In augustus 1960 komt de Belgische regering tot het besluit dat Lumumba moet opstappen. Net rond dat tijdstipt worden er bij de Amerikaanse inlichtingendienst plannen gesmeed om hem fysiek te liquideren. Vanaf 10 oktober 1960 zit de eerste Congolese premier in huisarrest in zijn residentie in Leopoldstad die, op bevel van Mobutu ‘bewaakt’ wordt door soldaten van het Congolese regeringsleger (A.N.C.). Het zijn echter UNO-troepen die door hun aanwezigheid in de tuin rond de residentie, voor zijn veiligheid ‘borg staan’. Ondanks dit huisarrest, waardoor hij compleet afgesloten raakt van zijn achterban, groeit zijn populariteit bij de Congolese bevolking zienderogen. Dit alles valt samen met de vorming van een « tegenregering Gizenga » in Stanleystad (waar Gizenga op 2 december de Congolese Volksrepubliek zal uitroepen). Het A.N.C. doet er intussen alles aan om Lumumba te kunnen aanhouden en legt een aanhoudingsmandaat neer. Dit wordt echter door de V.N. Veiligheidsraad afgewezen. In de rand even vermelden dat ook Brussel niets onverlet laat om de Congolese premier aan te houden: om Mobutu aan te sporen zijn vroegere kompaan aan te houden belooft Brussel hem o.a. meer Militair-Technische hulp.
Op 15 november versterkt Gizenga met de hulp van generaal Lundulu zijn macht in Stanleystad, welke dus zal leiden naar een nieuwe volksrepubliek en Lumumba smeed plannen om naar Stanleystad te vluchten. Hij wil van daaruit terug aan de macht komen en de legitimiteit van zijn regering terug invoeren.
Intussen rijpt bij de Congolese president Kasavubu stilaan het plan om alle politieke gevangenen naar een regio te verplaatsen waar de kans dat ze door lumumbistisch gezinde militairen zouden bevrijd worden nihil is. Onder andere Elisabethstad (Katanga) wordt gezien als mogelijke verblijfplaats voor Lumumba. Een voorstel dat Tshombe weigert. Twee Congolese delegaties doen intussen hun opwachting bij de Algemene UNO-Vergadering in New York: de vertegenwoordigers van Gizenga’s tegenregering met Thomas Kanza aan het hoofd en de afgevaardigden van de rechtmatige Centrale regering, voorgezeten door president Kasavubu. De VN-Vergadering beslist op 22 november om enkel de delegatie Kasavubu als wettelijk vertegenwoordiger van Congo te aanvaarden.
Lumumba geraakt hiervan op de hoogte en kan in de nacht van 27 op 28 november vluchten; zijn doel is dus Stanleystad bereiken, wat kan gezien worden als de grootste fout van zijn leven. Hij wordt bij zijn vlucht actief geholpen door onder meer Kamitatu (PSA) en Mungul Diaka – die eerder deel uitmaakte van Lumumba’s kabinet op Landsverdeging. Lumumba slaagt er tevens in om via de pers een communiqué te verspreiden, waarin hij ontkent Leopoldstad te zijn ontvlucht, maar daarentegen een officiële toelating te hebben gevraagd aan de VN-autoriteiten om in Stanleystad de begrafenis van zijn dochtertje bij te wonen (VN-vertegenwoordiger in Leopoldstad, Dayal, schrijft in zijn rapport aan VN-secretaris Hammarskjöld [dd. 3-12-1960] dat Lumumba’s intenties niet gekend waren bij het Hoofdkwartier O.N.U.C. [Organisation des Nations Unies au Congo] en dat zijn vlucht pas bij de controle van zijn verblijf in de namiddag van 28 november die hij samen met de Congolese commissaris-generaal Inlichtingen deed, door de O.N.U.C werd vastgesteld.) Lumumba beschrijft de aard van zijn verplaatsing als louter familiaal. Mon voyage avait donc un caractère strictement familial de durée limitée avec l’intention de revenir à Léopoldville où je dois attendre l’arrivée de la Commission de Conciliation. (Congo 1960 Tome II, Communiqué Lumumba, p.1053, CRISP) In dit persbericht drukt Lumumba verder zijn vreugde uit « terug contact te kunnen opnemen met zijn strijdmakkers » (frères de lutte) tijdens de door president Kassavubu geplande Rondetafel. « Je forme les vœux que la Table Ronde Nationale sauvegarde encore une fois l’unité nationale et l’intégrité territoriale, principes que je n’ai cessé de défendre bien avant l’indépendance et durant la Table Ronde politique de Bruxelles. » (cfr. p.1053) Blijkbaar een rookgordijn, die de ware aard van zijn vlucht moest verdoezelen: contact maken met de tegenregering in Stanleystad.
