REPERCUTIES van de KATANGESE SECESSIE op de BELGO-CONGOLESE RELATIES.
1. Het «front commun provisoire».
De pro-Westerse Moise Tshombe, leider van het Katangese Conakat en fervent tegenstander van de vorming van een centrale regering staat aan het hoofd van de provinciale regering van Katanga. Deze oostelijke provincie is voor Congo van essentieel belang voor de staatskas: haar ondergrond bevat kopererts, kobalt, uranium, goud en andere minerale ertsen. De leiders van deze koperprovincie zijn niet bereid om de macht en de rijkdom te delen met de regering Lumumba in Leopoldstad (de reden lezen we onder subtitel 2). Ze vragen en krijgen buitenlandse hulp. Ook Belgische.
België stuurt een Militaire Bijstand naar de regio (eind 1960 bevinden er zich in Katanga 1.133 Belgische burgertechnici, 114 Belgische officieren en 117 onderofficieren en soldaten; daar bovenop worden er ook nog 58 Belgische ambtenaren en politieagenten naar Katanga gestuurd). Verder doet België of haar neus bloedt: in ons land tolereert het stilzwijgend aanwervingsburelen voor blanke huurlingen. Onder andere de dienst: Permanente delegatie van Katanga, gevestigd in de Montoyersstraat 28 in Brussel, is een belangrijk wervingspunt voor huurlingen. Het heeft er dan ook meer en meer de schijn naar dat België (met steun van Amerika) zijn kans te baat grijpt om Katanga als uitvalsbasis te gebruiken voor acties die naar een ‘nieuw Congo’ zonder Lumumba moeten leiden. Het Belgische verhaal « dat de afscheiding een zuiver binnenlandse aangelegenheid is » wordt aanvankelijk nog door de V.N. gedoogd. Deze nieuwe situatie vloeit voort uit de verzuring van de relaties tussen de Katangese provinciale regering in Elisabethstad en de Congolese centrale regering in Leopoldstad, die de dag na het uitroepen van de Congolese onafhankelijkheid al, de kop opstak.
Thombe, de Katangese 'sterke man' in de jaren zestig.
Conakat heeft de macht in Elisabethstad dus stevig in handen. Tshombe is de onbetwiste leider, Kibwe zit op het departement financiën en Munongo neemt Binnenlandse Zaken voor zijn rekening. Bij de Europese bevolking van Katanga heerst nog steeds bitterheid aan het adres van naar Lumumba als gevolg van zijn berucht discours van 30 juni 1960 in aanwezigheid van onze Belgische vorst. De aanstelling van Sendwe (leider van de Balukat) als «staatscommissaris van Katanga» wordt in Katangese kringen gezien als een daad van partijdigheid die uitgaat van de Centrale regering in Leopoldstad ten gunste van het kartel, en niet in het minst, als een poging om de touwtjes in handen te nemen. Dit is volledige tegenspraak met de richtlijnen van de loi fondamentale provisoire, waarin de macht in wezen zelf aan de provincie wordt toegewezen.
Het kartel waarvan hier sprake bestaat uit drie groeperingen, afkomstig uit evenveel volksstammen: de Association Générale des Baluba du Katanga (BALUBAKAT), de Fédération des associations tribales de la province du Kasaï (FEDEKA) en het Association des Tshokwe du Congo belge-Angola-Rhodésie (ATCAR). Dit kartel streeft de oprichting na van een sterke federale staat van autonome provincies (men kan stellen dat hun drang naar federalisme in feite niets anders is dan een vorm van decentralisatie).
Te vermelden hier is dat de Confédération des associations tribales du Katanga (CONAKAT, de partij van Tshombe) in bepaalde Afrikaanse kringen ook op een zekere bijstand van buitenaf kan rekenen. Die komt er onder andere uit de hoek van 'de gewoonterechtelijke chefs' (chefs coutumiers), welke als het ware allemaal ‘ontworteld’ in Leopoldstad zitten, afgesneden van hun natuurlijke habitat; al vanaf begin juni 1960 gaven ze publiekelijk te kennen te willen terugkeren naar hun traditionele milieus. Verder kan Tshombe's partij CONAKAT rekenen op de steun van Albert Kalondji, de leader van de Mulaba-Kasaï, die uit de regering Lumumba was geweerd en die zich dan maar heeft ingezet om een autonome Mulaba-provincie in Zuid-Kasaï op te richten. Ook de moeilijkheden voortspruitende uit de administratieve boycot door Baluba-ambtenaren in Leopoldstad spelen bij Kalondjis keuze een rol. Feit is evenwel dat deze situatie een verruiming betekent van de etnische-oppositie tegen de centrale autoriteiten in Leo en impliceert de aanvoer van zeer actieve stedelijke elementen in Katanga.
