatie en de ambassadeur van zijn kant dient zich tevreden te stellen met de goedkeuring van zijn smeekbede « om pas het vuur te openen, als alle middelen tot onderhandelingen uitgeput zijn. » Hij voegt er nog aan toe « dat zowel de Staf van de F.P., als deze van de Metropolitaanse Troepen zijn mening volgt ». De enige concrete resultaten van de aanbevelingen van de ambassadeur leiden er toe, dat de operatie enkele uren vertraging oploopt, zodat deze bij daglicht wordt ingezet, wat het 'schokeffect' enigszins zal verzachten.
5. De juridische grondslag voor de interventie in Elisabethstad. Deze interventie is het gevolg van beslissingen die getroffen zijn tussen vrijdag 8 en zaterdag 9 juli. De interventie grijpt plaatst na een vraag van Tshombe, maar is daar geen directe resultante van. Ik verklaar me nader. Op dat moment wordt het Belgische argument nog geschraagd door morele gronden: België komt tussenbeide om medeburgers die in gevaar verkeren te redden (volgens CVP-Senaatsvoorzitter Paul Struye en de socialistische fractieleider Henri Rolin is dit zowel een moreel, als en juridisch aanvaardbaar argument). Op dat moment blijkt echter ook dat de voorstanders van een Katangese Secessie de wens hebben geuit « dat men de Belgische interventie zou verdedigen door deze te linken aan de oproep van Tshombe tot tussenkomst. » Een dergelijk scenario moet en zal onvermijdelijk leiden tot een definitieve breuk met de Congolese Centrale regering in Leopoldstad.
Feit is dat als België ingaat op de vraag [tot interventie] van een provinciaal machtsblok dat sterke argumenten naar afscheiding najaagt, dit een erkenning de facto zal zijn welke Tshombe met stellige zekerheid in zijn voordeel zal uitbuiten. Het is in dat licht ook dat men de oproep op zondagavond van de Conakat-leider naar Rhodesië toe moet zien, na de Belgische interventie. Door deze handige omweg zoekt Tshombe namelijk erkenning van de feiten en wil hij zich persoonlijk veilig stellen. Dit is trouwens wat minister Wigny aan de ambassadeur van Groot-Brittannië de zondagavond uitlegt en het is door deze aspecten in te roepen dat de Britse premier Mac Millan zich zal verzetten tegen een Rhodesische interventie in Congo.
Er duikt in de vooravond een nieuw element op die de ministers die tot de harde vleugel behoren lijken te verzoenen met de meer gematigden onder hun collega's. Via persbronnen verneemt de Belgische regering dat minister van Buitenlandse Zaken Bomboko bevestigd « dat hij de hulp heeft ingeroepen van de Belgische troepen om de incidenten in Elisabethstad te kunnen counteren. » Brussel weet uiteraard dat ze geen enkele vraag in die richting heeft ontvangen maar zwijgt in alle talen. Hiermee krijgt Brussel trouwens de kans om haar tussenkomst naar de buitenwereld toe te rechtvaardigen. En dit ondanks Het feit dat dit bericht afkomstig is van minister Bomboko, die daar bovenop geen minister van Defensie is, speelt hier blijkbaar geen rol.
Wat de interventie van de Belgische parachutisten in Luluaburg betreft: daarover bestaat geen enkele twijfel. Hiervoor was er geen enkel verzoek bij de Belgische regering binnenkomen, noch vanuit de Congolese Centrale regering, noch vanuit enige andere Congolese provinciale instantie. Doch deze interventie kwam er met als enige doel: het beschermen van mensenlevens. Dit werd trouwens door niemand, op geen enkel moment, betwist.
6. Muiterijen en interventies in Jadotstad en Shinkolobwe. Meer nog dan de muiterij in Elisabethstad legt deze van Jadotstad de fundamenten bloot die men terug vindt bij het ontstaan van de meeste rebellieën. De krachtlijnen hiervan kunnen steeds herleid worden tot dezelfde wederkerende factoren, die we hieronder even op een rijtje zetten: 1) Een altijd en steeds opnieuw opborrelende en terugkerende gevoel van paniek gevoed door verkeerde berichtgevingen, via de radio al of niet bewust verspreidt en het rondstrooien van valse geruchten onder de beide bevolkingsgroepen (Blank en Afrikaans). Niet zelden zit hier een heel systeem achter; 2) Bij de blanke bevolking richt men 'beschermingsgroepen' op. daarop volgen acties van gewapende vrijwilligerskorpsen. Parallel met deze acties ondernemen deze groepen pogingen om wapens uit de opslagplaatsen van de Force Publique te ontvreemden, of onklaar te maken. Dit gebeurd zowel met of zonder medeplichtigheid van de blanke officieren; 3) Onder de soldaten groeit de vrees om vermoord te worden door de blanken (burgers of militairen). Deze vrees stimuleert bij de Congolezen de drang om zich, zonodig met geweld, meester te kunnen maken van de blanke wapenarsenalen of wapenmagazijnen, en zet hen aan om de Europeanen op te sporen om deze te ontwapenen, of tot het fouilleren van hun huizen en voertuigen. Soms beletten de soldaten het vertrek van blanke burgers en sluiten ze hun officieren op, dit met de bedoeling om hen als gijzelaars te kunnen gebruiken tegen een luchtaanval of een aanval van parachutisten (waarvan ze een heilige schrik hebben trouwens); 4) Eenmaal dat de Metropolitaanse Troepen zijn tussenbeide gekomen neemt bijna de volledige blanke populatie de vlucht. Dit gebeurt massaal vanaf het moment dat de Belgische troepen elders worden ingezet, zodat dezen hun veiligheid niet meer kunnen garanderen. De Belgische officieren van de F.P. zien zich soms verplicht om hun manschappen die hen trouw zijn gebleven in de steek laten. Het gebrek aan leidinggevende krachten die hieruit voortvloeit leidt op zijn beurt tot inactiviteit bij de zwarte soldaten. Een situatie die op zijn beurt leidt tot plunderingen door de zwarte bevolking (in de meeste gevallen is dit een feit; trouwens, de zwarte militairen nemen in veel gevallen zelf deel aan deze plunderingen).
Aan de hand van getuigenissen van blanke inwoners uit Jadotstad, kunnen we ons een beeld vormen van de gebeurtenissen. Hieronder volgt een samenvatting van een relaas van één van die getuigen, op 13 juli gepubliceerd in l ’Essor du Congo van de regio Elisabethstad. Hieronder een vrije vertaling: « Na de gebeurtenissen in Thysstad en Leopoldstad trad er vanaf zaterdag 9 juli een algemeen gevoel van onrust in die enigszins getemperd werd door de hoop dat Katanga niet zou bezwijken onder de verleiding tot muiterij. Iedereen wist maar al te goed dat er zich een grote kentering had ontwikkeld – die volledig in de lijn lag van de rebellie – en dat de verschillen tussen de diverse maatschappijgroepen of klassen, zoals men die tot op heden had gekend, opgehouden hadden te bestaan. » De eerste tekenen van ongerustheid kwamen naar buiten na het negatieve nieuws van de onlusten in Elisabethstad. Toch bleef de Europese publieke opinie nog afwachtend rustig. De berichten van steeds meer wegtrekkende konvooien uit Elisabethstad richting Rhodesië wierp echter zeer vlug een schaduw op het voorlopig nog geruste gemoed van de residenten. » De door de Union Minière verspreidde informatie "dat ze instond voor de evacuatie van de families van haar agenten" deed het gevoel van ongerustheid steeds maar toenemen. Een gevoel dat nog versterkt werd als de ‘Banque du Congo Belge’ de hele zaterdagnamiddag en avond open bleef om de Europeanen de kans te geven om hun daar aanwezige fondsen op te halen. » Tijdens de nacht verspreidden de leden van de C.V.E. (Corps Volontaires Européens) zich over de stad en verwittigden de families om de ter beschikking staande ‘veiligheidsoorden’ te gaan vervoegen. De omliggende planters werden ook gealarmeerd door de C.V.E. en vluchtten de brousse in. Ook de zieken uit de hospitalen werden naar de voorziene vluchtelingencentra geëvacueerd. » Ondanks het heit dat het tijdens de nacht overal rustig bleef vormden er zich de zondagmorgen konvooien die via Solwezi [niet verwarren met Kolwezi] naar Rhodesië wilden trekken. Na lang treuzelen vertrokken er uiteindelijk twee colonnes wagens, gevormd door vooral agenten van de U.M.H.K. [Union Minière du Haut Katanga]. Een groot aantal residenten verkoos echter om de gebeurtenissen nog af te wachten. » De onrust groeide wanneer bekend werd dat het legerkorps in Shinkolobwe aan het muiten was geslagen en dat kapitein Warland, luitenant Boulanger en de administrateur Forrest zich in handen van de muiters bevonden. » De zondagnamiddag riep men de bevolking van Jadotstad op om zich onder de bescherming van de C.V.E. te plaatsen omdat het militaire kamp van Jadotstad, waar de wapens nochtans buiten het bereik van de muiters lagen, een gevaarlijk aspect vormden voor het verstoren van de publieke orde. Alles wat maar enigszins met politie, militair- of Congolees veiligheidsagent te maken had werd sinds ’s morgens ‘op non-actief’ gezet. De C.V.E. kreeg een 20-tal paracommando’s ter versterking, die niet enkel de wapenopslagplaatsen bewaakten, maar ook het evacuatiegebeuren beveiligden. De Mauser-geweren werden onklaar gemaakt en uit de gevaarlijke zone naar andere oorden overgebracht. » Het centrum van Kikula was rustig gebleven, maar toch beslisten een groot aantal vluchtelingen om via de weg naar Rhodesië te trekken. De weg zou de zondagavond worden vrijgemaakt, zei men. Tijdens de nacht van zondag op maandag vernam men echter dat de Europese commissarissen hun wapens ter beschikking van het Congolese kader hadden gesteld en dat ze de stad hadden verlaten. » Intussen liepen de gevallen van binnenlopende negatieve berichten over Shinkolobwe steeds op. De muiters waren er toch in geslaagd om zich van het wapenarsenaal meester te maken. Ze beschikten hierdoor over 3 machinegeweren, drie mitrailleurs en 200 gebruiksklare geweren. Het Cesna-toestel dat over de militaire post had gevlogen was onder mitrailleurvuur komen te liggen. De muiters stonden in verbinding met de pas aangestelde Congolese generaal Lundula, die toch alles in het werk stelde om de gemoederen te bedaren. Hij slaagde erin om de gijzelaars vrij te krijgen en de bescherming van de bevolking te vrijwaren. » Deze maatregel moest verhinderen dat de muiters van Shinkolobwe, Jadotstad zouden bereiken. » Rond 11:00 uur maandagmorgen, waarschuwde de commandant van de groep paracommando’s die naar Jadotstad waren overgekomen burgemeester Engels, dat zijn eenheid zich terugtrok naar een ander deel van de stad omdat ze daar het verkeer op de weg naar Elisabethstad moesten beveiligen. Dhr. Engels liet onmiddellijk de hele bevolking verwittigen en droeg hen op om naar Elisabethstad te gaan. Zeldzaam waren dezen die niet ingingen op dit bevel. » Die maandag kwam de stad bloot te liggen aan plunderingen » .
Nadat de meeste Europeanen en Metropolitaanse Troepen vertrokken zijn uit Jadotstad wordt de stad tussen maandagnamiddag en dinsdagmiddag dus overgeleverd aan plunderaars (niet alle stadsdelen krijgen hiermee evenwel te maken). De weinige blanken die ter plaatse zijn gebleven, waaronder bepaalde ambtenaren van de B.C.K. , worden door muiters onder bewaking in de gebouwen die in handen zijn van de Congolese militairen opgesloten. Anderen worden in het gemeentehuis van Kikula in bescherming genomen door de burgemeester Victor Lundula. Sommigen worden mishandeld.
Vanaf dinsdag 12 juli worden verschillende blanken die naar Jadotstad terugkeren om hun goederen nog te redden opgepakt door Congolese patrouilles. Sommigen worden mishandeld en daarna opgesloten in de plaatselijke gevangenis. Getuigen vertellen « dat zolang er geen wapens worden gevonden in de voertuigen, de blanken ongemoeid gelaten worden ». Praktisch alle verslagen spreken met respect over de vele tussenkomsten ten gunste van de blanken door de burgemeester van Kinkula, dhr. Lundula. In tegenstelling tot wat velen beweren, blijkt in het centrum van Jadotstad geen enkel huis geplunderd te zijn. Dit is ook het geval voor het residentiële kwartier van de stad en dit van de Union Minière. Ook de banken zijn daar ongemoeid gelaten. Wel wordt de commerciële wijk van Kapumpi geplunderd, met uitzondering van de winkels waar de uitbaters ter plaatse zijn gebleven. Er is ook sprake van samenwerking tussen Belgische parachutisten en Congolese soldaten die samen de wacht optrekken. Feit is dat vanaf dinsdagmiddag de stad grotendeels terug in handen komt van de reguliere troepen. Tijdens de inname blijkt de burgemeester van Jadotstad te zijn gedood en enkele Europese burgers werden er gemolesteerd. Volgens een communiqué van de Metropolitaanse strijdkrachten vallen er tien doden onder de Congolese soldaten. Die dinsdag verklaart commandant Weber, de bevelhebber van de Metropolitaanse Troepen dat « de zogenaamde bevelhebber van de Force Publique, Lundula Victor, geneutraliseerd is » (het gaat hier dus over de burgemeester van Kikula, Victor Lundula, intussen aangesteld als nieuwe bevelhebber van de F.P.).
De uittocht uit Shinkolobwe. Als gevolg van berichten uit de rest van Congo stijgt de zaterdagavond de onrust onder de blanken nadat vernomen wordt dat soldaten van een kamp van de Force Publique in Shinkolobwe de enige toegangsweg tot het Europese stadsdeel hebben afgegrendeld. De blanken ontvangen tussen 21:00 en 22:00 uur allemaal een evacuatieplan met vluchtweg via de brousseroute die naar Solwezi en Rhodesië leidt.
Als gevolg van berichten uit Jadotstad stijgt de ongerustheid onder de blanken opnieuw fel, de zondagmorgen rond 11:00 uur. De Belgische kapitein Warland van de F.P. laat zijn zwarte adjudant langskomen en deze zweert voor de verzamelde Europeanen bij hoog en bij laag « dat ze [de blanken] slechts over zijn lijk zullen lastig gevallen worden ». Rond 15:00 uur komen de Europeanen opnieuw samen en worden er matrassen naar de theaterzaal aangevoerd. Dit voor het geval men zich op dit ‘veiligheidspunt’ zou moeten terugtrekken. Ook de voertuigen worden in gereedheid gebracht voor een eventuele snelle vlucht. De blanken beslissen wel om samen te blijven. Rond 19:00 uur ontmoet pater Désiré in de onmiddellijke omgeving van het militaire kamp een jeep met schreeuwende zwarte soldaten. In de mess officieren verneemt hij dat men geen telefonisch contact meer heeft met kapitein Warland en er wordt groot alarm geslagen. Intussen komen ook administrateur Forrest en luitenant Boulanger in het kamp aan. Hun camionette wordt door de muiters onder vuur genomen en ze worden gevangen genomen. Op dit moment zijn er dus drie blanke militaire kaderleden in handen van de muiters gevallen.