De vlucht van Lumumba gebeurt dezelfde avond van de terugkeer van president Kassavubu in Leopoldstad, na een verblijf in New York, waar hij de hier eerder aangehaalde validatie van zijn delegatie bij de Verenigde Naties heeft bekomen. Ook verschillende ministers en personaliteiten van het M.N.C. verlaten trouwens die nacht Leopoldstad. Het vertrek van Lumumba en zijn naaste medewerkers en vrienden moet ook gezien worden in het licht van de voorkeursstemmen die in de rangen van de Verenigde Naties circuleren in het voordeel van Kassavubu. Ze (Lumumba & Co) zijn er dan ook van overtuigd dat de U.N.O. geen beroep zal aantekenen tegen hun arrestatie, na de terugkeer van Kassavubu in Leopoldstad. Het feit dat deze laatste in Parijs nog zijn voornemen heeft bevestigd tot het samenroepen van een Rondetafel bij welke ook Lumumba en Tshombe zouden uitgenodigd worden, verandert hier blijkbaar niks aan. De zoektocht naar Lumumba die hierop volgt wordt geleid door verbindingsofficier en inspecteur van de Congolese Sûreté, Gilbert Pongo.
Lumumba en gezellen slagen erin om de stroom over te steken en op 29 november worden ze in de regio Kikwit gesignaleerd; als ze Bulungu bereiken worden ze door de bevolking herkend en fel toegejuicht. Ze trekken verder maar verliezen veel tijd omdat Lumumba onderweg steeds meer zijn aanhangers toespreekt. In Mangaï ontmoeten ze nog de vluchtende minister van Opvoeding Pierre Mulele en op 1 december bereiken ze Port-Francqui, waar ze door het plaatselijke bestuur met open armen worden ontvangen. Dit ondanks het feit dat er zich daar ook een belangrijk ANC-garnizoen bevindt, met aan het hoofd een commandant van Muluba-origine, die Lumumba rauw lust. Volgens de Congolese autoriteiten zouden Ghanese VN-troepen verhinderd hebben dat deze Lumumba aanhielden, zodat hij de kans kreeg om te vluchten. Les autorités congolaises ont prétendu que les troupes locales de l’A.N.C. avaient essayé d’arrêter M. Lumumba mais que les troupes ghanéennes de l’O.N.U.C. étaient intervenues, permettant à M. Lumumba de s’enfuir. Une enquête a été immédiatement faite et a prouvé que cette allégation des autorités congolaises était dénuée de tout fondement. (Congo 1960 Tome II, Rapport Dayal, dd. 3-12-60, p. 1056, CRISP)
Lumumba en medevluchters zetten hun weg verder langs kleine broussewegeltjes en bereiken in de vooravond de Sankuru-rivier. Daar de veerpont aan de andere kant van de rivier ligt steken Lumumba en Mulele de rivier over met een prauw. De volgende dag, om 3 uur in de morgen, wil de gedoodverfde Congolese premier terugkeren naar het plaatsje Lodi om zijn vrouw en zijn zoon op te halen. De ANC-soldaten die hem vanaf Port-Francqui op de hielen zitten rekenen Lumumba in op 5 mijl ten noordoosten van Mweka in Bulonga (versie stafchef Mobutu [cfr. p. 1057]). Volgens Colette Braeckman in Le Soir, DOSSIER, dd. za 3 nov 2001, gebeurde de aanhouding op de oevers van de Lodi rivier, toen Lumumba daar zijn vrouw Pauline en kinderen opwachtte. Colette Braeckman is een Belgische journaliste die deel uitmaakt van de redactie van de Franstalige Le Soir en is een specialiste in Afrikaanse politiek, meer bepaald in deze van de R.D.C. (République démocratic du Congo) Haar bijdragen zijn ook te vinden in het Franstalige diplomatieke maandblad Le Monde. Onderaan mijn tekst kunt u fragmenten lezen van een belangrijke getuige in deze zaak, de Belg Albert Hermant.