In Katanga houdt het kartel niet op om haar getrouwen te wijzen op de gevaren van een secessie en Ambroise Muhunga (de voorzitter van Actcar) waarschuwt CONAKAT tegen elke poging tot bondgenootschap met de Rhodesiers want, zo gaat Muhunga verder: « zij zouden de verdedigers van de eenheid ter hulp snellen, zelfs deze met België, dat wij enorm dankbaar zijn. » (Echo du Katanga, 7-7-1960).
Terwijl Tshombe zich in Leopoldstad bevindt om met de centrale gezagsdragers te onderhandelen over de meest dringende zaken (voorziene compensaties voor de aftredende Katangese ministers, welke de verkiezing van de leden van het kartel mogelijk moeten maken, de financiering van de nieuwe instellingen, etc.) zal er zich een nieuwe wending voltrekken die de situatie van de centrale autoriteiten drastisch zal veranderen: ik heb het hier over de muiterijen van soldaten en lagere zwarte kaders van de F.P. op 4, 5 en 6 juli tegen hun blanke officieren. En dit in de hele regio van Beneden-Congo.
2. De Belgische militaire interventie en het uitroepen van de Katangese onafhankelijkheid.
De eerste onlusten in Katanga doen zich voor op een moment waarop men een zekere ontspanning in de situatie in Leopoldstad optreedt (8 juli 1960). Deze tijdelijke periode van rust komt er nadat een buitengewone vergadering van de Congolese ministers de nodige maatregelen nemen om de kaders onmiddellijk te Afrikaniseren (we moeten bekennen: iets waarin het moederland grandioos is te kort geschoten).
De eerste incidenten gebeuren op 8 juli in Kongolo om 17:00 uur: Afrikaanse elementen van de F.P. die een aanval van blanke kaders vrezen worden onrustig en bang en vallen blanke officieren aan. En in Kabalo proberen Congolese burgers het vertrek van een trein met 250 Europeanen tegen te houden. Deze op zich relatief ‘kleine’ incidenten zijn van grote invloed op de Belgische regeringsbeslissingen van de volgende dag. Als gevolg van berichten dat er in Kongolo een slachtoffer is gevallen, maar ook wegens het vertrek van talrijke Europeanen uit Katanga naar Rhodesië en op grond van wilde geruchten over een interventie van het Rhodesische leger richting Elisabethstad, vergadert op 9 juli in de morgen een speciale kabinetsraad in Brussel. Deze kabinetsraad beslist om nieuwe Belgische paracommandoversterkingen naar Kamina te sturen, een luchtbrug in te stellen om vluchtelingen met vliegtuigen van Sabena te evacueren. Er worden geheime ministeriële gezanten naar Lumumba gestuurd voor onderhandeling over een mogelijke uitweg in de situatie/toelating om Belgische troepen in te zetten voor ordehandhaving en bescherming van de blanke bevolking.
Ondanks oproepen tot kalmte op 8 en 9 juli door de Katangese autoriteiten beginnen gewapende Europese vrijwilligerskorpsen (C.E.V. ) zich te organiseren (vooral en meer bepaald in Jadotstad). Ook de meldingen van de blanke officieren van de F.P. naar de burgers toe «Wij zijn hier om u te beschermen » kan niet verhinderen dat de uittocht van de Europeanen richting Rhodesië zich in de loop van de dag van 9 juli in een versneld tempo verder zet. Verder wordt er, ondanks een oproep in de kampementen van de F.P. door de Belgische kolonel Henniquiau tot de blanke officieren om alles in het werk te stellen om de verkiezing van Congolese chefs en Belgische «raadgevers» op te starten, door hen geen stappen tot Afrikanisatie genomen. Integendeel. Er circuleren enkel geruchten dat de soldaten zullen aangevallen worden. L’Essor du Congo van 12 juli 1960 verklaart: « ...als reactie hierop volgen de soldaten gewoon de oproerkraaiers en slaan aan het muiten. »
Om 22:30 uur op 9 juli beginnen ook elementen van het Kamp Massart te rebelleren. Er vallen hierbij zeven slachtoffers, onder hen vijf burgers. Het is in de loop van de nacht van 9 op 10 juli dat er in Brussel, voornamelijk als gevolg van de gebeurtenissen in Elisabethstad, besloten wordt tot een interventie in Congo. Het probleem wordt besproken tussen de autoriteiten van Elisabethstad, de Belgische ambassadeur van Leopoldstad en de Belgische regering in Brussel.