Alle Europeanen verzamelen zich intussen in de mess. Dit betekent concreet: 50 families in totaal, wat ongeveer 200 personen is, allen met volgestouwde voertuigen. Men treft onmiddellijk maatregelen: vrouwen en kinderen zoeken veiligheid in de ruimte onder het theater, mannen betrekken de wacht rond het gebouw. Er wordt een radiozender geïnstalleerd om het hopeloze van hun situatie te kunnen signaleren. Verder houden blanken een raid op de «Bon Marché» om aan de nodige proviand te geraken, een andere raid op het dispensarium levert medicamenten op en men voorziet zich van de nodige wapens uit de opslagplaatsen. Maar ook de muiters zitten niet stil. Ze versperren de weg met een camionette en verlichten de route met de lichtbakens van de hoger gelegen belvedère, terwijl ze de weg in het vizier van hun automatische wapens houden. De blanken proberen, zonder resultaat trouwens, met een megafoon contact te maken met de muiters.
Maandagmorgen rond 2:00 uur beseffen de Europeanen dat ze door de muiters worden omsingeld en dat op de heuvels rondom, mitrailleursposten staan opgesteld. Die nacht blijft het echter rustig, met uitzondering rond het tijdstip van 3:00 uur: een droge knal vertelt hen dat de weg wordt opgeblazen.
Via hun zendpost proberen de blanken de hele nacht door ook contact te krijgen met diverse hulporganisaties. Jadotstad belooft hen para’s te sturen en drie pantserwagens, de Basis van Kamina (BAKA) belooft een afleidingsmanoeuvre met vliegtuigen, etc. Nadien blijken dit allemaal loze berichten te zijn geweest. Als het tegen de morgen aan komt, belooft Elisabethstad dan toch om twee vliegtuigen te sturen die zullen proberen te landen. De sfeer onder de blanken schommelt, naargelang de aard van de berichten, gestaag van possitief naar negatief en omgekeerd.
Rond 8:00 uur: eerste contact met de muiters die dreigen met een totale oorlog indien de blanken hun wapens niet inleveren. Sommige Europeanen willen hierop ingaan, anderen verkiezen om tot het uiterste gaan. Op dat moment neemt de «Union Minière» vanuit Jadotstad telefonisch contact op en verwittigd de blanken dat burgemeester Victor Lundula op weg is naar Shinkolobwe om met de muiters te onderhandelen.
Rond 10:00 uur vliegt er een vliegtuig van de F.P. over het militaire kamp; dit wordt door de rebellen met mitrailleurs beschoten. Victor Lundula is om 11:00 uur nog steeds niet aangekomen, wat het moreel van de omsingelde Europeanen opnieuw doet kelderen. Velen onder hen stellen terug voor om hun wapens in te leveren. Vanuit Brussel neemt ook de minister van Defensie contact op met de omsingelde blanken met de melding: « Als u kans hebt op versterking, houdt stand. Indien dit niet het geval is: geef u over. Veel geluk. » Een getuige zegt: « We begrepen op dat moment dat we niets meer te verwachten hadden van de militaire overheden. »
Rond 12:30 uur verschijnt dan plots Victor Lundula op het toneel. Hij vraagt om alle oorlogswapens in te leveren, persoonlijke wapens echter worden getolereerd. In een haast patriottisch discours dringt hij aan opdat de blanken in Congo zouden blijven. Hij omschrijft de tragische situatie van Jadotstad die tot een spookstad is herleid en zegt dat de aanval door de Congolese soldaten een gevolg is van een spijtig misverstand. Volgens Lundula denken ze dat de blanken hen zullen aanvallen.
Intussen worden ook kapitein Warland, luitenant Boulanger en administrateur Forrest vrijgelaten. Warland biedt zijn ontslag aan als commandant en generaal Lundula benoemt de Congolese adjudant Beki tot de nieuwe commandant van de plaatselijke F.P. Hierna wordt de blanke colonne wagens in gereedheid gebracht, die zich een half uur later in beweging zet. Als de colonne het militaire kamp voorbijrijdt wordt ze uitgejouwd en iets verder openen Congolese soldaten het vuur op de wagens. Drie auto’s worden geraakt. Balans: de kleine Patrick Warland (8 jaar oud en zoon van de kapitein) komt om het leven op de schoot van zijn moeder. De overhaaste vlucht richting Rhodesië gaat in opgedreven tempo verder met als enige motivatie: zo vlug mogelijk de grens oversteken. De administrateur – vader van zeven kinderen – kwijt zich zeer consequent van zijn taak: hij blijft achter om, zoals beloofd, de oorlogswapens in te zamelen en zijn autosleutels en bevoegdheden ter beschikking te stellen van zijn Congolese adjunct. Tijdens de nacht vervoegt ook hij de colonne vluchtelingen.
7. De evacuatie van Kolwezi. De situatie in Kolwezi loopt, zeker in zijn beginfase, bijna parallel met deze van Jadotstad en Shinkolobwe. Het wederzijdse vertrouwen tussen sommige Europeanen en de Congolese kaders van de Force Publique zorgt er hier echter voor dat erger onheil wordt voorkomen. Een inwoner van Kolwezi vertelt. Zijn getuigenis verscheen op 28 juli 1960 in l’Essor du Congo, editie Elisabethstad. Hieruit enkele fragmenten: « Op 10 juli 1960 om 22:00 uur krijgen we orders om Kolwezi te evacueren. Op 11 juli om 03:00 uur is de evacuatie achter de rug. In de stad blijven enkel nog enkele vastberaden Europeanen achter. » 11 juli 1960, 03:10 uur. Drie mannen beslissen om met persoonlijke inzet, Kolwezi te redden: ze nemen alle verantwoordelijkheden hiervoor op zich, zullen instaan voor alle initiatieven die altijd zeer snel zullen dienen genomen te worden, zonder onnodige discussies en met aanvaarding van alle mogelijke gevolgen. Dit alles verloopt in volledig onderling akkoord tussen de drie. Het betreft hier districtscommissaris Heynen, het directiehoofd die de Union Minière vertegenwoordigd, dhr. Fontainas, en kapitein Tacoen van de Force Publique die zijn troepen nooit alleen zal laten en die altijd de nacht in hun midden zal doorbrengen. » 11 juli 1960, 04:00 uur. Deze drie mannen nemen contact op met de Congolese adjudant Oleko, de commandant van het kamp gendarmen van Ruwe en met de Congolese politiecommissaris Mbuyu Gaspard; binnen enkele minuten worden de bewakingszones uitgestippeld en alle stadswijken en installaties van de Union Minière worden onder politiecontrole geplaatst. » 11 juli, om 11:00 uur. De Congolese autoriteiten van het centrum voor bijzonder gewoonterecht, het permanente gebiedscollege, het beperkte stadscollege en de regionale gezagsdragers verlenen hun medewerking. Allemaal hebben ze één doel voor ogen: de terugkeer van de Europeanen, de wil om de orde te handhaven, plunderingen verhinderen in verlaten en leeggelopen stadsdelen. In die optiek vragen ze het invoeren van de avondklok. » 12 juli, 15:30 uur. De Belgische militairen worden morgen in Kolwezi verwacht. » De hier eerder vermelde drie mannen beslissen om de Congolese soldaten op de hoogte te brengen van de aankomst van de Belgische militairen, maar delen dit niet mee aan de Europese, noch aan de Congolese bevolking. » De Congolese soldaten zelf beslissen om wapens en munitie in de wapenopslagplaatsen op te bergen. Om hun vertrouwen in de zwarte soldaten te bewijzen, zullen Fontainas, Heynen, Loeb en Kervyn de Mérendrée hun intrek nemen in het verblijf van kapitein Tacoen, dat zich in het kamp van de gendarmerie van Ruwe bevindt. Ze zijn noch gevangenen, noch gijzelaar, ze delen enkel het lot van hun vriend, adjudant Oleko en zijn soldaten. » 13 juli, 14:00 uur. De Belgische luchtlandingstroepen defileren gewapend, maar zonder munitie, voor het oog van twee pelotons ongewapende Congolese gendarmen. Fontainas, Heynen, Loeb en luitenant Gallemeyn van het 1ste Bataljon Grenadiers vestigen zich in het kamp der gendarmen. » 14 juli. De Europeanen in het kamp hervatten hun activiteiten. De Congolese gegradueerden vragen hen om zich ’s avonds terug in de stad te gaan installeren. Deze Congolezen weten allen dat ze hier te doen hebben met mannen van eer, op wie ze zonder aarzelen een beroep zouden doen, indien dit nodig zou blijken. Momenten van intense spanning zullen elkaar bijna elke dag vanaf 9-7-60 tot nu (20-7-60) blijven opvolgen » .
Het artikel eindigt dan ook met de woorden: « Godzijdank valt er geen enkel schot in de hele agglomeratie van Kolwezi, noch in het hele district Luluaba. Iedereen is aan het werk en het is overal kalm dank zij de koelbloedigheid, de ondernemingsgeest en vooral, door het vertrouwen die drie Europeanen hebben geëtaleerd naar diegenen die als rebellen werden bestempeld, de Congolese soldaten. Dit heeft geleid tot ontspanning en een loyale samenwerking». Volledigheidshalve dient hier aan toegevoegd, dat dergelijke aanpak niet overal mogelijk is, zoals in het volgende zal blijken.
8. De incidenten in Kamina. In Kamina is er onder het bevel van commandant B. een compagnie gendarmen van de F.P. gestationeerd. Een incident dat de dood van een korporaal van de F.P. veroorzaakt en de ontwapening van de volledige compagnie is tekenend voor de groeiende onrust en achterdocht die zich toen manifesteerde. Dergelijke voorvallen ook, zijn een schoolvoorbeeld van onvermijdelijke misverstanden tussen de drie Europese strijdmachten die vroeg of laat naar boven moesten komen. Misverstanden tussen het Vrijwilligerskorps, de Metropolitaanse troepen en het blanke kader van de Force Publique, met soms verstrekkende gevolgen. Om volledig te zijn dient vermeld dat de F.P. meermaals zijn taak bemoeilijkt zag door misplaatste interventies van de twee andere genoemde strijdmachten. Dit zal onder meer het geval zijn met het tragische lot van de officieren van Thysstad na de operatie van de Zeemacht op Matadi, is ook van toepassing op de gebeurtenissen in Kivu (ondermeer de rol die kolonel Six hierin speelde), de gebeurtenissen in Goma, in Luluaburg, in Boende, etc…
Misschien is het hier aangewezen om het begrip « Metropolitaanse Troepen » even nader toe te lichten. Hiertoe behoorden alle moederlandse troepen die dienst deden in onze vroegere kolonie (en nadien in Ruanda-Urundi). Deze troepen werden, zeker in de beginjaren van de Belgische militaire aanwezigheid in Afrika, hoofdzakelijk geleverd door het Regiment Para-Commando. Vanaf midden de jaren vijftig van vorige eeuw werd «COMETRO » opgericht. De leden van deze Staf installeerden zich in Leopoldstad (Koninklijk besluit van 10 april 1954). Dit hoofdkwartier, geleid door kolonel R. Gheysen en waarvan ook luitenant-kolonel G. Danloy deel uitmaakte, stond aan het hoofd van alle Para-Commando eenheden in Afrika, maar ook van de dienstplichtigen uit de kolonie afkomstig. Cometro voerden het bevel over de diverse militaire basissen in Afrika. Na de rellen in Congo van januari 1959 en vooral tijdens de maanden die de onafhankelijkheid in 1960 voorafgingen en de periode kort na de onafhankelijkheid, werden de Belgische paracommando-eenheden versterkt met manschappen uit andere militaire eenheden. De zogenaamde Marscompagnieën (Deze eenheden werden geleverd door o.a. de Ardeense Jagers, het Bataljon Bevrijding, de Cyclisten, etc…). Dit om de paracommando’s toe te laten zich op andere plaatsen in te zetten waar de toestand vijandiger was.
Het fragment dat volgt, uit «Les Dossiers du C.R.I.S.P., Congo 1960, Tome I» van Gerard-Libois en Benoit Verhaegen, illustreert het verschil in aanpak van de verschillende eenheden en is een mooie illustratie van de 'vuurtucht', die kenmerkend was/is voor de eenheden paracommando. « Parmi ces interventions, deux méritent d’être relatées car elles illustrent la différence de méthodes auxquelles eurent recours les forces métropolitaines ; la première, réalisée par des unités de parachutiste, se déroula sans perte de part et d’autre; l’autre, effectuée par des troupes d’infanterie soutenues par l’aviation, fut une des interventions les plus sanglantes entreprise par les forces belges. »
Laten we, aan de hand van fragmenten uit het veldjournaal van kampcommandant B. de relaties eens bekijken tussen de gebeurtenissen die er toe hebben geleid dat de Compagnie gendarmen in Kamina haar wapens en munitie moest inleveren.
Zaterdag 9 juli 1960.
Op de Basis van Kamina houdt men een drink in de kantine Troep.
De hele nacht ben ik [Cdt. B.] tussenpersoon tussen de Staf van de 1ste Groepering in Elisabethstad en de commandant van de Basis, om twee Metropolitaanse compagnieën te laten tussenbeide komen in Elisabethstad, waar de troepen aan het muiten zijn geslagen. Daar ik langs de Staf van de 1ste Groepering om, nieuwe alarmerende berichten ontvang, maak ik dhr. M., die me in de loop van de eerste uren van de nacht is komen opzoeken duidelijk, dat het wenselijk is om vrouwen en kinderen op de Basis in veiligheid te brengen.
Zondag 10 juli 1960.
Ik vertoon me als enige blanke officier op het appel; de troep is uiterst gedisciplineerd.
Ik verzamel de elite-onderofficieren en stel hen op de hoogte van het feit, dat alle wandaden door de F.P. begaan er toe hebben geleid dat het Europees Vrijwilligerskorps (E.V.K.) patrouilles uitvoert in de stad. Ik zeg hen ook dat we hen vanaf nu de basiskennis van de bevelvoering moeten bijbrengen en dat bij alle beslissingen die dienen genomen te worden, ik zal refereren naar de sergeanten-majoors Buyu en Makura. Bij afloop van deze samenkomst worden volgende conclusies getroffen:
De soldaten zullen, net als vroeger, de vrijheid hebben om buiten komen. Alle elite-onderofficieren zullen uitleg verschaffen over de situatie en de manschappen de reden uitleggen waarom het E.V.K. patrouilleert.
De elite-onderofficieren van hun kant vragen om hen de knepen van de 'bevelsvoering' te initiëren, maar hen nog niet direct als kamp- of pelotonscommandanten aan te stellen, hiermee echter te wachten tot de laatste opleidingsdagen.