De Congolese ANC-militairen weten eerst niet wat met Lumumba aan te vangen, beweren zelfs hem te zullen fusilleren als hij niet onmiddellijk wordt opgesloten. Volgens verklaringen van stafchef Mobutu, kregen de regeringstroepen van hem het absolute verbod om Lumumba te doden. Daarna verloopt alles in een stroomversnelling: op 2 december worden Lumumba en gezellen naar Leopoldstad-Ndjili overgevlogen en naar Kamp Binza overgebracht. Onderweg wordt halt gehouden bij de woning van Mobutu, waar Lumumba door een veertigtal soldaten wordt afgetroefd. De volgende morgen (3 december) wordt Lumumba onder zware escorte naar Thysstad overgebracht. Zijn vertrek wordt bijgewoond door de hele internationale pers. Zij zien hoe Lumumba, volledig verward en in zijn gezicht de sporen van recente slagen, met moeite in de camion plaats neemt. Soldaten van O.N.U.C. in Thysstad melden dat hij in Kamp Hardy wordt vastgehouden. Er wordt beweerd dat hij onder onmenselijke omstandigheden in een cel opgesloten zit en lijdt onder de ernstige verwondingen die hij voordien heeft opgelopen als gevolg van mishandelingen. De speciale gezant van de VN dringt aan opdat een vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis de Congolese premier zou mogen bezoeken. Hij bezorgt Bomboko, voorzitter van het College der Commissarissen, een protestnota over de willekeurigheid waarmee Lumumba is aangehouden en vraagt dat de gevangene rechtvaardig, met eerbied en menselijkheid zou behandeld worden, volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Later (6-12-1960) zal Mobutu elke aantijging met betrekking tot de mishandelingen van Lumumba ontkennen en toelating weigeren aan de VN om de gevangene te bezoeken « zolang de U.N.O. geen stelling inneemt in verband met de zaak Alphonse Songolo, de Congolese minister van Verkeer » (Songolo en andere parlementariërs werden door de tegenregering in Stanleystad zwaar mishandeld).
Door de sterk gepolitiseerde toestand in Kamp Hardy – naast soldaten die Lumumba toegenegen zijn, zitten er onder hen ook die sympathiseren met onder andere Kalonji en Kasavubu – kijken Mobutu en vrienden uit naar een nieuwe locatie voor hun gevangene. Opnieuw wordt Tshombe hiervoor gecontacteerd, in de hoop hem hiermee gunstiger te stemmen tijdens de komende onderhandelingen over een terugkeer van Katanga in de schoot van de Congolese republiek. Maar opnieuw houdt Tshombe de boot af; op dat moment heeft hij namelijk meer dan genoeg zorgen aan zijn hoofd met het bestrijden van de Balubakat, die in Noord-Katanga zijn Katangese gendarmen het vuur aan de schenen leggen.
Tshombe wordt vanuit verschillende hoek meer en meer onder druk gezet om Lumumba naar Elisabehstad te laten overkomen, onder andere ook door Brussel. Vooral de Belgische minister van Afrikaanse Zaken, Harold d’Aspremont Lynden, zou hierin een rol hebben gespeeld. Uiteindelijk zwicht Tshombe voor elke argumentatie en druk. Lumumba en twee medegezellen, Mpolo en Okito, landen op 17 januari op de luchthaven van Luano, na tijdens de vlucht halfdood te zijn geslagen door hun bewakers. Ook twee leden van het College van Commisarissen, beiden Baluba (het betreft hier Jonas Mukamba en Damien Kandolo) zijn hierbij aanwezig. Het vervolg is voer voor onderzoekers en historici en zorgt nog steeds voor de nodige controverse. Feit is dat de drie enkele uren later vermoord worden. Pas op 13 februari wordt het bericht van Lumumba’s dood officieel door de Congolese regering bekend gemaakt. In de Franciscaner Standaard, nr. 6-7 van maart-april 1967 lezen we op pagina 17: « Ze hadden Lumumba beter nooit uit de weg geruimd, want dat was de man die pas echt na zijn dood is gaan leven. De dode Lumumba oefende nog meer invloed uit dan de levende. »
Vluchtige schets van de plaats van executie, door brigadier Son van de Belgische Militaire Bijstand
(Bron: Doctoraatsthesis Politieke Wetenschappen/Ridder J. BRASSINNE, ANNEXE 28.1, p.160/ « Enquête sur la mort de Patrice Lumumba »