Vanuit Elisabethstad wordt er dringend om een interventie gevraagd bij monde van de woordvoerder van de Europeanen, meer bepaald door gewezen vicegouverneur Schoeller die met volle akkoord van kolonel Matterne en van de lokale Staf van de F.P. in de loop van de nacht vier gesprekken voert met het departement Defensie in Brussel. Ook Tshombe, die intussen met een speciale vlucht naar Elisabethstad is teruggekeerd geeft blijk van een ambivalente houding: hij vraagt enerzijds de interventie van de Metropolitaanse Troepen, maar wil tevens een beroep doen op Rhodesië (wat door de Britten zal gecounterd worden en deze piste gaat niet door).
Vanuit Brussel komt het bevel « om Elisabethstad te bezetten » midden de nacht aan op de Basis van Kamina bij monde van de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken. Deze orders worden op aandringen van de Belgische ambassadeur van Leopoldstad een eerste maal terug ingetrokken. De ambassadeur heeft namelijk zijn bedenkingen over de gevolgen van dergelijke actie, meer bepaald wat de relaties tussen beide landen betreft en vreest ook voor de consequenties inzake de veiligheid van de Belgen in de vijf andere Congolese provincies, vooral deze van Luluaburg waar men ook aan het muiten is geslagen en waar de situatie voor de vluchtelingen het meest kritiek is. Hij is op dat moment vooral beducht voor een interventie die niet door de Congolese regering zelf is aangevraagd (strijdig met artikel 6 van het Belgisch-Congolees vriendschapsverdrag). Orders, gevolgd door tegenorders volgen elkaar tot drie maal toe op, incluis een tegenorder voor de vliegtuigen die al vanop de Basis van Kamina zijn opgestegen. In dat verband lezen we in L’Essor du Congo van 12 juli 1960 dat «commandant Weber op 12 juli in Elisabethstad bevestigt dat ‘er valse orders’ gegeven werden aan de vliegtuigen die op weg waren naar Luano met ‘een stem die de hogere Belgische autoriteiten imiteerde’ en uit ‘geheime zendposten’ kwamen die zich ‘schijnbaar’ in de ambassade van de Sovjet-Unie in Leopoldstad bevonden. » De realiteit bleek achteraf veel simpeler en ligt elders: de Belgische regering aarzelt gewoon...
het Congolese staatshoofd Kasavubu.
Op zondag 10 juli om 6:20 uur vertrekken uiteindelijk vanop het vliegveld van Luano twee Belgische compagnieën met aan hun hoofd commandant Guy Weber. Om 9:40 uur bevestigd het agentschap «Belga» dat het Kamp Massart door Belgische troepen is bezet zonder een schot te lossen. Om 11:00 uur echter en volgens het verslag van de Katangese ministerraad dd. 10-7-1960 « weigeren de muiters (een 200-tal ongeveer) die door paracommando’s zijn omsingeld hun wapens neer te leggen. » Tegenstrijdige verklaringen dus.
Luttele uren na de Belgische militaire interventie verzamelt Tshombe zijn ministers en schetst de situatie in Leopoldstad die hij samenvat in enkele woorden: «Totale chaos». Volgens hem is de kans dat de financiële situatie vanuit Leo zal geregeld worden nihil; de berichten betreffende de wanorde in Katanga blijven onrustwekkend binnenlopen. Dit roept bij hem de vraag op: « Hoe de situatie rechttrekken? Door het uitroepen van de staat van onafhankelijkheid. Welke zijn de middelen? Akkoorden met de militaire autoriteiten in overeenstemming met de buitenlandse militaire autoriteiten» .