Met mijn twee elite-onderofficieren ga ik naar de Commandopost (CP) van het E.V.K. Ik stel de twee elite-onderofficieren voor als de toekomstige kampcommandanten. De elite-onderofficieren en ikzelf vragen aan het E.V.K. om hun patrouilles zo discreet mogelijk uit te voeren. Dit om de Troep niet te provoceren. De leden van het E.V.K. tonen hiervoor begrip en gaan akkoord.
Tot meer dan twintig maal toe probeer ik de Staf van de 1ste Groepering in Elisabethstad te contacteren. Dit om richtlijnen en bevestiging van de orders van de nieuwe bevelhebber, kolonel Henniquiau, te vragen en tevens van het bericht, waarin gesteld wordt om het commando van de F.P.-kampen in handen te geven van de oudsten in graad van het Congolese personeel.
Rond 16:00 uur krijg ik telefoon van M.T. (CDA) waarin hij me meldt dat in Kamina-stad vanaf 18:00 uur de avondklok wordt ingesteld. Ik antwoord hem dat de soldaten sinds vanmorgen het kamp hebben verlaten voor hun gewone taken, anderen vanaf 14:00 uur, en dat ik hen onmogelijk nog kan bereiken om hen van van het instellen van een avondklok op de hoogte te brengen. M.T. zegt me dat men daar rekening zal mee houden. Tijdens het verdere verloop van ons telefonisch onderhoud vraagt hij me of we elkaar van man tot man kunnen spreken. Ik maak hem er discreet attent op dat men hiervoor altijd moet oppassen. We worden inderdaad regelmatig afgeluisterd door de centralisten. Ik stel voor opdat hij me binnen de vijftien minuten komt opzoeken. Dit telefonische gesprek gebeurt in aanwezigheid van de assistent-administrateur M.M. en kort ook voor de aankomst van politiecommissaris M.D.
De komst van M.T. afwachtend, volg ik de terugkeer van de militairen op en stel vast dat de sfeer onder hen optimaal is. Daar het bijna 19:00 uur is en ik het kamp sinds drie dagen niet meer heb verlaten geef ik luitenant P. opdracht om me af te lossen; ik ga in het gezelschap van adjudant-chef M. naar de Basis van Kamina.
In de omgeving van de slagbomen van de Basis aangekomen kruisen we een colonne voertuigen, volgepropt met soldaten. Ik spreek mijn verwondering hierover uit aan de adjudant-chef en vraag hem om rapper te rijden zodat ik snel de commandant van de Basis, kolonel V. kan contacteren. De kolonel begroet me met de woorden: « dat hij dacht dat ik gevangen genomen was door het feit dat alles er op wees dat ik tijdens het telefonische gesprek met de CDA niet vrijuit sprak; dat deze informatie hem door M.B. (CDD) werd overgemaakt. »
Ik neem afscheid van de kolonel en spoed me met adjudant-chef B. naar Kamina-stad waar we de eerder vertrokken colonne voertuigen aan het station B.C.K. aantreffen. Ik ontmoet daar ook de CDD, de CDA en andere Europese burgers aan, allen zijn gewapend. Ik druk mijn ongenoegen uit aan M.B. (CDD) omdat hij mij verkeerde informatie heeft verstrekt. Komt daar nog bij dat onder dergelijke omstandigheden, de aanwezigheid van Metropolitaanse Troepen voor spanning zal zorgen in het militaire kamp van de Force Publique. Ik vraag om de commandant van de colonne te spreken en stap naar hun voertuigen toe teneinde hem te ontmoeten. Ik word onmiddellijk omringd door gewapende soldaten en door commandant V. Deze laatste zegt me dat hij orders heeft ontvangen van de CDD, en dat hij daar bovenop als opdracht heeft, om de orde in het station te handhaven daar er een trein met muiters zal binnenrijden.
Tijdens dit onderhoud schieten de Europese vrijwilligers op de Congolezen die nieuwsgierig onze richting komen aanlopen. Ik verneem kort daarop dat één van mijn korporaals tijdens deze schietpartij werd gedood. Ik realiseer me de ernst van de situatie. Inderdaad, mijn soldaten zullen ervan overtuigd zijn dat de Metropolitaanse Troepen hier zijn om hen aan te vallen. De aankomst van een trein met rebellen zal de Metropolitaanse Troepen voor een uiterst zware taak plaatsen – ongeveer 70 blanke militairen tegen 350 Afrikaanse muiters – dus beslis ik onmiddellijk om de commandant van de Basis van de ernst van de situatie op de hoogte te brengen en vraag versterkingen voor de nacht.
De telefonische communicatie is zeer slecht en wordt verschillende keren afgebroken. Ik vraag ook aan M.D. (directeur van de B.C.K.) om het treinstel met muiters op te houden. Als ik de telefooncentrale van het B.C.K.-station verlaat, bemerk ik twee camions van de F.P. met passagiers; deze voertuigen hebben ook een tiental gewapende mannen als escorte mee. Teneinde elke vorm van schermutselingen te voorkomen stel ik me op tussen de camions van de F.P. en de Metropolitaanse Troepen en roep beide partijen op om niet te schieten. Ik geef daarna het bevel om de passagiers te laten uitstappen en breng de dienstdoende elite-onderofficier op de hoogte dat de Metropolitaanse troepen die zich in het station bevinden als opdracht hebben een treinstel met muiters te onderscheppen. Ik geef hem het bevel om het kamp te vervoegen en daar de gemoederen te gaan bedaren. Kort na hun vertrek verneem ik, dat de door een blanke neergeschoten Congolees een korporaal van het F.P.-kamp van Kamina is.
Dit laatste bericht maakt elke mogelijke manier van bevelsvoering in een F.P.-kamp logischerwijze onmogelijk; ik geef orders aan mijn Europese officieren om niet meer naar het kamp terug te keren en zich niet te mengen in de ontwapeningsopdrachten. Ik doe een dringende oproep naar luitenant P. toe, die in het kamp is achtergebleven. Ik heb ook nog een laatste ontmoeting met sergeant-majoor Buyu, aan wie ik de situatie uitleg en aan wie ik het bevel overdraag. De ontwapeningsoperaties worden, zonder een schot te lossen, op 12 juli 1960 uitgevoerd. Ik breng hulde aan de sergeanten-majoors Buyu Constantin en Makosa, die er onder dergelijke moeilijke omstandigheden in slaagden om de orde en de discipline te blijven handhaven .
Getekend: B. kampcommandant, KAMINA.
Na data van 12 juli 1960 worden de operaties van de Metropolitaanse Troepen in Katanga niet meer afgedwongen door de directe noodzaak om levens te redden of beschermen, maar wel om weerstandsnesten van muitende troepen te bedwingen en om de eenheden van de Force Publique te ontwapenen.
De blanken vluchten massaal weg na de muiterijen in Congo in juli 1960.
IV. DE INZET VAN METROPOLITAANSE TROEPEN.
1. De interventies in Kabalo en Kongolo. De tussenkomst met Metropolitaanse Troepen wordt uitgevoerd door de 11de Onafhankelijke Compagnie Para-Commando, een reserve-eenheid van het Regiment Para-Commando. Na een wederoproeping van 3 weken worden de manschappen op 10 juli 1960 gemobiliseerd. De eenheid wordt nog dezelfde dag overgevlogen naar de Basis van Kamina en springt op 13 juli op Kabalo en wordt ingezet in Kongolo, Nyunzu, Lusangi en Kibangula. Deze paracommando-eenheid wordt begin augustus gedemobiliseerd.
De parachutage op Kabalo. [naar een interview met kapitein Hardenne, verschenen in «La Libre Belgique» (L.L.B.) van 8 augustus 1960]. « In de nacht van 12 op 13 juli, nieuw alarm, het goede nu: een parachutage op Kabalo, de luchthaven daar vrijmaken en de Force Publique ontwapenen. We moeten in het noorden van Katanga een zone controleren die ligt tussen Kongolo, Ankoro en Nyunzu. » De 13de om 08:00 uur worden onze 140 manschappen gedropt op Kabalo. De eenheidsarts, luitenant Jacobs, springt met ons mee: het is zijn eerste sprong en hij blijft in een boom hangen, zonder veel erg. Hij zal zijn Rode Muts dan ook terecht verdienen ! Gehergroepeerd op het vliegveld nemen we onze gevechtsposities in. » De blanke officier van de Force Publique komt aangelopen en verzekert me dat hij zijn manschappen onder controle heeft. Deze zijn echter direct na onze aankomst in paniek de brousse ingevlucht: stuurt radio-omroep Leopoldstad niet elke dag het bericht de wereld in "dat de Belgische parachutisten gekomen zijn om hen te vermoorden?" » Samen met de aalmoezenier vertrekken we per jeep, de zwarte soldaten tegemoet. We vinden hen 1 kilometer verder, wantrouwig en gewapend. Na een half uur palaveren met de zwarte adjudant kunnen we hen overtuigen dat we niet gekomen zijn om hen te doden maar om de veiligheid van de Europeanen te verzekeren. Ze zijn bereid zich onder mijn bevel te plaatsen en ik laat hen – kwestie van hun vertrouwen te winnen – in het bezit van hun wapens. »
Overleg in Kongolo(fragmenten). (L.L.B.) Som van dat alles, de toestand in Kabalo was relatief kalm? « Ja, de plagerijen vanuit de kant van de politie hierbuiten gelaten. » De ernstige incidenten echter in Kongolo – waar de muiters het vuur hadden geopend op een boot met vluchtelingen – had uiteraard paniek teweeggebracht en 9/10de van de bevolking was weggetrokken. De blanken die aan het werk waren gebleven leefden onder constante angst: de minste vonk kon het vuur aan de lont steken. Toch lag het grootste gevaar in Kongolo, dat volledig leeggeplunderd was en bezet door 1.500 gewapende muiters. Ik maak via een telefoon een ultimatum over aan de opstandelingenleider, waarin ik aandring om de wapens in te leveren. Daar heeft hij echter geen oor naar. Op het einde van de dag, de 14de juli, stuur ik hem een tweede ultimatum, waarin ik hem een kwartier bedenktijd laat: ofwel levert hij de wapens op een bepaald punt in, ofwel komen we zelf gewapend tussenbeide. »
(L.L.B.) En het kwartier voorbij?... « Ik moet nog geen vijf minuten wachten: verschrikt door het idee te moeten vechten tegen 140 parachutisten beslissen de 1.500 muiters om de wapens neer te leggen. We vertrekken naar Kongolo met een bont wagenpark. We hebben namelijk beslag gelegd op diverse burgervoertuigen. In alle haast werden de achtergelaten burgervoertuigen die we ter plaatse vonden rijklaar gemaakt. Hiervoor dienen we flessen met spuitwater op te offeren voor het vullen van de radiatoren. Maar we vertrekken, wat een gedenkwaardig epos! » Als we Kongolo naderen, vrezen we een hinderlaag en we verspreidden ons. Maar op de afgesproken plaats vinden we enkel drie vrachtwagens, bomvol wapens. In Kongolo zetten we onmiddellijk een verdedigingssysteem op poten om ons niet te laten verrassen. We sturen patrouilles uit, we bewaken het kamp van de Force Publique waar de ontwapende muiters zitten. »
(L.L.B.) In welke toestand hebben jullie Kongolo aangetroffen? « Triestige bedoening! Alles was geplunderd, verwoest en overhoop gehaald. Er bleef niets over, want iedereen nam alles mee wat hij kon dragen, tot meubels toe. De bevolking was vijandig: men voelde haast de haat naar de Belgen toe. Doch de helft was de brousse ingevlucht, bevreesd voor represailles die slechts in hun hoofden bestonden. In feite waren er in Kongolo geen ernstige gewelddaden gepleegd en de fusillade midden de nacht op de boot met vluchtelingen had slechts één dode tot gevolg en enkele gekwetsten. Maar indien de boot de haven niet had kunnen uitvaren dan zou de volledige blanke bevolking erin gebleven zijn…».
Koelbloedig optreden in Nyunzu. (L.L.B.) Verliepen uw patrouilles in de omgeving van Kongolo probleemloos? « Absoluut niet. We stonden in voor escortes van blanken die uit de brousse terugkeerden of die naar Kongolo wilden terugkeren. Zo was er een sectie van 10 man, onder bevel van eerste-sergeant-majoor Golstein, die een Europeaan vergezelde naar Nyunzu. Als ze daar net zijn aangekomen worden ze omringd door gewapende soldaten van de Force Publique die hen bedreigen. De consignes zijn uiterst streng: onder geen enkel beding eerst het vuur openen. En deze worden gerespecteerd. De zwarte soldaten gaan door met dreigen, maar durven niet te schieten. Gedurende de hele nacht staan zwart en blank recht tegenover elkaar. De tien manschappen, vinger aan de trekker, hebben hun koelbloedigheid bewaard. Indien ze hun wapens hadden gebruik zouden ze er zich hebben uitgewerkt. Maar dit zou gruwelijke represailles uitgelokt hebben naar de burgerbevolking toe. Om 4:00 uur ’s morgens word ik door een aalmoezenier van de Force Publique, die getuige was geweest van deze scene, op de hoogte gebracht van het gebeuren en ik stuur – met burgerwagens! – een peloton ter versterking naar Nyunzu en met de opdracht om de soldaten van de F.P. daar te ontwapenen. » Dezen weigeren in te gaan op ons ultimatum en openen het vuur op het peloton onder leiding van luitenant Gombeer. De luitenant verstrekt zijn manschappen volgende consignes: schiet eerst in de lucht! » Dit blijkt voldoende te zijn. Na enkele ‘rafales’ verdwijnen de zwarte soldaten in de natuur. Wij hadden twintig gevangenen gemaakt en hadden geen verliezen te betreuren, want als de muiters paniekeren, richten ze zeer slecht: op drie meter van hun doel schieten ze er nog naast! Onder de gevangenen zat de klaroenblazer van de Force Publique. De uitgekookte luitenant Gombeer deed hem 'verzameling blazen' en alle vluchtelingen die hierop uit de brousse terugkwamen werden ontwapend en naar Kongolo gebracht ».