Hieronder publiceer ik een getuigenis uit Le Soir van 3 november 2001, naar aanleiding van het afsluiten van de Belgische parlementaire onderzoekscommissie over de moord op Patrice Lumumba. Le Soir brengt een tot nu toe onuitgegeven getuigenis over de laatste uren in vrijheid van de Congolese leider Lumumba. De redactie van Le Soir justicieert deze publicatie als volgt: « Le contenu de cet entretien dans lequel le Premier ministre s’explique et se justifie nous a été communiqué par M. Hermant à l’occasion de l’enquête sur l’assassinat de Lumumba. A quelques jours de la clôture des travaux de la commission, nous publions des extraits de ce document historique »
Ter verduidelijking: (vrije vertaling gebaseerd op het artikel van C. Braeckman) Wetende dat de Belgen en Amerikanen aasden op zijn definitieve neutralisatie, stort Lumumba zich op 27 november in een extreme wanhoopsdaad : poging om zijn medestanders te vervoegen in Stanleystad. De klopjacht wordt onmiddellijk ingezet en Mobutu's troepen krijgen van de CIA, die de vluchteling proberen te lokaliseren, helikopters ter beschikking om Lumumba bij de lurven te vatten. De stoet doet weinig moeite om zich discreet te verplaatsen: Lumumba houdt overal in de dorpen halt, spreekt er de boeren toe, wat voor vertraging zorgt en wijkt af van de hoofdweg. Dit laatste vooral is de reden dat Lumumba op 1 december halt houdt op 2 kilometer van een houtvesters terrein, enkele uren voordat hij door zijn achtervolgers wordt opgepakt. Een verplichte stopplaats trouwens: één van de voertuigen kan niet meer verder door een enorme omgevallen boom, het andere voertuig rijdt zich vast in het mulle zand. Exact op dat moment kruist het lot van de Belgische werfleider deze van de vluchteling: eerstgenoemde is bereid om met zijn machines de vastgelopen voertuigen te depanneren en, hierop wachtend, nodigt hij Patrice Lumumba uit om enkele uren bij hem thuis door te brengen... Tijdens dit uren van wachten ontstaat een vreemde dialoog tussen de goede Belgische Samaritaan en de voortvluchtige, die omschreven wordt als onrustig en gespannen, ongelooflijk langdradig in zijn betoog en zeker van zijn stuk. Onmiddellijk na het vertrek van de stoet, haast mr. Albert Hermant zich om, in steno, de voornaamste uitlatingen van Lumumba te noteren. Enkele dagen later tipt hij alles uit op zijn oude schrijfmachine. Hieronder fragmenten uit het relaas van Albert Hermant, waarin de Congolese Eerste minister zijn daden nader verklaart en rechtvaartig... De toon van Lumumba blijft, zacht uitgedrukt, casant, t.o.v. alles wat met het koloniale te maken heeft en is verweven met verdraaide en, of halve waarheden of totale onwaarheden. Aan de lezer te oordelen...
Hermant rencontre Lumumba
(Bron: Le Soir, zaterdag 3 november 2001)
Albert Hermant, un belge qui fut chef de chantier sur une exploitation forestière dans le Kasaï, dit avoir rencontré Patrice Lumumba le 1er décembre 1960 à Kinda, dans le Kasaï oriental. A la faveur du retentissement médiatique des travaux de la Commission d'enquête parlementaire belge sur l'assassinat de Lumumba, il sortit de ses archives les notes qu'il avait prises lors de leur conversation. On en propose ci-après des extraits tirés de l'ouvrage de Colette Braeckman: Lumumba, un crime d'Etat.
Mon [Lumumba] discours du 30 juin n'était en rien dirigé contre le roi [belge] que je considère comme un homme honnête sans pouvoirs réels, ni contre le colonisateur. Il se voulait une réplique cinglante à l'allocution du président Kasa-Vubu qui, selon nos accord, aurait dû me soumettre le texte de son discours et ne l'a pas fait. De plus, cet exposé, célébrant les mérites et les réalisations du pouvoir colonial, était l'exacte réfutation des propos xénophobes et revanchards qu'i développait en conseil restreint ou privé. Cette duplicité, qui ne se démentira plus, me mit dans une colère froide, ma parole dépassa peut-être ma pensée, mais c'était sous l'influence de votre compatriote Jean Van Lierde? (...)
Donc, selon vous, je suis un suppôt du communisme: sachez bien que je suis au courant du désenchantement généralisé de la population. mes amis Ghanéens, camerounais et guiéens m'ont tous confirmeé cet état de choses. Mais n'est-ce-pas un moindre mal, quand vos prétendus amis vous lâchent et, mieux encore, veulent vous asservir par des malversations et le pillage. Je dis bien pillage, oh, rien de violent, en réalité, une duperie planifiée par les spécialiste. (...)