Dezelfde dag (10 juli) lanceert Tshombe een oproep tot het sturen van een Britse en Rhodesische politiemacht. In Brussel circuleren geruchten over een op gang zijnde afscheiding van Katanga (een telegram van het persagentschap A.F.P. Londen heeft op 10 juli dit gerucht verspreid, de indruk wekkend « dat de beslissing hiervoor slechts genomen wordt nadat de situatie zich heeft gestabiliseerd. ») Op 10 en 11 juli overhandigd minister van Buitenlandse Zaken Pierre Wigny aan de vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland en Luxemburg een nota waarin de Belgische houding wordt duidelijk gemaakt. Hij heeft het over « de opeenvolgende Katangese ingrepen om de provincie tot een staat van onafhankelijkheid te brengen en deze door buitenlandse mogendheden te laten erkennen. » Wigny gaat daar tegen in om de levens van de Europeanen in de andere provincies niet in gevaar te brengen. Hij argumenteert dat « op lange termijn Congo zonder Katanga onleefbaar wordt en ten prooi van het communisme zal vallen » enerzijds, en omdat het « twijfelachtig is dat Katanga zelf, zich kan behoeden tegen buitenlandse ondermijning of agressie. »
« Voorzichtigheid en geen overhaasting » suggereert minister Wigny tot Tshombe, terwijl hij deze laatste belooft dat de Belgische strijdkrachten in Elisabethstad zullen blijven zolang dat nodig is. En het is nu net hierop dat de Katangese autoriteiten zitten te wachten .
In de morgen van 11 juli wordt in Katanga de uitzonderingstoestand afgekondigd. «Ordehandhaving» is voor de Katangese autoriteiten op dat moment een prioriteit. Zonder ordeherstel vallen de economische en administratieve diensten door het plotselinge massale vertrek van de Europeanen namelijk volledig stil en dit weten de Katangezen maar al te goed.
Zonder te dralen en profiterend van de chaos die in Leopoldstad heerst roept Tshombe in de loop van de avond van 11 juli de onafhankelijkheid van Katanga uit. Dit gebeurt volgens zijn wensen: economisch eendrachtig met België, dat hulp beloofd bij het herstellen van de orde en de zekerheid verleent tot openbare veiligheid en dat tevens technische, financiële en militaire hulp zal verschaffen. Terwijl de officiële Belgische versie het vooral heeft over « de bescherming van Europese levens en evacuatie van bedreigde of geïsoleerde vluchtelingen » wordt de Belgische militaire aanwezigheid in Katanga vooral gebruikt om zo snel mogelijk de economische en administratieve diensten terug in het zadel te zetten. Vooral de rol die generaal Weber ten opzichte van de centrale regering speelt bevestigd deze stelling. Hij bejubelt de rol die Munongo heeft gespeeld en die volgens de Belgische generaal « toeliet om de orde in Katanga te waarborgen. » Hiermee o.a. alluderend op het verbod tot landing van het vliegtuig van Kasavubu en Lumumba in de loop van de avond van 12 juli op de luchthaven van Elisabethstad. Generaal Cumont, de bevelhebber van het Belgisch Comité van Stafchefs (Cocem) ondersteund dezelfde visie door op 13 juli in Elisabethstad te verklaren « dat de Belgische strijdkrachten ter beschikking van Tshombe staan om personen en goederen te beschermen, zowel blanken, als Congolezen; dat de vluchtelingen – vrouwen inbegrepen – naar de steden moeten terugkeren en dat de Belgische majoor Crèvecoeur de nieuwe bevelhebber van het Katangese leger is. »
Majoor Crèvecoeur, stafchef van het Katangese leger wordt begroet door Tshombe.
In Brussel echter loopt men nog altijd op eieren en hoopt men nog steeds op een akkoord met de Centrale regering in Leopoldstad. De socialistische senator Henri Rolin weigert Katanga als ‘soevereine staat’ te erkennen en wordt hierin bijgesprongen door zijn collega van sociaaldemocratische christelijke strekking De Smet. De ministerraad van 12 juli zorgt verder voor verdeeldheid: een groep ministers van sociaaldemocratische en liberale strekking zijn bereid om Katanga openlijk te steunen (o.a. de ministers Van der Schueren, Vanden Boeynants en Vanoudenhove). Er zal vlug verandering dienen te komen aan de Belgische houding.