De beteugeling van de muiters van het kamp Nzilo I(gebaseerd op een officieel rapport). « De muiters van het kamp, dat dicht bij de centrale "Delcommune" is gelegen en die de laatste dagen kalm waren gebleven, zijn onrustig geworden en namen vanaf de 20ste juli een dreigende houding aan. Ze verlieten hun kamp en doken gewapend op in de centrale. Op 22 juli zou namelijk hun aangekondigde demobilisatie in voege treden. » We schrijven 21 juli, als de situatie in de loop van de dag begon te verergeren. Aalmoezenier Adan (bedoeld wordt hier waarschijnlijk aalmoezenier Adam) nam contact op met de muiters en probeerde hen zonder succes tot betere gedachten te brengen. » Herbewapend en beschikkende over achtergelaten munitie, zes DCA-kanonnen, zes zware mitrailleurs en zestien automatische geweren voor een effectief van 250 manschappen, zonder daarbij dan nog hun persoonlijke bewapening te rekenen, vormden ze een rechtstreekse bedreiging voor de bevolking van Kolwezi en zijn regio en waar ze de bedoeling hadden om zich te verspreiden. Dergelijke plannen, die door onze bronnen al werden gesignaleerd, werd na de operatie ten andere door de gevangenen tijdens hun ondervraging bevestigd. » Naar ze aan aalmoezenier Adan zegden, hadden ze de intentie om zich tegen elke vorm van demobilisatie te verzetten. » Als alle overredingspogingen mislukken, scheen er niets anders op te zitten dan onze strijdkrachten in stelling te brengen, teneinde over te gaan tot de ontwapening en demobilisatie van de muiters. » Na nogmaals alle mogelijke middelen om hen te overreden te hebben gebruikt, waaronder ook oproepen via megafoon, hebben we het moment dat de muiters als eersten het vuur hadden geopend hun weerstand gewapend dienen te breken. » De operatie die op 22 juli om 6:15 uur begon was na luchtsteun te hebben gekregen van vier Harvard-vliegtuigen, om 8:30 uur beëindigd. Aan metropolitaanse kant betreurden we twee doden en vijf gekwetsten – die niet in levensgevaar verkeerden – en dertien doden en een achttal gekwetsten onder de muiters. » Er werden ongeveer tweehonderd gevangenen gemaakt. »
2. De muiterij in Luluaburg. De gebeurtenissen in Thysstad en Leopoldstad veroorzaken vanaf 7 juli een golf van paniek onder de Europese bevolking van Luluaburg. De aanwezigheid van een 2.000 man sterk garnizoen en met de rebellie van 1944 in het achterhoofd, verduidelijken voor een deel de bezorgdheid van de Europeanen die een immense muiterij vreesden.
Op 8 juli noteert de Belgische luchtvaartmaatschappij Sabena 150 reservaties , terwijl de Belgische consul het sturen van bijkomende vliegtuigen had aangevraagd.
De Europeanen richten intussen in het gebouw van de Immokasaï een opvangplaats voor vluchtelingen op. Er worden onder andere levensmiddelen en water in het gebouw opgeslagen. Verder legt men de laatste hand aan een "telefonische alarmbel" en zet men een estafettesysteem op poten. Er wordt ook steun gevraagd aan de officieren, die wapens en munitie in gereedheid brengen, wat voor onrust zorgt in de rangen van de zwarte soldaten.
Op zaterdag 9 juli gaan de voorbereidingen, zowel voor het vertrek als voor de verdediging, in een koortsachtige sfeer simultaan verder. Er worden in de loop van de dag onderhandelingen gestart tussen de verantwoordelijken van de opvangplaats Immokasaï, die zich hebben omgevormd tot «comités voor algemeen welzijn» enerzijds en de officieren van het militaire kamp anderzijds, zodat wapens en munitie opgeslagen kunnen worden in het gebouw.
In de loop van de namiddag gaat een blanke officier in gezelschap van een Europese burger naar de wapenmagazijnen om deze lichte wapens te bezorgen. Een Congolees soldaat komt tussenbeide en protesteert hiertegen. Er komt een hoger officier van de Force Publique op de plaats van het gebeuren aan en deze stelt de Congolese soldaat in het gelijk. De geruchten over dit incident verspreiden zich snel. Aan de troepen wordt alarm gegeven.
Om 17:30 uur wordt het Europese stadsgedeelte, dat op 8 kilometer van het kamp is gelegen, gewaarschuwd dat de soldaten aan het muiten zijn geslagen. In enkele minuten tijd treedt de alarmdienst uiterst efficiënt in werking: de totale blanke bevolking is in geen tijd verzameld in de verschillende verzamelpunten, waarvan de belangrijkste de Immokasaï is. Daar worden ongeveer 1.200 personen opgevangen.
De aan het muiten geslagen soldaten houden de officieren en hun families (ongeveer 85 personen) die zich in het militaire kamp bevinden vast in de mess. Sommige officieren belanden in het cachot, samen met in de stad lukraak opgepakte Europese mannen en vrouwen. De meesten onder hen worden mishandeld.
Groepen soldaten zakken naar de stad af en vallen de opvangplaatsen en ook geïsoleerde families aan. Twee Europese burgers worden gedood, nog voor ze de vluchtplaatsen kunnen bereiken en er worden vier blanke vrouwen verkracht. Tijdens deze aanvallen worden er ook verschillende zwarte soldaten gedood.
Reconstructie van de gebeurtenissen in Luluaburg aan de hand van getuigenissen. « Rond 20:30 uur zijn er enkele geweerschoten te horen. Dan volgen een reeks mitrailleursalvo’s die enkele minuten aanhouden en die uit het militaire kamp van het 8ste Bataljon komen. » Er wordt een patrouille uitgestuurd naar het atheneum om te zien wat er gaande is. Deze treft tijdens zijn tocht geen enkele muiter aan. Het gebied is ‘niemandsland’ geworden en er heerst een doodse stilte. » We profiteren hiervan om met verschillende voertuigen levensmiddelen, wapens en munitie op te halen; voor het geval de gebeurtenissen van Thysstad en Kongolo zich zouden herhalen. » Rond 21:30 uur evacueert een groep van zes gewapende mannen de gekwetsten. Daaronder zijn twee stervenden en ook de zieken worden meegenomen. Onder de gekwetsten bevindt zich de prefect van het atheneum (vader van zeven kinderen), die enkele uren eerder in het militaire kamp een schot in de buik kreeg. » Als het escorte dat de gewonden begeleid het hospitaal wil verlaten, worden ze door een aanstormende camion vol muiters met automatische geweren beschoten. De muitende soldaten nemen na een kort vuurgevecht de benen en laten drie man achter en verschillende wapens. Iedereen bereikt terug de Immokasaï, waar in allerijl de verdedigingsposities worden versterkt. » Een slapeloze nacht volgt. Het gelijkvloers van het gebouw is leeg, iedereen die niet gewapend is of met geen wapens kan omgaan verschanst zich op de 3de of 4de verdieping van het Immokasaï-gebouw. Op de 2de verdieping zit in elke hoek een schutter. Alle contacten met de buitenwereld zijn afgesneden. Dit betekent dat iedereen op zichzelf is aangewezen en op niemand kan rekenen, buiten op de Basis van Kamina, die we via onze radiopost vruchteloos proberen te contacteren. » De rebellen sturen een gevangen genomen blanke officier om te onderhandelen. Hij wordt gevolgd door twee jeeps, waarvan de mitrailleurs op de Immokasaï zijn gericht. Ze eisen onze overgave en onze afvaardiging, die ongewapend naar de ‘place de Bussy’ is afgezakt, antwoord hen: "dat we het gebouw niet zullen verlaten, dat we op niemand zullen schieten, dat we wachten tot de rust is hersteld, maar dat we op de eerste die het gebouw met geweld binnendringt het vuur zullen openen". Er wordt hieraan toegevoegd: "dat we onze vrouwen niet zullen laten verkrachten zoals dit in Thysstad en op andere plaatsen is gebeurd". Bepaalde soldaten kijken vol haat onze richting uit, anderen zijn dronken. De minste vonk kan een nieuwe catastrofe opwekken. » Leden van de Congolese provinciale regering stellen alles in het werk om met de muitende soldaten tot een vergelijk te komen, maar er is geen vertrouwen meer, noch bij de ene, noch bij de andere partij. » Wij geven de regeringsleden ons woord dat we niet als eerste zullen schieten. » Er wordt de hele nacht wacht gelopen. De zondagmorgen om 5:00 uur brengt een boodschapper ons een nieuw ultimatum over: als iedereen zich niet overgeeft zal men het gebouw beschieten met kanonnen en mortieren. We weten dat ze daartoe in staat zijn. De verdediging van het gebouw wordt versterkt en er worden granaten uitgedeeld. » Om 6:00 uur: beschieting van de voorgevel van het gebouw met FM-geweren. We beantwoorden het vuur, maar zijn spaarzaam met onze munitie. » Er wordt met tussenpozen gevuurd en om 6:20 uur valt alles weer stil. » Om 7:40 uur zien we zwarte soldaten behoedzaam via het park en van palmboom tot palmboom naderbij komen, enkelen naderen tot op 60 meter van het gebouw. Sommigen onder hen zijn dronken, anderen gedrogeerd. Wij houden ons woord en openen het vuur niet als eerste. » Een sergeant daagt ons in het Lingala uit: “dit alles leidt tot niets, u zult creperen terwijl wij, wij zullen verder leven”. » Plots hervatten zij hun beschieting. Wij schieten nu terug, schot per schot, wat blijkbaar resultaat levert, want om 8:15 uur zien we hen terugtrekken, terwijl we ons eigenlijk aan een bestorming verwachten. » Nu liggen de muiters op 200 meter van hun objectief plat op hun buik in stelling. Ze zijn ongeveer honderd man sterk, sommigen klimmen in de bomen, maar er worden ook versterkingen aangevoerd, want aan het rond punt van de ‘place Peignoux’ zien we hen uit hun camions springen. » Om 9:15 uur begint het schieten opnieuw. Kamina heeft ons bericht blijkbaar ontvangen, maar we krijgen geen antwoord meer. » Het moreel onder onze manschappen is schitterend. Ieder van hen zit op zijn post en is bereid om verdieping per verdieping, kamer per kamer, de Europese gemeenschap te verdedigen. Indien nodig en indien het tot gevechten komt, zelfs met gebruik van granaten. » De radio meldt ons dat de commando’s zijn aangekomen. Het is 9:35 uur. » We horen schieten met mitrailleurs op twee Belgische vliegtuigen die het terrein overvliegen. » We vernemen dat de commando’s niet kunnen landen omdat de muiters voertuigen op de landingspistes hebben geplaatst. » De vliegtuigen keren terug naar hun basis. » Wij zijn ontzettend teleurgesteld, maar zijn nog steeds bereid tot alles. » Op de verschillende etages bidden de vrouwen in groep. De kinderen zijn zeer kalm en liggen plat op hun buik neer. » We horen overal in de stad doffe ontploffingen (als van granaten) en geweervuur. » Sommige soldaten schieten op elkaar. » Nu verlegt het vuur zich terug onze richting uit, speciaal de omgeving van de rotonde krijgt het blijkbaar hard te verduren. » We voelen de impact van de kogels op de betonnen gevel, ruiten vliegen aan diggelen. Onze mannen liggen plat op de buik met de vinger aan de trekker en iedereen houdt zijn sector in de gaten. We zijn weinig talrijk, maar wel goed georganiseerd. » Om 10:40 uur wordt onze linkervleugel met meerdere automatische wapens beschoten; er is een aanvaller uit een boom getuimeld waarin hij verdoken zat opgesteld. We horen overal wild geroep en geschreeuw. » 11:25 uur: we druipen van het zweet. Er komt een kolonel naar ons toe, hij is niet gewapend. Hij wordt onder schot gehouden door een peloton muiters. De kolonel brengt ons een laatste ultimatum over. Indien hierop niet wordt ingegaan zullen de muiters een aanval met mortieren inzetten. De kolonel keert, na zijn bericht overgebracht te hebben kaarsrecht naar de rebellen terug. Beseffende dat hun missie is mislukt beginnen de muiters aan een verschrikkelijke beschieting. We verwachten ieder moment dat de officier dodelijk getroffen zal neervallen. » Uiteindelijk vertrekken ze met hem naar het militaire kamp waar veertig officieren en hun families als gijzelaars worden vastgehouden. » De namiddag verloopt in een sfeer van totale verwarring; we weten dat we niets tegen een aanval met artillerie of mortieren kunnen beginnen. » Het heen en weer schieten gaat onverminderd door. In de inlandse wijk zijn ontploffingen te horen die lijken op deze van mortierinslagen. Er stellen zich onder ons onmiddellijk twintig vrijwilligers beschikbaar die bereid zijn om een poging te ondernemen om deze stukken te vernietigen. » Twee Harvards en een Douglas-vliegtuig overvliegen om 17:00 uur de stad. » Er komen opnieuw onderhandelaars per jeep en met witte vlag aangereden. Ze komen vooral onze posities bekijken, lijkt het. » We vernemen dat er in Kananga verschillende verkrachtingen zijn gebeurd en twee Europeanen werden met geweerschoten afgemaakt. Er worden zelfs cijfers van acht doden en zeven verkrachtingen genoemd. » We staan onder ontzettende druk, hebben de laatste dertig uren niets gegeten en geen minuut rust kunnen nemen. » Een kolonel die naar de 4de etage is gevlucht zou naar het schijnt de parachutage hebben afgeblazen. We verplichten hem om een nieuwe boodschap te versturen (N.v.d.A.: het betreft hier de Belgische kolonel Honoré. Later in deze bijdrage wordt de reden van zijn beslissing nader toegelicht). » Sommigen gaan er zichtbaar mentaal onderdoor, maar de 1ste en 2de verdieping blijft onverzettelijk en dat is het voornaamste. Het zijn zij trouwens die de situatie moeten beheersen. » Rond 18:00 uur voltrekt zich het mirakel: zes ‘Flying Boxcars’ overvliegen de stad, geëscorteerd door jachtvliegtuigen. » In het gebouw voltrekt zich de ontlading; een uitzinnige vreugde maakt zich van iedereen meester. De ‘dropping’ van parachutisten gebeurt ver van het centrum; we horen de mitrailleurs op de para’s schieten. » Een uur later maken onze verkenners contact met de twee luchtlandingscompagnieën en loodsen hen naar ons gebouw waar ze een ontvangst krijgen die ze hun leven lang niet zullen vergeten. » Luluaburg is gered, niet te vroeg echter, want volgens een gevangen genomen officier zouden de muiters met hun kanonnen vanaf hotel Pax de beschieting van ons complex aanvatten. Hierna zouden ze zijn overgegaan tot de bestorming van het gebouw ».
3. Operatie «Luluaburg». Vanaf de aanvang van de eerste moeilijkheden met de Force Publique wordt het 1ste Bataljon Parachutisten als versterking naar Kamina gestuurd. Hieronder volgt een reconstructie, gebaseerd op het veldjournaal van de parachutisten.
8 juli 1960: 2:37 uur, de situatie is verward. Vier vliegtuigen C-119, een C-47 en een DC-6 houden zich klaar om te parachuteren. 7:00 uur: Het bevel tot actie is effectief gegeven. 7:30 uur: Opstijgen van de vliegtuigen, 30 minuten na het binnenlopen van de orders. 11:15 uur: aankomst op de Basis van Kitona.
9 juli: De situatie verslechtert snel. Aankomst van vluchtelingen.
10 juli: 5:45 uur: in Elisabethstad en Luluaburg wordt de situatie uitermate kritiek . 6:30 uur: vijf vliegtuigen C-119 «Flying Boxcar» staan in voor ons transport naar de Basis van Kamina en kunnen mogelijk naar Luluaburg afgeleid worden voor onze onmiddellijke inzet. 7:30 uur: bevel tot actie. 7:50 uur: opstijgen (hetzij 20 minuten na ontvangst van de executieorders). 14:30 uur: aankomst van de vliegtuigen op de Basis van Kamina. 16:00 uur: bevel tot operatie op Luluaburg met parachutage. 16:15 uur: opstijgen (15 minuten na ontvangst van de orders). Opdracht: vrijmaken van de luchthaven en daar de Europeanen ontzetten.