Au Ghana et au Nigéria, les Anglais, quoique distants, étaient toujours polis et sans la moindre acrimonie à l'égard de leurs administrés. dans les ex-colonies françaises, des centaines d'étudiants étaient chaque année envoyés dans les universités et hautes écoles. En Angola et au mozambique, les Portugais vivaient en parfaite harmonie avec les populations locales. Vous autres belges, vous n'avez pas formé un seul universitaire, un seul officier et, ce qui est pis, vous nous avez toujours traités avec arrogance, dédain, condescendance... Il y a trois ans, j'avais proposé au ministre Buisseret de ne plus remplacer les fonctionnaires expatriés partant à la retraite, permettant ainsi une relève graduelle par la base, avec comme corollaire la création d'écoles d'administration avec formation accélérée, à l'usage des futurs cadres. Il me répondit que de telles réformes n'étaient pas à l'ordre du jour, étant donné le carractère professionel de l'enseignement dispensé par les seules écoles missionnaires. (...)
Avec mes amis, Nkrumah au Ghana, Moumié du Cameroun, Roberto Holden d'angola et bien d'autres, progressistes et nationalistes, nous voulons, primo, réviser les frontières arbitrairement fixées à berlin par des diplomates ignorant tout de l'Afrique, en vertu d'interêts contradictoires qui ne sont pas ceux des populations... Les troubles de Léopoldville, le 04 janvier 1958, servirent de déclic et forcèrent le gouvernement belge à réagir rapidement et à modifier une tactique en vigueur depuis toujours: de paternaliste et tatillone, elle devint laxiste et permissive...
N'étant pas suffisamment puissante pour s'imposer par la force, la Belgique décida d'employer la duperie. L'adage « diviser pour régner » étant toujours de mise, elle s'efforça de multiplier en sous-main la naissance de partis à carractère ethnique ou régional, facilement contrôlables et réveillant de vieilles rancoeurs remontant à la nuit des temps. Sous le prétexte, grotesque et ridicule, de défense de la civilation occidentale menacée par les Russes, elle créa et renforça une base militaire à Kamina. En réalité, cette base était destinnée à l'intimidation de l'Etat congolais...
Lors de la Table ronde de Bruxelles, les délégués belges firent preuve d'une magnanimité remarquable en acceptant sans la moindre réticence nos desiderata. En réalité, les sociétés d'Etat se retirèrent du Congo, réclament et obtenant des dédits fabuleux de la part de l'Etat. Toutes les compagnies optèrent pour le droit belge, éludant ainsi l'obligation de régler leurs impôts chez nous. La réserve d'or de la Banque du Congo fut expédiée en belgique, colons et commerçants tranfèrent une grosse partie des fortunes acquises par la spoliation des indigènes...
L'autonomie consistait à nommer des minstres, polichinelles recevant à foison voitures haut de gamme, maisons luxueuses, rétributions mirobolantes, décorations à faire pâlir de jalousie un portier du Majestic. Un convoi de prostituées avait quitté les bas-fonds de Bruxelles pour desservir les maisons de passe à Léopoldville. Cela, je ne pouvais l'accepter. je m'attirai des antipathies tenaces en refusant net toutes les propositions de cadeaux offertes par les ministres de la métropole, je proposai au parlement la nationalisation de l'université de Lovanium, la laïcisation de l'enseignement, m'attirant les foudres de l'Eglise catholique, je muselai les officines de renseignement et de propagande que constituaient les missions protestantes: c'est pour cela que je suis devenu la bête noire de tous ceux qui s'intéressent au Congo non pour le bien-être de son peuple mais pour ses immenses richesses.
De cela il résulta les sécessions du Katanga et du Kasaï, provinces minières qui devaient assurer 80% des recettes du Trésor. Ces sécessions, sans aucune base légale ni justifiée, sont des émanations des sociétés minières trafiquant dans la région. L'union minière, aidée par les Weber, Cumont et autres Aspremont Lynden, soudoya la marionnette Tshombe et son parti, la Conacat, qui représentait 50% de la population du Sud-Katanga. le reste était du ressort de la Balubakat, leurs farouches opposants. Quant à la sécession du Kasaï, elle était le privilège du co-fondateur de mon MNC (Mouvement national congolais), le renégat Kalondji, qui, par la grâce de M. Cravatte et de la société Forminière, devint le ridicule empereur du Kasaï.