Inderdaad, op 11 juli krijgt een Belgisch toestel met leden van het Congolese leger aan boord (adjudant Kokolo Justin staat aan het hoofd van die vredesdelegatie) eerst geen toelating tot landen op de luchthaven van Elisabethstad; uiteindelijk wordt hiervoor toch toelating gegeven onder strikte voorwaarde: geen contacten met hun Katangese collega’s. Als de delegatie op zijn terugreis een tussenlanding maakt in Luluaburg, waar Kasavubu en Lumumba net een akkoord hebben ondertekend met de Belgische consul van Luluaburg over de voorwaardelijke instandhouding van de Belgische troepen in Kasaï, wordt dit akkoord door hen onmiddellijk terug verbroken. Op 12 juli krijgt het Congolese staatshoofd Kasavubu en zijn premier, als ze boven het vliegveld van Elisabethstad vliegen, hetzelfde verbod om in Katanga te landen toegemeten; bij hun terugkeer maken ze een tussenlanding in Kamina, waar Lumumba, volgens eigen zeggen, verklaart: « daar te zijn bedreigd door Belgische militairen. » Als Kasavubu en Lumumba terug in Luluaburg aankomen eist Lumumba de toepassing van het ultimatum, dat hij in Kamina met betrekking tot de aanwezigheid van de Belgische strijdkrachten had overgemaakt. De vraag van Kasavubu aan de U.N.O. om militaire hulp (dd.12 juli), beroept zich volledig op de rol van de Belgische militairen in Katanga: « Accusons gouvernement belge avoir minutieusement préparé sécession katangaise dans le but garder main sur notre pays ».
Als gevolg hiervan zal de Katangese secessie de verslechtering van de Belgisch-Congolese relaties versnellen. In Congo zelf, zoals de verbreking van het akkoord van Luluaburg aanduidt; maar ook op diplomatiek vlak, waar de Belgische acties in Katanga door de Congolezen als een daad van agressie worden bestempeld en die leidt tot de vraag voor tussenkomst van de U.N.O.-troepen. Op 14 juli 1960 verbreken Kasavubu en Lumumba alle relaties met België en richten ze aan de Sovjet-Russische president Chroetsjov de vraag tot « zijn welwillende aandacht voor de situatie. »
Deze diplomatieke relatiebreuk zal vlug verandering brengen in de Belgische houding. Vanaf het moment dat de kansen tot overeenkomst met de regering in Leopoldstad slinken, en dit zal zeker het geval zijn zo lang Lumumba aan de macht is, wordt de wil van België om verder te gaan met «l’expérience katangaise» groter. Dit is ook van invloed op de conservatief-katholieke, liberale en neutrale Belgische pers, die zich meer en meer achter de steun aan Katanga schaart. Ook maken steeds meer drukkingsgroepen bestaande uit gewezen kolonialen en vluchtelingen aanspraak op de verdere steun aan Tshombe. Feit is dat het de Belgische acties vanaf 10 juli in Katanga zijn die het ontstaan van een onafhankelijke staat Katanga in de maanden juli en augustus 1960 hebben mogelijk gemaakt. Beide maanden waren doorslaggevend en zorgden voor alle nodige factoren die de secessie mogelijk zullen maken. Interessant is de denkpiste van Manu Ruys, toen hij ooit in het Nieuwsblad schreef: « Toen Moise Tshombe in juli 1960, elf dagen na de proclamatie van de Congoleze onafhankelijkheid , zijn provincie uitriep tot soevereine staat, willigd hij daarmee een verlangen in dat altijd in de koperprovincie geleefd had. De autonomiereflex was trouwens geen Europese uitvinding; de Swahili-volkeren van het oosten hebben geen bindingen met die van de Congo-rijken en het Westen. De secessie vloeide voort uit het samengaan van blank eigenbelang en zwart stambewustzijn. » Pas in 1963 zal Katanga onder druk terug aansluiting krijgen met Congo.