Gemitrailleerde vliegtuigen. 17:15 uur: Harvard-vliegtuigen, die boven de luchthaven van Luluaburg verkenningsvluchten uitvoeren, vallen onder mitrailleurvuur. 17:30 uur: commandant Zeidler, de bevelhebber van het bataljon parachutisten, beslist om een andere springzone te zoeken in de omgeving van de stad, teneinde de para’s aan beschieting door de muiters te onttrekken. We vliegen over de stad: op een enorme building in het centrum van de stad is in grote letters een boodschap geschilderd. Daarop staat te lezen: S.O.S. Hier 1.200 VLUCHTELINGEN. 17:45 uur: bevel tot springen. GO!... We worden beschoten. Het vliegtuig van kolonel-vlieger Kreps wordt getroffen, zonder veel schade echter. 21:00 uur: het stadscentrum wordt bereikt en de building Immokasaï, waar de totale Europese bevolking naar toe is gevlucht, wordt vrij gemaakt. Dokter Desmet, die vrijwillig met de parachutisten is mee gesprongen zonder ooit een parachutistenopleiding te hebben doorlopen, ontvangt zijn Rode Muts. 22:50 uur: overleg tussen de commandant van het bataljon en provinciegouverneur Manono. De commandant van het parabataljon vraagt toelating om de vastgehouden Europeanen en de personen die opgesloten zitten in het kamp der muiters te mogen evacueren.
De rol van Kasavubu en Lumumba. 11 juli: 1:00 uur: de Europese gevangenen worden vrijgelaten. 3:00 uur: aanhaking met een patrouille muiters. Verliezen bij de para’s: nihil. 8:00 uur: de commandant van het bataljon gaat naar de ministerraad van de provincie Kasaï. 11:00 uur: de staf van het bataljon organiseert evacuatiecolonnes die door twee pelotons naar de luchthaven zullen geëscorteerd worden. Afstand tot het vliegveld: 12 kilometer, elke colonne is samengesteld uit ongeveer 100 wagens. 17:00 uur: aankomst van Kasavubu en Lumumba. Beiden gaan naar het kamp der muiters en jutten hen op tegen de aanwezigheid van de Belgische parachutisten. 18:00 uur: korte toespraak van Lumumba tot de vluchtelingen die zich in steeds groter wordende getale verzamelen op de luchthaven.
12 juli: 3:00 uur: de hele stad is geëvacueerd, met uitzondering van een tiental personen die hun eigendommen niet willen in de steek laten. Triestig schouwspel: achtergelaten voertuigen, rondzwervende honden, meubels op de trottoirs, papieren, achtergelaten voorwerpen, een totaal verlichte maar uitgestorven stad. Alle para’s keren terug naar de luchthaven en betrekken defensieve posten op de daken van de luchthavengebouwen. Er bevinden zich daar 2.000 vluchtelingen, opeengepakt op 5.000 vierkante meters. Onder hen veel vrouwen en kinderen; er gebeuren ook nog drie bevallingen. Met de vrijwillige inzet en hulp van burgers wordt de bevoorrading van levensmiddelen en water ingezet: de hulpgoederen worden met C-119 vliegtuigen vanuit de Basis van Kamina overgevlogen. Er heerst een grote discipline onder de bevolking, die alle bevelen opvolgt. Op de parking achter de luchthaventerminal staan ongeveer duizend achtergelaten voertuigen. De hele dag voeren toestellen van Sabena, samen met militaire vliegtuigen, evacuatievluchten uit. Vrouwen en kinderen van alle leeftijden worden naar de Basis van Kamina, Leopoldstad en Elisabethstad overgevlogen. Er worden ongeveer tweehonderd Amerikaanse en Portugese staatsburgers met vliegtuigen van de Amerikaanse luchtmacht, de U.S. Navy en door de «Compagnie Civile Portugaise» geëvacueerd.
Om 9:30 uur gaat de commandant van het para-bataljon naar het militaire kamp van de F.P. om de vrijlating te bekomen van de laatste 35 officieren en onderofficieren die nog worden vastgehouden. 10:30 uur: de commandant slaagt erin om te verkrijgen dat de vastgehouden kaderleden, die zich vrij in het kamp mochten bewegen, worden vrijgelaten. 21:00 uur: Vertrek van de trein onder begeleiding van een peloton parachutisten die via radio constant met hun Staf in verbinding staan. Het treinstel is prima uitgerust met twee locomotieven, kraanmaterieel voor het geval men onderweg met sabotage krijgt te maken en een volledige Europese personeelsbezetting van de B.C.K. die instaat voor het vervoer. De trein komt na 24 uur ter bestemming, wat een normale tijdslimiet is, ondanks op haar traject gehinderd te zijn geweest door een achtergelaten en ontspoorde locomotief. Er werden tijdens de treinreis vanuit de Basis van Kamina ook twee beveiligingsvluchten met Harvard-toestellen uitgevoerd.
Een clandestiene zender. 13 juli 1960: De evacuatie gaat zonder onderbreking verder. Men kan de luchttrafiek daar vergelijken met deze die heerst op Brussel-Nationaal. Een buitenlandse of clandestiene zender probeert overvliegende vliegtuigen om te leiden door hen verkeerde orders te geven. De piloten zijn echter wantrouwig en bij identificatie onderling gebruiken ze hun voornaam als oproepcode. 1:00 uur: opnieuw landt het vliegtuig van Kasavubu en Lumumba op de luchthaven. Ze geven aan de commandant van het bataljon het bevel om het vliegveld te laten ontruimen door de daar aanwezige para’s. De commandant antwoord hen: «mijn bevelen komen van mijn chefs». Dan dicteert Lumumba aan zijn secretaris een ultimatum dat gericht is aan België en waarin de troepen aangemaand worden om de stad binnen de twee uren te verlaten. Terzelfder tijd wordt deze nota overgemaakt aan de Belgische consul van Luluaburg. Alle vrouwen en kinderen zijn in de loop van de morgen geëvacueerd. Daarna is het de beurt aan de mannen, volgens een systeem van dalende leeftijd. 17:30 uur: Aankomst van de 13de Onafhankelijke Compagnie Para-Commando als versterking.
14 juli 1960: De evacuatie is praktisch achter de rug. Het verdedigingsdispositif wordt rond de luchthaven samengetrokken. Een kleine honderd personen zijn teruggekeerd naar de stad. Er rest nu nog de evacuatie van de meer in het binnenland gelegen gebieden. Dit gebeurt progressief en aan de hand van inlichtingen die de gewezen gebiedsadministrateurs overmaken en via andere radiocontacten. De evacuaties gebeuren met DC-3 vliegtuigen en met kleinere toestellen van «Air Brousse» of ook met privévliegtuigjes die de vluchtelingen naar Luluaburg overvliegen. Tot op heden zijn er vanuit Luluaburg ongeveer 2.900 personen geëvacueerd. Er blijft nog slechts één Europeaan achter, die instaat voor alle radioverbindingen op de controletoren. Soldaten van de parachutisteneenheid lossen hem regelmatig af en worden door de piloten gefeliciteerd voor hun uitstekende werk. Het moreel is effenaf magnifiek te noemen.
4. Verdeelde meningen over de «Exodus Luluaburg». Ondanks de meesten het toch hebben over de brutaliteiten die ze moesten ondergaan, blijven de meningen verdeeld over de eerder overhaaste vlucht van de Europeanen uit Luluaburg. Een territoriaal agent die ter plaatse bleef tijdens de onlusten vindt « dat als iedereen zijn koelbloedigheid had bewaard in Luluaburg, de muiterij minder erg zou zijn geweest. » Een andere vluchteling die in Ndjili wordt opgevangen, spreekt dan weer andere taal: hij werd geslagen en gestampt, zijn vrouw werd de kleren van het lijf gerukt en beiden werden door de schreeuwende meute heen gesleurd, mishandeld en bedreigd. Hij heeft het ook over het uitstekende werk dat de para’s verrichten door de situatie zeer vlug naar hun hand te zetten.
Ook de directeur van het hospitaal van Luluaburg zit met vragen over het verrechtvaardigende karakter van de totale uittocht van de blanken uit Luluaburg. Enkele fragmenten uit zijn getuigenis, die verschijnen in L’Essor du Congo, Elisabethstad van 4 augustus 1960: « J’ai donc pu échapper à la folie collective qui s’empara des Luluabourgeois et assister impuissant aux méfaits que cause cette psychose. Je ne nie évidemment pas les échanges de coups de feu, ni la tension terrible qui régna durant la nuit du samedi et la journée du dimanche. Mais j’affirme que l’arrivée des troupes belges ramena en une heure un calme que nous ne connaissions plus depuis des mois et je vois le bilan : 2 morts européens – 1 magasin pillé et une miroiterie saccagée. Je vous pose alors la question : cela justifie-t-il l’abandon total de la ville ?». (...) «Je le dit avec la plus grande énergie : la fuite des Européens a tué Luluabourg. Je suis le premier à dire qu’il fallait mettre d’urgence les femmes et les enfants à l’abri. Mais c’était le devoir des hommes de rester au poste, de défendre leurs biens ou celui qui leur était confié. Et si le danger persistait, si après quelques jours, l’insécurité s’installait de manière permanente, alors seulement ils auraient pu penser à fuir. Ceux qui sont restés ne sont pas des héros, car le danger était passé, mais ce sont des ‘hommes’ calmes, réfléchis ; ils ont su mesurer et fixer les limites de leur devoir ».
SLOT. OBSTRUCTIES TEGEN INZET VAN METROPOLITAANSE TROEPEN.
Eén van de redenen waarom Belgisch ambassadeur Van den Bosch de operatie in Elisabethstad wil opschorten is de precaire situatie waarin de vluchtelingen van Luluaburg zich bevinden. Daar is de muiterij die onmiddellijk algemeen geworden en vijf uren vroeger losgebarsten dan deze in Elisabethstad. De ambassadeur is er van overtuigd dat eenmaal men in Luluaburg op de hoogte zou komen van een interventie in Elisabethstad, er daar groot gevaar bestaat voor de uitmoording van de gijzelaars.
Vanaf het moment dat de interventie in Elisabethstad rond ongeveer 6:30 uur in Leopoldstad groen licht krijgen, stelt de ambassadeur aan Brussel zelf voor om de twee compagnies parachutisten, die twee dagen eerder in Kitona zijn aangekomen, hiervoor in te zetten. Al om 07:00 uur krijgen de twee compagnies de orders om te vertrekken. Zij worden om 07:30 uur naar Kamina overgevlogen en daar in 'stand by' geplaatst. Simultaan hiermee doet de ambassadeur het nodige, opdat een Congolese delegatie van de Force Publique die moet gaan onderhandelen met de muiters, naar Luluaburg kan vertrekken.
De ambassadeur krijgt ’s middags de melding dat de Congolese delegatie in Luluaburg is aangekomen en hij vraagt om de geplande operatie uit te stellen en ook dat Cometro het verloop van de gebeurtenissen afwacht. Iets na 12:45 uur signaleert de ambassadeur dat het in Luluaburg kalm is, hoewel er in het kamp onder de zwarte soldaten nog een zekere nervositeit heerst; de Congolese militairen beweren dat de blanke bevolking die gewapend is, een aanval op hen plant.
Minister Ganshof, die samen met minister De Schrijver in de voormiddag op de basis is aangekomen, bevestigt zelf het bevel tot tussenkomst. Het bevel 'GO' wordt om 16:00 uur aan de troepen gegeven en de vliegtuigen stijgen om 16:15 uur op vanop de Basis van Kamina.
Er dient hier opgemerkt dat het perfect mogelijk was om een beroep te doen op premier Lumumba voor het verkrijgen van de toelating tot interventie in Luluaburg. Dit ontkracht latere verklaringen dat men de Congolese premier niet kon bereiken. « Il faut noter que pour l’intervention de Luluabourg, il était matériellement possible de solliciter la demande du premier ministre puisqu’il était rentré à Léopoldville, en compagnie du chef de l’État, à 13,00 h. » (C.R.I.S.P., Congo 1960, Tome I, P. 444)
Het is een feit dat er intussen in Luluaburg twee pogingen tot tussenkomst schijnen te zijn ondernomen. De eerste rond 09:00 uur in de morgen, de tweede rond 14:30 uur. Ze worden beiden verijdeld, hetzij omdat de Congolese soldaten de landingspiste onbruikbaar hebben gemaakt, hetzij door tegenorders.
In Luluaburg zelf wordt er door kolonel Honoré van de Force Publique een poging ondernomen om tot een akkoord te komen met de muitende soldaten. De muiters aanvaarden om de gijzelaars die in het kamp worden vastgehouden vrij te laten, als de Europeanen al hun wapens inleveren. In de loop van de namiddag verscherpen de muiters hun voorwaarden en stellen nieuwe eisen. Met name: een verbod om de Metropolitaanse troepen te laten landen of parachuteren. Indien hierop niet wordt ingegaan zullen de 85 gijzelaars van het kamp er de gevolgen moeten van dragen. Het is dit argument dat er kolonel Honoré doet toe besluiten om de orders tot interventie op te schorten (zoals we hier eerder hebben gezien: tot groot ongenoegen van de blanken in de Immokasaï, die de kolonel verplichten om zijn eerdere berichten te herroepen).
De opdracht van de parachutisten is vrij beperkt: de Europese burgers zo snel mogelijk evacueren. In tegenstelling tot de operaties die in Katanga gebeuren, ligt het nooit in de bedoeling van de Belgen om Luluaburg te bezetten, buiten het tijdskader nodig om de evacuatie te kunnen uitvoeren. Het feit dat de Belgische parachutisten niet van plan waren om in Luluaburg te blijven is meer dan waarschijnlijk de hoofdoorzaak van de quasi totale uittocht van de Europeanen uit de stad.
1. Het vertrek van de Belgen en de tussenkomst van Lumumba.
De evacuatie van de Europeanen van de stad naar de luchthaven wordt vanaf de maandagavond ingezet en eindigt in de nacht van woensdag op donderdag. Het is misschien belangrijk om weten dat in de loop van die drie dagen verschillende officiële instanties een deel van de Europese bevolking proberen te overtuigen om ter plaatse te blijven. Sommige Europeanen zijn akkoord « op voorwaarde dat de parachutisten instaan voor hun bescherming. » De Congolese provinciale regering heeft er trouwens geen bezwaar tegen dat de para’s in Luluaburg blijven. Het valt op dat men steeds dezelfde opmerkingen of eisen hoort bij de blanken, als voorwaarde om ter plaatse te blijven: ze eisen de bescherming door blanke militairen.
Vanaf de aankomst op 11 juli van het Congolese staatshoofd en zijn Eerste minister slaagt consul-generaal Swinnen er met de steun van de provinciale regering in om een akkoord te sluiten met premier Lumumba waarin bepaald wordt « dat de parachutisten voor de duur van twee maanden in Luluaburg mogen blijven. » Vanaf het moment dat dit akkoord wordt bekendgemaakt bevestigen de voornaamste functionarissen en personaliteiten uit de privésector « dat ze op hun posten blijven tot het vertrek van de Belgische troepen. » Als we de versie van Alexandre de la Serafour even aanstippen, gebaseerd op wat hij persoonlijk heeft opgevangen van de korte toespraak van consul Swinnen op 12 juli tot de doodsbange Europeanen, kunnen we afleiden dat de Europeanen slechts na veel moeite ingaan op de argumentatie van de Belgische consul. […] Mes chers compatriotes, la situation nouvelle qui est créée demande mûre réflexion de vous tous. Ne parler pas en coup de vent. Pas de geste inconsidéré. Vous ne courez plus aucun danger. Nos paras sont parmi vous. Pourquoi partir ce soir? […] . Hierop volgt geroep en gejouw en de massa scandeert in koor: « Naar België! Naar België! », waarna de rust terugkeert en de consul verder gaat: […] Nos troupes peuvent rester encore deux mois. Il vous appartient à chacun d’entre vous de savoir pour vous-mêmes ce que vous décidez. Toute décision est personnelle, mais réfléchissez et pensez quand même à la situation nouvelle. J’ai fait ce que j’ai pu. A vous de décider. […] (Ib. P. 445)
In een brief dd. 11 juli 1960 aan consul Swinnen gaat Lumumba – onder voorwaarden – akkoord met de aanwezigheid van de Metropolitaanse Troepen in Luluaburg. Zij mogen ter plaatse blijven: 1. Als hulp aan het Congolese nationale leger bij de ordehandhaving. 2. Aanvoer van nieuwe Belgische troepen gebeurt slechts na voorafgaandelijk akkoord met de Congolese regering. 3. De Belgische troepen zullen niet eigengereid optreden, maar slechts op vraag van de plaatselijke Congolese bevelhebber. 4. De acties van de Belgische troepen dienen onmiddellijk stop gezet vanaf het moment dat de Congolese regering hiervoor het bevel geeft.
In een antwoord op het wederwoord van Belgisch consul Swinnen schrijft Lumumba: « Je marque mon accord de principe pour que les troupes métropolitaines belges en opération à Luluabourg restent au moins pendant deux mois dans la Province du Kasaï et dans les conditions que vous souhaitez. » (Ib. P. 446) Lumumba vraagt dat deze akkoorden bevestigd zouden worden door de Belgische regering en garandeert verder de veiligheid van « nos amis belges avec lesquels nous voulons vivre en paix. » (Ib. p. 447) De Belgische consul verklaart zich ontvankelijk voor deze voorwaarden maar preciseert «primo sous réserve toutefois de l’accord ultérieur de mon gouvernement que je n’ai pas pu consulter par suite des circonstances et secundo de la modification du paragraphe n°4 comme suit : » N°4. Afin de permettre aux esprits de se calmer, les troupes belges resteront au moins deux mois en la province du Kasaï. La Belgique se réserve toutefois le droit de les retirer avant l’expiration de ce terme si elle le juge utile. » (Ib. p. 447)
Er dient hier opgemerkt dat dit akkoord slechts slaat op het stationeren van de Belgische troepen die al ter plaatse zijn en niet hun aankomst, noch hun interventie. Dit laatste belangrijke issues, waarover de Congolese Eerste minister geen standpunten inneemt. Het is dus ten onrechte dat minister van Buitenlandse Zaken Wigny de interventie van de Metropolitaanse Troepen voor de Belgische Senaat probeert te rechtvaardigen door te verwijzen naar de goedkeuring hiervan door de Congolese autoriteiten. Dit akkoord is trouwens aan te veel voorwaarden gekoppeld zodat men met eerder stellige zekerheid kan zeggen dat verschillende stipulaties uit dit akkoord niet zijn nageleefd.
Toch is het niet op basis van 'schending van bepaalde voorwaarden uit dit akkoord dat het de volgende dag tot een openlijke ruptuur komt tussen Congo en België. De redenen liggen bij de Congolese centrale regering uit Leopoldstad veel gevoeliger: er is het uitroepen van de Katangese afscheiding (Secessie, 11 juli '60), de weigering om het vliegtuig van het Congolese staatshoofd en de Eerste minister te laten landen op het vliegveld van Elisabethstad en de incidenten in Kamina.
Eind juli 1960: aankomst van UNO-troepen ter vervanging van de Metropolitaanse troepen. De Rode Mutsen van 3 Para kijken 'geamuseerd' toe. Enkele weken later zitten de paracommando's in Ruanda-Urundi...
2. Het begin van het politieke conflict tussen Elisabethstad en Leopoldstad.
Bij de aanvang van het conflict die uiteindelijk tot de breuk tussen Congo en België zal leiden, duiken twee zeer belangrijke feiten op die van kapitaal belang zullen blijken te zijn voor de verdere evolutie der gebeurtenissen.
Op dinsdag 12 juli rond 13:00 uur en alvorens naar Elisabethstad te vliegen gebruikt Lumumba samen met president Kasavubu zijn lunch in hotel Oasis in Luluaburg. Lumumba roept een Belgisch veiligheidsagent bij zich, die hij opdraagt acte te nemen van de verklaringen van adjudant Kokolo en van luitenant-vlieger Berteaux, commandant van het Dove-toestel die instond voor het transport van de militaire delegatie naar Elisabethstad. Deze delegatie keert net van Elisabethstad terug waar ze het verbod heeft gekregen « om daar de orde te herstellen » en heeft onder dreigementen « te worden aangehouden » de luchthaven onmiddellijk weer moeten verlaten. Het vliegveld zelf wordt bezet door Belgische troepen die de delegatie heeft vastgehouden. Adjudant Kokolo krijgt zelfs het verbod om Tshombe te ontmoeten. Dit is de versie van Lumumba.
Volgens l’Essor du Congo echter, zou het de Katangese regering geweest zijn die de delegatie heeft uitgewezen. Lumumba is op dat moment zeer goed op de hoogte dat de luchthaven van Elisabethstad, net als deze van Luluaburg trouwens, door Belgische troepen is bezet en ook, dat de raadgevers van de Katangese autoriteiten Belgen zijn. Wat hem echter het meeste dwars zit is dat de aanwezigheid van de Belgische strijdkrachten daar tegen hem en zijn politiek kunnen worden ingezet. Hij doet dan ook geen enkele moeite om tegenover de Belgische veiligheidsfunctionaris zijn woede te verbergen. Deze laatste gaat er dan ook van uit dat het recente akkoord sterk op een helling komt te staan. Het heeft er op dat moment ook alle schijn naar dat Lumumba nog niets afweet van de aanval op Matadi op 10 juli. En wat de compromisloze houding betreft, in de dagen die volgen en die de Congolese president Kasavubu ten opzichte van de Belgen hanteert, daar is een tamelijk eenvoudige verklaring voor: adjudant Kokolo is net als Kasavubu een militair van Mukongo-origine die het volste vertrouwen geniet van het Congolese staatshoofd. Hier speelt dus de etnische achtergrond een rol, die trouwens verder een grote rol speelt en zal spelen in de evolutie van het binnenlandse conflict.
Het tweede incident is de mislukte reis van Kasavubu en Lumumba naar Elisabethstad (gepland op 8 juli en nog voor het uitbreken van de muiterijen in Katanga). Deze trip maakt deel uit van een rondreis die beiden doorheen Neder-Congo ondernemen om de gemoederen te bedaren en die als voornaamste doel inhoudt: de voorbereidselen tot Afrikanisering van de militaire kaders, zoals afgesproken in kamp Leopold op 8 juli, na het uitbreken van de eerste muiterijen. Op 9 juli is Brussel van de reden van hun rondreis trouwens al op de hoogte gebracht.
In een telegram van het persagentschap «Belga» (dd. 10 juli 1960) is er sprake « dat Tshombe laat weten dat drie van zijn ministers Lumumba moesten verwelkomen. De drie Katangese ministers zouden Lumumba, na een kort onderhoud, vragen om onmiddellijk het Katangese grondgebied te verlaten. » En volgens een telegram, afkomstig uit Elisabethstad (dd. 11 juli 1960), heeft Tshombe Lumumba gesmeekt om niet naar Elisabethstad te komen. Feit is dat Kasavubu en Lumumba in de namiddag van 12 juli met hun gevolg vanop de luchthaven van Luluaburg opstijgen, met bestemming Elisabethstad. Volgens de verklaringen van Lumumba zou het Congolese staatshoofd, hijzelf en hun gevolg, (waaronder staatssecretaris J. Lumbala en persattaché Ancelot) in Elisabethstad het verbod tot landen hebben gekregen. l’«Essor du Congo» schrijft op 14 juli 1960 : […] Comme nous l’annoncions hier, le gouvernement katangais a interdit mardi vers 21:30 heures à un avion militaire dans lequel se trouvait MM. Kasavubu et Lumumba d’atterrir à Elisabethville. C’est M. Munongo lui-même qui a signifié les intentions du gouvernement katangais. Il a notamment déclaré que pour la sécurité du Katanga et pour celle de M. Lumumba lui-même, il ne voulait pas autoriser l’attérissage de l’avion. Il a ajouté que la présence de M. Lumumba au Katanga, dans les circonstances présentes, serait un facteur de désordre alors que le gouvernement katangais entendait rétablir la paix et la tranquillité.Il a ajouté que chaque fois que M. Lumumba était venu au Katanga, le sang avait coulé et que le sol katangais n’était pas celui de M. Lumumba.[…] […] Il a ajouté à l’adresse de M. Kasavubu que le Katanga serait très heureux de le recevoir, même à bras ouverts, mais non en compagnie de M.Lumumba.[…]. (Ib. P. 449)
Deze versie wordt min of meer bevestigd door een verklaring van commandant Weber die de Katangese regering feliciteert met haar houding in deze zaak. Hij voegt daar aan toe: « Dit heeft er toe geleid dat men de rust in Katanga heeft verzekerd».
Een telex, afkomstig van de Belgische ambassade, dezelfde dag verstuurt naar de consul-generaal in Elisabethstad met de vraag om een onderhoud te regelen tussen de Belgische ministers enerzijds en het staatshoofd anderzijds, kan het bewijs vormen dat de Belgische regering met het incident in Elisabethstad niets heeft te maken (of toch niet rechtstreeks). Daar staat tegenover dat de Belgische troepen die de stad en de luchthaven van Elisabethstad bezetten en die als dusdanig op dat moment de voornaamste strijdmacht uitmaken, de Belgische regering een zekere medeverantwoordelijkheid kunnen toemeten.
Feit is dat Kasavubu’s vliegtuig bij de terugkeer naar Luluaburg verplicht wordt om op Kamina te landen om bij te tanken. Tijdens deze tussenlanding wordt de Congolese delegatie, altijd volgens Lumumba, door de Belgische soldaten vastgehouden en door de vluchtelingen beledigd als «macaques». Als ze rond middernacht in Luluaburg aankomen ontmoet de Congolese delegatie op de tarmac een commandant van de parachutisten en een escorte van drie jeeps. De commandant licht Lumumba in « dat zijn missie erin bestaat om de Congolese autoriteiten in de stad te escorteren. » Waarop Lumumba scherp antwoord met de vraag: « Dus worden mijn collega’s en ikzelf bedreigd »? Als hij te voet richting de luchthavengebouwen wil trekken, wordt dit hem door de paracommandant ontraden. Dit lokt bij Lumumba opnieuw de reactie uit: « Dus worden we bedreigd »?
De Congolese premier laat een nota overmaken aan de chef van de controletoren waarin hij deze het bevel geeft « om vanaf 12 juli middernacht geen enkel Belgisch militair vliegtuig te laten landen. » Aan de omstaanders rond hem legt hij uit « dat dit er komt door de agressieve houding van de Belgische regering ten opzichte van een soevereine staat », er aan toevoegend « dat hij via de commandant van de Basis van Kamina de Belgische regering voor een ultimatum heeft gesteld waarin hij aandringt op de terugtrekking "binnen de twee uren" van alle Belgische troepen uit Congo. » Het heeft er dus alle schijn naar dat de Congolese Eerste minister op dat moment nog geen weet heeft van de operatie op Matadi, noch van de weerslag die dit heeft in Thysstad en Leopoldstad. Men moet weten dat de telefoonlijnen met Leopoldstad verbroken zijn van 12 tot 13 juli 1960. Een ooggetuige verklaart « dat Lumumba zou gezegd hebben, de parachutisten aankijkend die rond hem stonden op de tarmac: de twee uren zijn voorbij. Als deze para’s zich hier morgenvroeg nog bevinden – op dat moment is het ongeveer 1:30 uur – laat ik hen door de Force Publique aanhouden. » Ook de Belgische consul-generaal bevindt zich op de tarmac, maar hij wordt op afstand gehouden van de Congolese delegatie.
In de nacht van dinsdag op woensdag ontvangt de Belgische ambassade de telex met het ultimatum (op 12 juli om 18:26 uur verstuurt uit Kamina). «Le chef de la République du Congo et le Premier ministre et ministre de la Défense nationale, donnent l’ordre aux troupes métropolitaines belges actuellement en opération à l’extérieur des concessions des bases de Kitona et de Kamina : » 1) De rentrer dans les dites bases dans deux heures ; » 2) De ne plus sortir des limites des concessions des dites bases. » Le chef de l’Etat et le gouvernement congolais prennent l’engagement d’assurer avec leurs propres forces armées la sécurité des nationaux belges et des Européens en général. Les ordres sont donnés en vertu du traité d’amitié et d’assistance qui a été signé le 29 juin 1960 entre le gouvernement belge et le gouvernement congolais. » Fait à Kamina, à 18 h. 26, le 12 juillet 1960. Signé : Joseph Kasa-Vubu, président de la République du Congo, et Patrice Lumumba, Premier ministre et ministre de la Défense nationale. » (Ib. p. 450-451)
De Belgische ambassadeur Van den Bosch betwist, in een antwoord op het ultimatum, de vraag van de Congolese president tot terugtrekking en noemt deze in tegenspraak met de akkoorden van Luluaburg waarin, volgens de Belgische ambassadeur, de tussenkomst van de Metropolitaanse troepen werd gevraagd. […] […]Deze tussenkomst had enkel en alleen tot doel om mensenlevens en eventueel het economisch patrimonium te beschermen en kwam er na veelvuldige brutaliteiten met Belgische doden en gewonden als gevolg. […] […]De terugtrekking der troepen zal slechts mogelijk zijn nadat de veiligheid echt is hersteld en verzekerd wordt door de verantwoordelijke autoriteiten. […] […] De Belgische regering onderstreept dat de acties van de Metropolitaanse troepen van ondersteunende aard zijn die niets met de binnenlandse of politieke aangelegenheden van Congo te maken hebben. […].
Kort samengevat, de reactie van Lumumba in de Senaat op de incidenten in Elisabethstad en Luluaburg: De militaire delegatie van Leo, belast met de toepassing van de nieuwe hervormingen in het nationale leger in Katanga kregen slechts de toelating om te landen na de uitdrukkelijke vraag van de piloot om bij te tanken. Dat de leden van de delegatie geen contact mochten nemen met de Katangese militairen, omdat Katanga onafhankelijk geworden was. […] […] …hun tussenlanding op Kamina, met vraag om een Belgisch militair vliegtuig om hen te beschermen tijdens hun vlucht naar Elisabethstad. De verwijten en beledigingen in Kamina en het uiteindelijk verkrijgen, na lang aandringen, van een klein vliegtuig dat hen naar Elisabethstad bracht. Tijdens hun vlucht kregen ze via de boordradio het bericht dat ze in Katanga niet mochten landen, daar Katanga onafhankelijk geworden was. […] […]De weigering van de piloot om hen naar Kamina terug te vliegen « daar hij orders ontvangen had om hen rechtstreeks naar Luluaburg over te vliegen. » […] […] Hoe ze tijdens hun informatierondreis bij hun landing op het vliegveld van Ndjili door ‘een’ generaal gevraagd worden om daar de Belgische troepen te schouwen, wat Lumumba weigert « omdat dit de goedkeuring zou betekenen van de Belgische militaire bezetting. » De reactie van de generaal « Ik ben het die hier het bevel voert en indien u niet gehoorzaamd kan ik u opsluiten. » De beledigingen die volgen en die geuit zijn door Belgische militairen. […] […] De vraag aan Sabena om een vliegtuig dat hen naar Stanleystad moest brengen. Het antwoord van de Belgische luchtvaartmaatschappij « dat ze eerst toelating moesten krijgen van de Belgische militairen. » Na uiteindelijk een vliegtuig te hebben verkregen, de vraag om hen te komen ophalen op de vroegere luchthaven van Ndolo. Het antwoord van de Sabenadirecteur « dat alle voorzorgen waren genomen om hen te beschermen. » […] […] Hun ervaringen op het vliegveld van Ndjili tenslotte waar ze door blanken werden beledigd. « Deze hebben me in het gezicht gespuwd. Ze gingen zelfs zo ver dat ze aan mijn baard trokken. » […]
Uit dit alles blijkt een zeer sterke afkeer voor alles wat maar enigszins een Belgisch of blank tintje heeft, een houding trouwens die bij Lumumba steeds meer naar boven komt.
De bisschop van Luluaburg, monseigneur Mels, doet de woensdagvoormiddag nog een poging om Kasavubu en Lumumba op hun 'ultimatum' te laten terugkomen. Hij benadrukt dat het vertrek der parachutisten een massale uittocht van de Europeanen als gevolg zal hebben. Lumumba, gesteund door de andere leden van de Congolese centrale regering, blijft hardnekkig vasthouden aan het ultimatum; wat uiteindelijk het vertrek zal betekenen van de Metropolitaanse troepen uit Congo.
In de loop van een privé gesprek met het Congolese staatshoofd blijkt dat ook Kasavubu even onverzettelijk blijft als zijn premier en zelfs een aanval op de Belgische parachutisten overweegt. Als gevolg van het mislukken van dit bisschoppelijk onderhoud roept de Belgische consul-generaal Swinnen de functionarissen en personaliteiten uit de privé sector samen en licht hen in over de onwaarschijnlijkheid van de verdere Belgische militaire aanwezigheid in Congo. Dit leidt er toe dat de evacuatie van de vluchtelingen van Luluaburg in versneld tempo verder gaat. De laatsten verlaten de luchthaven de nacht van woensdag op donderdag, waaronder ook de consul-generaal.
De Metropolitaanse troepen zullen de luchthaven van Luluaburg uiteindelijk pas begin augustus 1960 verlaten.
3. De Belgische interventie in Matadi.
Het persagentschap «Belga» meldt vanaf 6 juli «dat de spanning stijgt in Matadi». Een Congolees gebiedsadministrateur die nog maar pas in deze functie is benoemd geeft tijdens een samenscholing in Matadi het bevel om de Belgische politiecommissaris aan te houden.
De pakketboot van de «Compagnie Maritime Belge» (C.M.B.), de «Thysville» en de kustescorteboot «De Moor» van de Zeemacht zijn nog in Matadi. Drie escorteboten hebben zich buiten het zicht van Matadi geankerd. Het betreft: de «Dufour», de «De Brouwer» en de «Lecointe». Ook de «Kamina» bevindt zich ergens op de stroom. De militaire bescherming is dus zeer beperkt maar zal volstaan om bij de Congolezen een klimaat van vrees in stand te houden. Ze zijn ook beducht voor de andere Belgische oorlogsbodems die zich in Banana bevinden.
In de loop van de morgen van 8 juli barst de muiterij los. Volgens verklaringen van mishandelde Europeanen blijken de meeste gewelddaden door zwarte politiemannen te zijn begaan. Aan de hand van getuigenissen, gepubliceerd door de Informatiecommissie van de Belgische regering kunnen we ons een zeker beeld scheppen van bepaalde gruwelijke gebeurtenissen die zich op 8 juli 1960 voordoen. Om redenen van privacy worden enkel initialen vermeld.
« Op 8 juli 1960 rond 10:00 uur werd de persoon van Zwitserse nationaliteit N… in Matadi aangehouden door zwarte politiemannen. In het kamp van Damoi werd hij met matrakslagen in de rug en lenden bewerkt en een politieman zei hem letterlijk: “Dat is wat onafhankelijkheid betekend”. Vervolgens werd hij uitgescholden, vernederd en opnieuw met de matrak aangepakt. »
« De 8ste juli rond 11:00 uur, zijn er 12 zwarte politiemensen aangekomen in Matadi en onder bedreiging van hun geweren namen ze de valide mannen mee. Mevrouw ...x... had zich, samen met vier vrouwen en kinderen verschanst in een huis. De zwarte politiemannen kwamen terug om de huizen te plunderen, deuren in te stampen en ruiten verbrijzelen. In de kamer waar de vrouwen en kinderen zich ophielden kwam er een zwarte politieman binnen. Hij nam onder bedreiging van zijn wapen een meisje van 14 jaar met zich mee. Aan de kreten en het gekerm van het kind te horen, begreep mevrouw ...x... dat de politieman het meisje verkrachtte. Daarna was het de beurt aan mevrouw ...x... die ook verkracht werd. Daar mevrouw ...x... schreeuwde, plaatste de politieman zijn mes op haar keel. Mevrouw ...x... bemerkte bloedsporen die erop wezen dat het jonge meisje wel degelijk verkracht werd. Na mevrouw ...x... werden nog twee andere dames verkracht. De vierde vrouw ontsnapte hieraan, dank zij de tussenkomst van een zwarte priester en een blanke man. »
«Mevrouw ...xy... bevond zich de 8ste juli 1960 in Matadi in een villa, in gezelschap van zes andere dames. Onverwachts komt daar een patrouille Zwarten aan, die de deur in stampen. Sommigen waren in burger, anderen in uniform. Mevrouw ...xy... wordt in een slaapkamer afzonderlijk genomen en verkracht».
«Mevrouw Z… bevond zich op 8 juli 1960 in Matadi, als er rond 13:00 uur drie militairen van de Force Publique huiszoekingen doen. Mevrouw Z… wordt door één van hen verkracht. »
In het kamp «Redjaf» van de Force Publique worden de blanke officieren aangehouden. Ook de Europese burgers worden in groten getallen opgesloten in het militaire kamp en in de gevangenis van Matadi. Aan de hand van het relaas van bepaalde vluchtelingen uit Matadi die de pakketboot «Thysville» kunnen bereiken, proberen we het verloop van de eerste fase van de gebeurtenissen met de hierna volgende fragmenten te schetsen. […]Om hun begeerte te temperen verkrachten ze twee vrouwen en verspreiden zich daarna in de stad. De sfeer wordt steeds meer verhit. Ongeruste personeelsleden van «Ottraco» reppen zich naar huis om hun vrouwen in veiligheid te brengen. Ze worden langs de weg aangehouden, anderen worden opgepakt op hun werk zelf. Mannen, vrouwen en kinderen worden met matrakslagen naar het militaire kamp gedreven. De soldaten laten eerst de mannen gerust, om de vrouwen te ‘fouilleren’. Een uur lang volgen de plagerijen en de slagen elkaar op.[…] […] De gevangenen worden uit het militaire kamp naar de gevangenis gebracht, waar ze met 12 man in één cel worden opgesloten. De verschrikkelijke hitte maakt de lucht daar effenaf ondragelijk. Deze marteling duurt 24 uren. […] […] Uiteindelijk brengt men de gevangenen naar het hotel «Metropole», waar het onvoorspelbare wachten begint. De soldaten, meer en meer dronken, duwen bruusk hun revolvers onder de neus van de mannen en maken hen uit voor «sale flamand». (Roland Duyck geeft in zijn boek De rode aarde die blijvend aan je hart kleeft op p. 89 één van de verklaringen hiervoor: Wanneer Vlamingen ondereen een gesprek voerden begrepen ze er niets van, dit ergerde hen buitenmatig. [ De reden hiervoor was simpel: de voertaal in onze vroegere kolonie was namelijk het Frans] ). […] 250 inwoners van de stad hebben zich op de pakketboot «Thysville» kunnen verschansen. De familieleden van de officieren van de F.P. worden door het escorteschip «De Moor» opgevangen, die zich langszij de grotere «Thysville» heeft gemeerd om zich enigszins uit het gezichtsveld te onttrekken en in de hoop de gemoederen enigszins te kalmeren. Als de pakketboot «Jadotville» met 250 passagiers vertrekt en het schip het midden van de stroom bereikt, stijgt vanop de boot waarop zich de dokwerkers bevinden, een immense schreeuw op: « Macaques! Vuile negers! »[…]. Wat sommigen, niet geheel onterecht trouwens, doet opmerken: «Moedig van hen die het opgaven, hiermee de taak van dezen die blijven nog moeilijker te maken dan deze al is…».
In de loop van die zaterdag 9 juli duiken Kasavubu en Lumumba in Matadi op en de opgesloten blanken worden vrijgelaten. Hierop volgt een heuse wedren naar de boten toe. Honderden opgewonden mannen stormen de stad uit en roepen de commandant van de «Thysville» toe: « De hele inlandse bevolking zit ons op de hielen. Licht het anker! » En dit, ondanks het feit dat er in de hele omgeving geen enkele zwarte te bekennen valt. De kapiteins van de «Thysville» en deze van «De Moor» houden gelukkig het hoofd koel en hun schepen blijven aan de kade gemeerd liggen. Dit ontspant de veer voor een tijdspanne van meer dan 24 uren. Door bemiddeling van een Congolese geestelijke krijgt de chef van de muiters de toestemming om aan boord van het schip te komen onderhandelen. Als de ongewapende zwarte aan boord komt blijkt hij meer schrik te hebben dan gelijk welke blanke. Hij heeft geen vat meer op zijn mannen en hij vraagt aan de blanke officieren wat hem te doen staat? Als hij het schip terug verlaat is er een akkoord: de kade wordt een «neutrale zone». De chef van de muiters is echter niet alleen om akkoorden te doen respecteren. Zijn mannen hebben intussen de «jeunesses abakistes» bewapend en er worden door de soldaten stukken geschut in stelling gebracht op de heuvels die de ‘kom van Matadi’ bestrijken.
Aan boord van de kustvaarder «De Moor» bevinden zich 1.100 vluchtelingen. Jonge blanke nonnetjes ontfermen zich over de gekwetsten en helpen zonder ophouden, waar mogelijk. Een dokter en een verpleegster uit het hospitaal van Matadi worden overstelpt, ondanks de hulp van de jonge militaire scheepsdokter. De apotheker van Matadi springt bij met het aanbrengen van wondverbanden en het toedienen van medicijnen en stapt daarna dwars door een onverschillige zwarte massa heen terug naar zijn apotheek. Soms komen er ook zwarte soldaten kijken of «de boot die boem doet» (de «De Moor») er nog altijd ligt en trekken zich daarna fel onder de indruk terug.
Een bericht vanuit Kitona afkomstig geeft het bevel aan de Belgische eenheden om de haven van Matadi op te geven, met als reden: « Er bevinden zich in het binnenland ook nog Europeanen. » De commandant van de «Thysville» beslist om met zijn boot en onder de bescherming van de «De Moor» toch ter plaatse te blijven. Onder dekking van de duisternis en met de boordlichten gedoofd vertrekken er drie buitenlandse cargoschepen van de C.M.B., hiermee de rest in de steek latende. Het Deense cargoschip «Congo», dat zich aanvankelijk onder bescherming van de Zeemacht in de haven van Boma bevond, komt op eigen initiatief de stroom opgevaren om vluchtelingen op te halen. De «Thysville» zal 220 vluchtelingen naar Pointe Noire overbrengen. Het Duitse «Minerva» neemt 40 vluchtelingen aan boord en de Noorse «Thorscape» 140 vluchtelingen (dit onder druk echter).
Op zondagavond 10 juli krijgt de «Thysville» vanuit Kitona formele orders om uit te varen en de pakketboot vaart met gedoofde scheepslichten de haven van Matadi uit. Op dat moment weten Cometro, de ambassade van Leopoldstad en de Belgische regering zeer goed, dat er uit Matadi geen enkele Europeaan nog moet geëvacueerd worden. Dit belangrijke gegeven verschaft u meer inzicht in hetgene wat nu volgt. Het besluit om tot een interventie over te gaan berust dus niet op motieven die steunen op de « bescherming van personen ». Dit kunnen we afleiden uit het volgende: « M. De Schrijver confirme à la Chambre que l’intervention s’est faite dans le but de protéger les installations portugaises dont l’intérêt économique pour tout le Congo était évident ». [Annales parlementaires – Chambre – 14 juillet 1960] (Ib. Voetnoot, p. 458) Alle Belgische autoriteiten – militaire en burgerlijke, zowel in Brussel, als in Leopoldstad – zijn op de hoogte van het plan om tussenbeide te komen in Matadi. De stappen die eerder zijn ondernomen (?) tot premier Lumumba om toelating te vragen voor deze interventie houden dan ook geen steek, hoewel er achttien uur verlopen zijn tussen de beslissing tot tussenkomst en het begin van de eigenlijke operatie. Volgens een verklaring in de Congolese Kamer van Kamitatu «zou vicepremier Gizenga bevel hebben gegeven om de Belgische troepen op te vorderen». Daarentegen spreekt minister De Schrijver tegenover de Belgische Kamer over « tentative d’accord sur l’usage des forces belges qui fut sur le point d’aboutir le 11 juillet, mais fut compromise par l’opération sur Matadi. » (Ib. Voetnoot, p. 458) Beide verklaringen spreken elkaar dus tegen. De eerste heeft het over een effectieve vraag vanuit de Congolese regering, de tweede spreekt over een ‘poging’ tot akkoord voor inzet van Belgische troepen die, altijd volgens de verklaring van minister De Schrijver, pas op 11 juli een succes zou worden.
Toch vraagt Cometro dat de eenheden van de Force Publique ‘ zouden gepolst’ worden of er vanuit hun kant bereidheid is om de Metropolitaanse troepen te vervangen en de bewakingstaken en 'orde in stand houdende opdrachten' verder te zetten. Het schijnt dat het bij een vraag bleef en dat er in die richting geen effectieve toenaderingspogingen zijn ondernomen.
Bewapening van de Harvard-toestellen met raketten (Ndjili, 14 juli 1960).
Over de operatie op Matadi zelf werden er tegenstrijdige versies gepubliceerd. Het is echter een feit dat de interventie uitdraaide op een militaire flop en dat de verliezen aan beide zijden hoog opliepen. Volgens de Britse correspondent van de «Daily Mail» A. Cook: 19 doden aan Congolese kant, aan Belgische zijde 13 gewonde militairen. Enkele fragmenten uit zijn artikel, dat op 25 juli 1960 opgepikt werd door het communistische partijblad «Le Drapeau Rouge», Brussel (ik laat hier in het midden of deze volledig objectief zijn): […] Cependant toute la nuit de dimanche fut calme. Puis, à 10 heures, lundi matin quatre navires de guerre sont entrés dans le port. Les troupes belges surgirent des bateaux ouvrirent le feu. Plus tard, quatre avions belges ont survolé Matadi, tirant sur la ville avec leurs mitrailleuses et leurs canons. […]. […] Dans les docks, j’ai vu des centaines de trous faits par les balles, leurs points d’impact sur les murs. On trouvait des douilles partout.[…]. […] Dans une ruelle étroite près du bureau de la police du port, m’a-t-on dit, quatre policiers congolais qui cherchaient refuge ont été tués de sang-froid. […]. […] J’ai vu des dégâts causés dans la ruelle par les mitraillettes. Les murs étaient tachés de sang. […].[…] Dans l’hôpital qui se trouve sur la colline derrière Matadi, j’ai vu l’alignement des lits où gisaient les blessés. C’est là que j’ai appris la mort d’un soldat congolais, ce matin, ce qui porte le bilan des morts de cette folle journée à dix-neuf. […] (Ib. p. 459)
Het relaas van A. Cook onderstreept in elk geval de hevigheid van de gevechten van 11 juli in en rond Matadi.
In de Brusselse «Le Patriote Illustré» wordt er op 7 augustus 1960 een bijdrage gepubliceerd over hetzelfde gebeuren. Het lijkt me op zijn minst interessant genoeg om ook deze versie hier even aan te halen. De getuigenissen komen hier van vluchtelingen die zich op de pakketboot «Thysville» bevonden. […] Pendant ce temps, à Matadi, après avoir fait évacuer les civils européens, le commandant belge décide de réoccuper la ville portuaire pour y permettre l’accostage de navires qui doivent apporter le ravitaillement du Bas-Congo. […] (Ib. p. 459)
Eerst een woordje uitleg over de eenheden die op dat moment in Matadi aanwezig zijn: De Zeemacht beschikt over de «Kamina», 4 escortevaartuigen die elk bewapend zijn met een 102 mm kanon en enkele stukken geschut van 40 mm, 3 binnenschepen («Vedettes») met elk drie mitrailleurs en een honderdtal marinefuseliers. Het kustescortevaartuig «De Moor» heeft een peloton Ardeense Jagers aan boord, het escortevaartuig de «Dufour» heeft een peloton infanteristen van het 12de Linie aan boord. Aan de marinefuseliers worden Rode en Groene Mutsen uitgedeeld « om indruk te maken op de muiters. » Er wordt een 'landingssectie' samengesteld met mannen van het 12de Linie. Deze landingstroepen moeten tot bij de brandstoftanks in het havengebied doorstoten om de brandstoftanks te beschermen. Ze stoten er op een eenheid muiters. De koelbloedigheid van de Belgen vermijdt elke schermutseling en beide partijen nemen elk hun stelling in en beloeren elkaar met argusogen. […] Les 4 avions «Harvard» de la base de Kitona, rebaptisés «chasseurs» pour la circonstance, sous les ordres du capitaine d’Herdt, font des rase-mottes sur les batteries pour impressionner les servants et les empêcher de tirer. [...] (Ib. p. 459) Dit stemt overeen met het verslag van piloot Wilfried De Brouwer. […] Il est deux heures et pas un coup de feu n’a encore été tiré. […] (Ib. p. 459) Intussen doorkruisen 26 Belgische militairen, gesteund door een mitrailleurjeep, de hele stad. Als de muiters hen zien naderen vluchten ze weg. Aan de poorten van het militaire kamp willen de Belgen hen zonder tot een gewapend treffen te komen, ontwapenen. Pater Emile Dinganga daagt plotseling op. Met gekruiste armen gaat hij de Belgen tegemoet en ontraadt hen om het kamp met geweld in te nemen. Op dat moment vragen de Belgische militairen om orders en krijgen het bevel om zich terug te trekken. De reden hiertoe is blijkbaar, dat er een pantsercolonne op komst is vanuit Thysstad. Er is inderdaad vanuit het gealarmeerde kamp Hardy in Thysstad een colonne pantserwagen ter versterking naar Matadi gestuurd. Het zou hier volstaan hebben om de bruggen over de M’poso opgeblazen te hebben, opdat de stad beschermt zou zijn geweest tegen de fanatiekelingen uit Thysstad, die veel meer opgehitst zijn dan de zwarte militairen van het Artilleriebataljon uit Matadi. […] En l’absence de communiqué officiel, on ne sait pas exactement ce qui a mis le feu aux poudres. Vers 3 heures, les marins en position à terre sont rappelés à bord du «Dufour». Et une heure plus tard, les batteries congolaises ouvrent le feu. D’après certaines sources, ce tir aurait été provoqué par l’accident du sergeant Depijpere dont le «Harvard» s’écrasa au sol. […] (Ib. p. 459)
Andere bronnen geven als oorzaak voor de beschieting van Belgische posities door de rebellen de raketaanval van een «Harvard» op de pantserkolonne die uit Thysstad kwam. Wat de muiters woedend zou hebben gemaakt, waarop zij met hun artilleriebeschieting begonnen. Het ontbreken van duidelijke officiële standpunten of verklaringen zorgt hier voor een grijze zone. Tijdens een interview met het persagentschap «Associated Press» licht minister Ganshof enkel toe: « dat er drie Congolese soldaten werden gedood tijdens een raketaanval van een Belgisch verkenningsvliegtuig. Het Belgische vliegtuig zou geraakt geweest zijn door de luchtafweer van een Congolees pantservoertuig. » De minister verklaart « dat hij niet heeft kunnen vaststellen of het gepantserde voertuig als eerste heeft gevuurd, of dat dit het vliegtuig is geweest. » En verder: « of de raketten per ongeluk zijn losgekomen op het moment dat het vliegtuig geraakt werd, of dat de piloot ze zelf zou hebben afgevuurd, nog voor de Congolezen het vuur konden openden. » Duidelijkheid is dus ver te zoeken.
Misschien brengt het relaas van Wilfried De Brouwer, piloot bij de Fire Assistance Flight (F.A.F) hier enige verheldering: « Op 11 juli kregen we de opdracht om intimidatievluchten uit te voeren boven Boma en Matadi. Volgens het Commando moesten onze intimidatievluchten met de nodige voorzichtigheid aangepakt worden: met andere woorden, we moesten in horizontale vlucht boven de aangeduide plaats vliegen zonder enig agressief maneuver uit te voeren. Dit was uiteraard onzin. Want op die manier dienden we enkel als schietschijf voor de muiters. » In Matadi waren er artillerietorens voorhanden en het was onze opdracht om te beletten dat deze werden bemand. Dit was de enige duidelijke instructie die we meekregen en bij mijn weten zijn we erin geslaagd deze torens te neutraliseren. » Onze grote frustratie was echter dat we geen contact konden maken met de schepen van de Zeemacht die aangemeerd lagen in de haven. Ze hadden ons alle details kunnen geven over de weerstandsnesten met desnoods instructies om deze uit te schakelen; maar niets daarvan. We wisten gewoon niet wat er gebeurde op de grond. »
Dit alles leert ons misschien één ding: dat er vooral gerekend werd op ‘de zin voor initiatief’ van de piloten. Dan zijn menselijke vergissingen (of deze moedwillig gebeuren of niet) uiteraard bijlange niet uitgesloten. Meer details ook (over het ‘gecrashte’ vliegtuig) vinden we terug in het relaas van Wilfried De Brouwer (één van de piloten die aan de acties boven Matadi deelnam). Dit is zijn versie: « Terug in de omgeving werd een tweede vuurpijl afgevuurd en merkten we het wrak van een Harvard op met de zeer duidelijke H 202 kenletters. We konden onze ogen niet geloven; het was één van onze toestellen, meer bepaald dit van Guy. Hij had een crashlanding uitgevoerd op de flank van de heuvel richting vliegveld, op minder dan 300 meter van de startbaan. De tweede vuurpijl kwam niet rechtstreeks van zijn vliegtuig maar van een plaats tussen het wrak en de startbaan gelegen. Dit betekende dat hij zich kon verplaatsen en op weg was naar het vliegveld. Baudouin was in alle staten. Zijn eerste reactie was dat we hulp moesten gaan halen. De vraag was waar? We hadden geen contact met de Marine noch met iemand van onze troepen op de grond, die zich trouwens langs de andere kant van de rivier bevonden. De enige oplossing was Kitona te verwittigen. Ik was niet gelukkig met deze beslissing, Kitona was een half uur vliegen en elke hulp zou zeker te laat komen. Na wat discussie zette ik koers naar de thuisbasis maar dacht plotseling aan Jo D'Hert, de formatieleider van Guy. Hij was op de terugweg en een betere oplossing was dat hij Kitona zou inlichten over het gebeuren. Mijn eerste pogingen om radiocontact te nemen waren tevergeefs. Om de reikwijdte van mijn radio te verhogen begon ik te klimmen en inderdaad, na een paar minuten had ik radiocontact en kon ik hem melden "dat zijn wingman was neergestort". Zijn eerste reactie was er één van ongeloof. » Na vergeefse pogingen om radiocontact te krijgen met Guy besefte hij de ernst van de situatie en spraken we af dat hij het nodige zou doen met Kitona, terwijl ik zou terugvliegen naar het vliegveld van Matadi. Toen ik terugdraaide naar het vliegveld hoorde ik plotseling de opgewonden stem van Baudouin “Je l'ai; je l'ai pris, il est dans mon backseat!”. Terwijl ik in conversatie was met Jo, was Baudouin geland en was hij er in geslaagd om Guy op te pikken. Wat een opluchting! ».
Ndjili 16 of 17 juli 1960 (?): Briefing van de Harvard-piloten.
De versie van Guy Depijpere, piloot van het toestel dat ongelukkig neerkwam loopt paralel met de versie De Brouwer: « Bij de aankomst van Baudouin en Wif waren we in de omgeving van het vliegveld ». [N.v.d.a.: «Wif» slaat op Wilfried De Brouwer]. « Jo besliste nog een overvlucht uit te voeren. We kwamen uit oostelijke richting en volgden de helling die naar het vliegveld toe leid. Ik vloog rechts achter hem en kwam plotseling tot de bevinding dat ik 'stuwkrachtverlies' had. Ik kon niets anders doen dan een noodlanding uit te voeren op de flank van de heuvel vlak voor de startbaan. De klap was hevig, ik was even versuft en voelde een stekende pijn in de rug. Er was rookontwikkeling in de omgeving van de cockpit en toen ik mijn helm afnam hoorde ik ontploffingen en afweergeschut uit diverse richtingen. Het vliegtuig was zeer ernstig beschadigd, de rockets staken als het ware door de vleugels en het gevaar dat de munitie van de boordkanonnen tot ontploffing zou komen was reëel. Ik besefte dat ik kost wat kost onmiddellijk het vliegtuig moest verlaten; elke beweging was pijnlijk, maar ik moest doorbijten om dit te overleven. » Eens uit het vliegtuig hoorde ik de twee Harvards van Baudouin en Wif en besliste terug te keren naar het wrak om het pistool met de vuurpijlen mee te nemen: een rode en een groene. Ik vuurde de rode vuurpijl die, had ik de indruk, niet werd opgemerkt door mijn collega's omdat ze gewoon hun vlucht verder zetten. Ik begon langzaam de helling op te klimmen richting vliegveld, mij zo goed en zo kwaad mogelijk verschuilend in het struikgewas. Toen kwamen de twee Harvards voor een tweede keer over; ik vuurde de groene vuurpijl en zag duidelijk dat zij mij ditmaal hadden opgemerkt. Ik strompelde verder richting startbaan, zag één der vliegtuigen klimmen in westelijke richting terwijl het tweede bleef rondcirkelen. Dit tweede vliegtuig is uiteindelijk geland op het ogenblik dat ik praktisch aan de startbaan was gekomen. » De Harvard rolde tot het einde en taxiede voorbij de muiters die even uit de toren kwamen, maar dan snel terug in het gebouw vluchtten toen de piloot de neus van het vliegtuig naar hen toe draaide. Wellicht werden zij afgeschrikt door de gunpods en rockets die duidelijk zichtbaar onder de vleugels hingen. Ook zagen ze nog het tweede vliegtuig dat zich reeds op relatief grote hoogte ten westen van het vliegveld bevond. Ik bleef zo veel mogelijk in het hoge gras langs de startbaan maar toen ik plotseling hoorde dat de Harvard aanstalten maakte om terug op te stijgen, liep ik vooruit, molenwiekend met de armen. De piloot had mij gezien, taxiede een halve startbaan in mijn richting en ik slaagde erin om met veel moeite en pijn in de achterste cockpit te kruipen. Na mijn 'thumbs up' signaal gaf hij volle gas en seconden later waren we veilig in de lucht via een “precautionary take-off” en een duikvlucht naar de Congostroom ». Tot zo ver piloot Guy Depijper.
Feit is dat de gevechten rond Matadi van grote invloed zullen zijn op de onlusten die zich zullen ontwikkelen in andere Congolese regio’s. De Congolezen bestempelen deze bloedige interventie als «een ernstige, zeer agressieve tussenkomst van de Belgische strijdkrachten ». […] Les pièces des rebelles encadrèrent très vite le «Dufour» immobilisé à quai, son équipage aux postes de combat. Quatre obus de 75 tombèrent sur la plage arrière. Les détachements de débarquement y avaient été réunis. En un instant ce fut un spectacle de désolation. Treize marins furent blessé. On les descendit dans les postes tandis que le bâtiment ripostait de toutes ses pièces. Le «De Moor» et le «De Brouwer» accoururent à la rescousse. Une pièce ennemie sauta. Les mutins avaient mis leurs canons en batterie devant un grand mur blanc, au mépris des règles les plus élémentaires de l’art militaire. En une dizaine de coups, les algérines les réduisirent au silence. Le combat était terminé. […] (Ib. p. 459-460)
Vanaf eind augustus 1960 hebben de Belgische troepen, op vraag van Kassavubu en vooral Lumumba en onder druk van de UNO, praktisch allemaal Congo verlaten. Buiten de officieren en onderofficieren van de Belgische Militaire Bijstand die in het intussen afgescheiden Katanga achterblijven. Zij blijven daar actief en worden door de UNO-troepen op één hoop gegooid met de daar aanwezige buitenlandse huurlingen. Met alle gevolgen van dien!